Plan: | Buitengebied Raalte, partiele herziening nr 6, omgeving Zwolseweg 87 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0177.BP20140003-0002 |
Het bedrijf Fakkert Diervoeders is gevestigd op het perceel Zwolseweg 87 in het buitengebied van de gemeente Raalte. Ter plaatse heeft het bedrijf een groothandel met op- en overslag in verschillende diervoeders (vee) en aanverwante producten (mengvoederbedrijf en kunstmesthandel). Het bedrijf heeft twee diervoederlijnen: regulier en biologisch. Deze productielijnen dienen strikt van elkaar gescheiden te zijn. Tevens is op het perceel een winkel gevestigd waar aan het buitengebied verbonden producten worden verkocht. Onder meer gereedschap, huisdiervoeding, afrastering, werkkleding en gewasproducten worden te koop aangeboden.
Het bedrijf loopt tegen de begrenzing van haar bedrijfsruimte aan voor wat betreft de reguliere diervoederlijn en wil tevens een professionaliseringsslag voor wat betreft de biologische diervoederlijn maken. Mede vanwege de verplichting tot het hebben van strikt gescheiden verwerkingslijnen, is fysieke uitbreiding van de bedrijfsruimte noodzakelijk.
De huidige winkelruimte is op basis van de geldende bestemmingsplanregeling ter plaatse niet toegestaan. Gezien de historie van deze functie in het gebouw, alsmede de koppeling van de aangeboden producten met het buitengebied, is onder voorwaarden ingestemd met de legalisatie van het bestaande winkeloppervlak en het bestaande assortimentsspectrum.
Het plangebied omvat het bestaande perceel met omliggende gronden aan de Zwolseweg 87 nabij Heino. Op figuur 1.1 is de ligging van het bedrijfsperceel weergegeven. Het betreffende perceel ligt ten noorden van de kern Heino. De omgeving kenmerkt zich voornamelijk met agrarisch gebruik (grasland), afgewisseld met bosgronden. Er zijn zowel burgerwoningen als agrarische bedrijven aanwezig in de directe omgeving. Het erf is gelegen direct aan de provinciale weg Zwolle - Almelo (N35) en grenst met de achterzijde aan de gronden van het Landgoed Den Alerdinck II.
Figuur 1.1: Ligging plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' van de gemeente Raalte. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012. De vigerende bestemmingen op het perceel en omliggende gronden zijn 'Bedrijf - specifieke vorm van bedrijf - diervoederbedrijf', 'Horeca' en 'Agrarisch'. Daarnaast kent het plangebied de waarde: 'Waarden - Archeologie 2' en de gebiedsaanduiding 'geen reconstructiezone'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen. Ook zijn de twee correctieve herzieningen Buitengebied van toepassing.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'
Binnen de huidige bedrijfsbestemming mag het diervoederbedrijf functioneren in de huidige vorm en omvang. Het perceel heeft de nadere aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - diervoederbedrijf" teneinde een diervoederbedrijf uit categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe te staan. Het bestemmingsplan staat tevens enige uitbreidingsruimte toe: in afwijking van de generiek bouwregels geldt dat het bestaande bebouwde oppervlak van agrarisch aanverwante bedrijven met ten hoogste 25% mag worden vergroot. In het bestemmingsplan is de bouwhoogte voor bedrijven vastgesteld op 10 meter.
Het voornemen voor wat betreft de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen is strijdig met de bouwregels van het geldende bestemmingplan: de hoogte van de bebouwing overstijgt de vastgestelde hoogtematen. Daarnaast is het bestemmingsvlak groter dan het vigerende bestemmingsvlak en overschrijdt de nieuwe bebouwing het bestaande bouwvlak.
De winkel, welke momenteel in het gedeelte is gehuisvest dat de horecabestemming bezit, is eveneens strijdig met het geldende bestemmingsplan. Detailhandel is niet toegestaan binnen deze bestemming. De winkel is sedert lange tijd al aanwezig op het perceel. De detailhandel in de huidige vorm wordt planologisch vastgelegd en de horecabestemming komt hierdoor te vervallen. De horecafunctie is gezien de aard en ambitie van het bedrijf niet opportuun.
De omliggende agrarische gronden dienen gebruikt te worden ten dienste van de agrarische functie. Daar valt een bedrijfserf ten behoeve van het aan- en afvoer van bedrijfsgoederen niet bij. Ook dit gebruik zou een strijdigheid opleveren. Voor het geheel aan wijzigingen dient derhalve een bestemmingsplanherziening te worden doorlopen.
Het bestemmingsplan “Buitengebied Raalte, partiële herziening nr. 6, omgeving Zwolseweg 87” bestaat uit de volgende stukken:
- Verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0177.BP20140003-0002) en een renvooi;
- Regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Na de inleiding wordt eerst een gebieds- en planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het bestaande beleid, op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt onderzocht wat de invloed van het project is op de verschillende waarden in het gebied. In hoofdstuk 5 komen de milieuaspecten aan bod. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt tot slot ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid van het project.
In dit hoofdstuk wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren project. Een uitgebreide beschrijving van het plan is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.
Het bestaande bedrijfsperceel ligt direct aan de provinciale weg Zwolle - Almelo (N35). Het bedrijfsperceel en haar directe omgeving kenmerkt zich door een relatief sterke concentratie van verschillende functies. Naast het diervoederbedrijf met bijbehorende winkelruimte en de voornoemde provinciale weg met parallelwegen en een nabijgelegen kruispunt, is er aan de overzijde van de provinciale weg een burgerwoning en een multifunctioneel agrarisch bedrijf met diverse nevenfunties gelegen. Voorts is er naast het bedrijf een bedrijfswoning aanwezig en ligt het bedrijfsperceel aan de voet van een viaduct over het Overijssels kanaal. Aan de westzijde van het perceel is, in contrast met voornoemde functies, het Landgoed Den Alerdinck II gelegen, welke gekenmerkt wordt door natuur en rust. Het gebied in groter verband kenmerkt zich verder door een half open landschap, waarbij weilanden worden afgewisseld door bospercelen en houtsingels en laanbeplantingen. Het bedrijfsperceel ligt in het oude hoevelandschap op de overgang van een beboste dekzandrug (aan de zuid en westkant) naar een lager meer open gebied met weteringen (aan de noord en oostkant).Het bedrijfsperceel wordt ontsloten door een parallelweg van de N35.
De voorgenomen ontwikkeling omvat de uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing. Een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing, waaronder de bestaande oude fabriekstoren, wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Alleen de loods blijft staan. Het grondoppervlak van de bedrijsbebouwing wordt vergroot, evenals de omvang en hoogte van de opbouw (silo). De visuele uitbreiding wordt vooral bereikt door de verhoging van delen van de huidige bedrijfsbebouwing. De huidige silo wordt vervangen door de nieuwe opbouw, zodat er gescheiden productielijnen voor de reguliere en de biologische diervoeders kunnen worden ingepast. Het bestaande winkelgedeelte mag onder voorwaarden op het perceel behouden blijven in ruil voor het verwijderen van de horecabestemming. Het oppervlak van de agro-winkel wordt begrenst evenals het assortiment in het huidige agrarische gerelateerde segment.
Figuur 2.1 geeft het huidige vooraanzicht weer. Duidelijk is te zien dat er in de loop der jaren diverse verbouwingen, op- en aanbouwen of anderszins hebben plaatsgevonden. In het bedrijfsgedeelte links op de foto is het kantoor en de winkel gevestigd. In overige bedrijfsruimten vindt de aan- en afvoer, de productie en de opslag- en overslag van diervoeders plaats.
Figuur 2.1 huidig vooraanzicht
In figuur 2.2 zijn de oude en nieuwe situatie over elkaar heen gelegd. Het huidige oppervlak aan bedrijfsbebouwing is 1418 m2. In de nieuwe situatie bedraagt de oppervlakte bedrijfsbebouwing 1772 m2. Dit betreft een toename van 25%. De schuur aan de zuidzijde van het perceel, welke in bezit is van een derde, zal eveneens worden verwijderd om het voornemen te kunnen realiseren.
Figuur 2.2 oude en nieuwe situatie vergeleken
Figuur 2.2 geeft tegelijkertijd een bovenaanzicht van het bouwvoornemen weer en figuur 2.3 een vooraanzicht. Tevens is in figuur 2.2 op hoofdlijnen de erfinrichting weergegeven. In Bijlage 1 van de regels is het gedetailleerde plan opgenomen. Het hoogteritme is eenvoudig: het gedeelte aan de noordzijde wordt circa 6,80 meter hoog, de silo's aan de zuidzijde zullen circa 20 meter hoog worden. Het omliggende erf wordt ook vergroot ten opzichte van de huidige situatie. Met name aan de west en zuidzijde wordt het erf met verharding uitgebreid. In de huidige situatie zijn deze gronden agrarisch in gebruik, maar door een veranderende routering als gevolg van de gewijzigde bedrijfsprocessen, is deze ruimte benodigd. Aan de zuidzijde komen de nieuwe laad en los-stations voor zowel de reguliere als de biologische lijn. De huidige laad- en losplaatsen aan de straatzijde komen hierdoor te vervallen. Deze ruimte wordt in gericht als representatieve ruimte voor de schonere bedrijfsfuncties: aanzicht op het kantoor en parkeerplaatsen voor zakelijke en particuliere klanten. De vergroting van het erf wordt landschappelijk ingepast door streekeigen beplanting. Er zal een nieuwe eikenlaan worden gerealiseerd langs de buitenzijde van het erf en langs de Zwolseweg. Ook wordt een solitaire boom op de grens met het achtererf gesitueerd. De bestaande solitaire eik zal behouden blijven en als pauzeplaats worden ingericht.
Figuur 2.3: Weergave plan
Uit het nieuwe vooraanzicht is tevens op te maken dat de kleurstelling van de voorgevel meer ingetogen is dan deze in de huidige situatie bestaat. De geelblauwe bedrijfskleuren komen minder prominent terug in het nieuwe plan, teneinde de landschappelijke inpassing te vergemakkelijken.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Relevant voor het voorliggende plan is dat het tot stand brengen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als opgave van nationaal belang is benoemd. In het voorliggende plan wordt een bestaand bedrijfsperceel, gelegen aan een drukke weg, uitgebreid. De EHS wordt met het voorliggende plan niet geraakt, omdat deze op ruime afstand van het bedrijf is gelegen. Het onderhavige plan maakt daarnaast geen inbreuk op de overige nationale belangen, zoals in de SVIR benoemd.
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen die stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Hoewel het voorliggende plan, waarbij een bestaand bedrijf in het buitengebied met een oppervlakte van 25% wordt uitgebreid, niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, is het plan wel getoetst aan 'de ladder'.
In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag bepaald. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of binnen stedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag. De vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit).
In het voorliggende plan betreft het de uitbreidingsvraag van een specifiek bedrijf, Fakkert Diervoeders. Het bedrijf loopt tegen de begrenzing van haar bedrijfsruimte aan voor wat betreft de reguliere diervoederlijn en wil tevens een profesionaliseringsslag voor wat betreft de biologische diervoederlijn maken. Mede vanwege de verplichting tot het hebben van strikt gescheiden verwerkingslijnen, is fysieke uitbreiding van de bedrijfsruimte noodzakelijk.
In trede 2 wordt onderzocht of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.
Ook in het voorliggende plan is als eerste gekeken naar de mogelijkheid om het bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein in de omgeving. Al snel bleek dit voor het bedrijf geen haalbare optie. Een verplaatsing naar Heino was en is nog steeds onhaalbaar. De uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Blankenfoort in Heino heeft tot op heden geen doorgang gevonden, waardoor hier geen plaats is. Daarnaast mag zich op dit bedrijventerrein (zowel bestaand als nieuw) geen bedrijf met milieucategorie 4.1 vestigen. Alleen bedrijven tot en met milieucategorie 3 zijn bij recht toegestaan. Daarnaast zou bij een bedrijfsverplaatsing naar een nieuwe locatie de bestaande locatie vrijkomen. Gelet op de specifieke gebruiksmogelijkheden van het pand was het niet denkbaar dat de locatie op korte termijn herontwikkeld zal worden en volledige sanering van het bedrijf is vanuit economisch perspectief niet haalbaar. De bedrijfslocatie van Fakkert heeft een logische grondslag vanuit logistiek en cultuurhistorisch perspectief. De locatie is gelegen in een mixlandschap dat diverse functies draagt en waarbij ruimte is voor andere functies. Het Oversticht heeft aangegeven dat op deze locatie echter enkel een agrarisch ondersteunend bedrijf past. Het diervoederbedrijf vormt een baken in het landschap. "Bakens in de tijd zijn veelal beeldbepalende cultuurhistorische elementen of objecten die het verhaal van de streek, dorp of stad vertellen. Diervoederbedrijven op markante plekken worden als baken aangemerkt. De bakens zijn belangrijk voor de identiteit van de plek en de mensen die er wonen, werken en recreëren. Voor deze bakens wordt als richting aangegeven ze te versterken" (dit is een quote van Het Oversticht uit het erfadvies, 2013 ).
Een gedeeltelijke uitbreiding op een andere locatie is ook niet mogelijk, omdat alle onderdelen van de bedrijfsvoering met elkaar samenhangen. Uitbreiding en modernisering op de bestaande locatie heeft vanuit economisch en ruimtelijk oogpunt de voorkeur boven een verplaatsing. Middels het voorliggende plan wordt voorzien in een ruimtelijke kwaliteitsimpuls.
Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 aan de orde. Hierin staat de beantwoording van twee vragen centraal:
Wat de ontsluiting betreft kan worden aangesloten op de reeds aanwezige infrastructuur. De overweging voor verplaatsing naar een bedrijventerrein is, vanwege de hierbij te maken verplaatsingkosten en gezien er geen plek is, in een vroeg stadium reeds verlaten. Hiermee is een evenwicht gezocht tussen zowel duurzaamheid, functionaliteit en kosten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Op het voorliggende bestemmingsplan is alleen de ligging in de EHS enigzins van toepassing. Deze EHS wordt, gezien de onderlinge afstand met het voorliggende plan, niet geraakt. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
Natura 2000-gebieden
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het in stand houden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld. Er liggen geen Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van het plangebied.
Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurmonumenten hebben als doel gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Door de Minister van LNV zijn er in (de buurt van) het plangebied geen beschermde natuurmonumenten aangewezen. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument is gelegen binnen de uiterwaarden van de IJssel.
Ecologische Hoofdstructuur
Uitgangspunt van de Ecologische Hoofdstructuur is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) verbindingszones ontwikkeld. Uitgangspunt is het handhaven van rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen in de EHS. De dichstbijzijnde EHS is gelegen op circa 250 meter van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op de EHS.
De voorgenomen uitbreiding op deze locatie voldoet aan de doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De overweging voor verplaatsing naar een bedrijventerrein is, vanwege de hierbij te maken verplaatsingkosten, in een vroeg stadium reeds verlaten. Dit uitvoerbaarheidscriterium is van zwaarwegend belang geweest bij de planontwikkeling. De historische binding van een functie als deze, ter plaatse van de kruising van vervoersmodaliteiten, legitimeert daarbij ook de handhaving op de bestaande locatie.
De ontwikkeling heeft zijn invloed op de ruimtelijke kwaliteit door de uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing en de landschappelijke inpassing. Het plangebied valt buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar deze is op enige afstand gelegen. Het voorgenomen plan heeft geen negatief effect op de EHS.
Deze overwegingen hebben ertoe geleid dat het initiatief acceptabel is.
Omgevingsvisie en –verordening op hoofdlijnen
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Het voorliggende plan betreft een relatief grootschalige uitbreiding van het bedrijf Fakkert Diervoeders, met sociaal economische redenen. Het bedrijf loopt tegen de begrenzing van haar bedrijfsruimte aan voor wat betreft de reguliere diervoederlijn en wil tevens een professionaliseringsslag voor wat betreft de biologische diervoederlijn maken. Mede vanwege de verplichting tot het hebben van strikt gescheiden verwerkingslijnen, is fysieke uitbreiding van de bedrijfsruimte noodzakelijk. Daarnaast wordt het bestaande winkeloppervlak en het bestaande assortimentsspectrum tot een oppervlakte van 250 m2 gelegaliseerd. De bouwoppervlakte neemt met maximaal 25% toe en is grotendeels op de bestaande locatie geconcentreerd. In de buitenruimte neemt de verharding toe met 4565 m2. De vergroting van de oppervlakteverharding vindt plaats aan de west- en zuidzijde. Hier vindt het laden en lossen plaats en is er mogelijkheid tot opslag.
Conform de KGO regeling moet het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Bij elke ontwikkeling hoort minimaal een basisinspanning te worden geleverd in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:
In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de ruimtelijke ontwikkeling in het gebied past, des te kleiner de vereiste extra investering is. De uitbreiding van het bedrijf past goed in dit gebied. Het bedrijf is hier reeds gevestigd en ligt in een gebied dat door de provincie is aangewezen als 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap' (geldend ontwikkelingsperspectief). Dit betekent dat het gebieden betreft waar een mix van functies aanwezig is (en beleidsmatig mag zijn (onder voorwaarden)). Het Oversticht heeft aangegeven dat op deze locatie echter enkel een agrarisch ondersteunend bedrijf past. Het diervoederbedrijf vormt een baken in het landschap. "Bakens in de tijd zijn veelal beeldbepalende cultuurhistorische elementen of objecten die het verhaal van de streek, dorp of stad vertellen. Diervoederbedrijven op markante plekken worden als baken aangemerkt. De bakens zijn belangrijk voor de identiteit van de plek en de mensen die er wonen, werken en recreëren. Voor deze bakens wordt als richting aangegeven ze te versterken" (dit is een quote van Het Oversticht uit het erfadvies, 2013 ).
Het bedrijf (en de voorziene uitbreiding) beperkt andere functies in de omgeving niet. Daarnaast bepaalt het uiterlijk van het eindresultaat in sterke mate of de ontwikkeling esthetisch past in het gebied of niet. In het inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) zijn hier uitgangspunten voor opgesteld, waaraan voldaan moet worden. Hiermee is geborgd dat het uiterlijk van het eindresultaat esthetisch past in het gebied.
De schaal van de ontwikkeling is mede bepalend voor de impact op de omgeving. De schaal van de ontwikkeling is relatief groot. De bebouwing wordt met 25% uitgebreid, en ook de verharding in de buitenruimte neemt fors toe. Om de grenzen van de uitbreiding te bepalen is aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied Raalte die de mogelijkheid biedt om in afwijking van de bouwregels het bestaande bebouwde oppervlak van agrarisch aanverwante bedrijven met ten hoogste 25% te vergroten
De impact op de omgeving is relatief kleiner dan de schaal van de uitbreiding. Dit komt vooral doordat een kwaliteitsslag wordt gemaakt. Zie hiertoe het opgestelde inrichtingsplan, zoals bijgevoegd in Bijlage 1 van de regels.
Het initiatief dient met name een eigen belang. Het bedrijf kan op deze wijze blijven ontwikkelen, wat noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering. Daarnaast dient het plan weldegelijk ook maatschappelijke belangen. Het bedrijf heeft veel mensen in dienst, die woonachtig zijn in de omgeving, en is dus belangrijk voor het bieden van werkgelegenheid. Het aanzicht van het perceel wordt verbeterd en een horecabestemming in het buitengebied wordt ingeleverd.
Op basis van het KGO-beleid is een basisinspanning alleen niet voldoende. Naast een normale goede landschappelijke inpassing, moet een extra investering in ruimtelijke kwaliteit worden geleverd.
In het oorspronkelijk ingediende plan, was als basisinspanning voorzien in een rij eiken aan de zuidzijde van het plangebied en het behouden van de centrale eik. Geconstateerd is echter dat een extra investering in ruimtelijke kwaliteit noodzakelijk is. Deze ruimtelijke kwaliteitsinvestering bestaat uit:
De kwaliteitsinvestering is uitgewerkt in het inrichtingsplan, zie hoofdstuk 3 van Bijlage 1 van de regels.
Hierbij moet vermeld worden dat het behouden en versterken van het diervoederbedrijf, als 'het baken in het landschap', enkel kan bijdragen als er sprake is van versterking door het inzetten van een hoog ambitieniveau voor architectuur en landschappelijke kwaliteiten. De cultuurhistorische waarde heeft als uitgangspunt gediend voor het ontwerp. Hiermee stijgt het plan uit boven de standaard.
Conclusie
Het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden wordt in voldoende mate gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. De genoemde extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit zijn geborgd in het inrichtingsplan (vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan) en het bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 3.1). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 3.1):
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.
Het plangebied is gelegen in 'Dijkring 53 Salland'. Artikel 2.14.3 uit de Omgevingsverordening is hierop van toepassing. Voor deze dijkring is de kans op overstroming genormeerd op eens per 1250 jaar. Het voorliggende plan betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Hoewel de bebouwing wordt uitgebreid, zal het aantal werknemers nauwelijks toenemen. Men verwacht een toename van 1 fte. Het plangebied ligt relatief ver van de IJssel. Het gaat om een minder snel en ondiep onderlopend plangebied. Het plangebied wordt voorzien van twee ontsluitingen, en ook de bebouwing kent meerdere vluchtroutes. Op deze wijze is een gespreide evacuatie mogelijk. De extra risico's m.b.t. overstromingen, met betrekking tot de extra ontwikkelruimte die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, zijn dan ook zeer gering.
In en om het plangebied zijn geen belemmeringen op basis van het generieke beleid. In paragraaf 3.2.2 is onderbouwd waarom verplaatsing van het bedrijf geen optie is
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Het bedrijfsperceel aan de Zwolseweg 87 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Mixlandschappen'. In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap. De functie op zichzelf past dan ook binnen dit ontwikkelingsperspectief, de uitbreiding verandert dit niet.
Figuur 3.2: Weergave uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel
3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
De natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.
Het plangebied bevindt zich op de dekzandvlakte van Overijssel (zie figuur 3.3). Het zandgebied in Salland bestaat uit een afwisseling van oost-west georiënteerde dekzandruggen en laagten met weteringen. De gebieden kennen een sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met de reliëfverschillen (essen) en open ruimtes is een gevarieerd gebied ontstaan van een besloten tot half open landschap. De dekzandruggen binnen Salland zijn duidelijk te herkennen door de hoogteligging en ruimtelijke verdichting. Binnen de gemeente Raalte komen dekzandruggen voor rondom Heino en ten zuiden van Heeten. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.
Normerend:
Richtinggevend:
Door het toepassen van passende beplanting in dit gebied wordt het verschil in vegetatie dat hier van nature zou ontstaan versneld gerealiseerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. Het erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Figuur 3.3: Weergave uitsnede kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.
Het plangebied is gelegen in het oude hoevenlandschap (zie figuur 3.4). De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
Normerend:
Richtinggevend:
Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het voorliggende plan. Zo wordt de structuur van het plangebied, in samenhang met het omliggende landschap, verbeterd. Door het toepassen van passende beplanting in dit gebied wordt het verschil in vegetatie dat hier van nature zou ontstaan versneld gerealiseerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. De bestaande bomenrij langs de Zwolseweg (oost- en zuidzijde) en de bestaande bospartijen aan de westzijde van het bedrijfsperceel vormen de ruimtelijke begrenzing en dragen bij aan de kamerstructuur van het landschap. De uitbreiding wordt ruimtelijk begrensd door een nieuw aan te planten, meer transparant scherm van eikenbomen, zodat recht wordt gedaan aan het karakter van het hoevenlandschap. De erfinrichting is in dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting (welke is opgenomen in de regels) vastgelegd.
Figuur 3.4: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. In het voorliggende plan is de koppeling tussen functie en locatie bij uitstek in beeld: de vestiging van een meelfabriek op het kruispunt van wegen en kanalen. Langs beide vervoersmodaliteiten kon de aan en afvoer plaatsvinden. Handhaving van het bedrijf op deze locatie is vanuit cultuurhistorie en landschapsvorming logisch.
figuur 3.5 Weergave kaart gebiedskenmerken, Stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:
Met deze genoemde uitgangspunten is rekening gehouden bij het opstellen van het plan. Zo wordt de ruimtelijke opbouw van het bedrijfsperceel verbeterd. De landschapsstructuur wordt versterkt, zodat het bedrijfserf gekoppeld blijft aan het landschap.
Lust- en leisurelaag
De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijkere pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Voor de locatie Zwolseweg 87 geldt dat deze weliswaar op enige afstand gelegen is van elementen uit de lust- en leisurelaag, maar dat deze laag ten op zichte van de huidige situatie geen negatieve verandering van de beleving met zich mee brengt.
Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken zoals aangegeven in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 blijkt dat het voornemen past binnen het provinciale beleid, voor wat de betreft de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.
De gemeente Raalte heeft diverse beleidsdocumenten die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende documenten zijn op het plangebied van toepassing:
In deze structuurvisie schetst de gemeente Raalte haar visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025. Een structuurvisie is een zogenaamde integrale toekomstvisie. Dat wil zeggen dat alle relevante beleidsvelden er in samenkomen, er onderlinge verbanden worden gelegd en keuzes worden gemaakt. Daarbij is vooral aandacht voor de ruimtelijke kant van de verschillende beleidsvelden. Het voorliggende plan betreft een bedrijfsuitbreiding in het buitengebied. Het bedrijf wordt gezien als een belangrijke pijler in het betreffende gedeelte van het Raalter buitengebied. De huidige enigszins landschapsontsierende bedrijfsbebouwing wordt gemoderniseerd tot een representatief bedrijfspand. Ter compensatie wordt het geheel landschappelijk versterkt door verwijdering van een landschap ontsierende agrarisch gebouw en wordt het perceel landschappelijk ingepast. Het voorliggende plan past daarmee binnen de Structuurvisie Raalte 2015+.
Het waterplan Raalte "een helder verhaal" is een gezamenlijk plan van de gemeente en het Waterschap. Hierin wordt een kader geschapen voor het maken van beleidsmatige en procesmatige afspraken over de wijze waarop ruimtelijke ordening en water op elkaar afgestemd moeten worden. Het is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Daarmee vormt het een basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem en biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het rapport is een visie op de toekomst van het watersysteem uiteengezet. Deze visie heeft een vertaling gekregen in een concrete set van maatregelen voor de thema's:
Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de principes uit het Waterplan Raalte. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het omgevingsaspect water.
De gemeente Deventer, Raalte en Olst-Wijhe hebben een gezamenlijk een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het landschappelijke karakteristiek vormt de basis voor dit landschapsontwikkelingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet als motoren voor landschapsbehoud, versterking en ontwikkeling.
In het landschapsontwikkelingsplan van de gemeenten is het gebied getypeerd als Weteringenlandschap (zie figuur 3.6). De visueel-ruimtelijke kwaliteit hiervan is een open, laag landschap. Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door geen nieuwe nieuwvestiging van rode functies in de openheid toe te staan. Uitbreidingen van bestaande functies zijn onder voorwaarden van contextuele inpassing mogelijk. De laagten worden nadrukkelijk gekoppeld aan waterelementen en de daarbij behorende functies zoals natte oevers en retentie.
Figuur 3.6: Uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsplan Salland
In voorliggende plan is rekening gehouden met de hierboven aangegeven uitgangspunten. Zie hiertoe paragraaf 2.3 en bijgevoegd plan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Raalte, inclusief de correctieve herzieningen. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012.
Het bestemmingsplan Buitengebied stelt dat sturing gegeven moet worden aan ontwikkelingsmogelijkheden van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Gezien het beleid voor het buitengebied zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze functies beperkt. Wel zal een afweging mogelijk moeten zijn tussen het bieden van mogelijkheden en de rol die bovengenoemde functies kunnen vervullen bij behoud, herstel en beheer van het landschap. De overweging voor verplaatsing naar een bedrijventerrein is, vanwege de hierbij te maken verplaatsingkosten, in een vroeg stadium reeds verlaten. Dit uitvoerbaarheidscriterium is van zwaarwegend belang geweest bij de planontwikkeling. De historische binding van een functie als deze, ter plaatse van de kruising van vervoersmodaliteiten, legitimeert daarbij ook de handhaving op de bestaande locatie. Bij de planvorming is Rijkswaterstraat vanuit het belang van de kruising, de parallelweg en de ontsluiting van het bedrijf op de N35 betrokken geweest. Zij hebben te kennen gegeven akkoord te kunnen gaan met de wijze waarop het verkeer op de N35 wordt afgewikkeld.
Uit de voorgaande beleidsanalyse is gebleken dat het voorgenomen project, de uitbreiding van een bestaand agrarisch-aanverwant bedrijf in het buitengebied past binnen het nationale, provinciale, en gemeentelijk beleid. Er kan echter geen gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan, er dient een zelfstandig bestemmingsplan opgesteld te worden.
In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd wat de (basis)waarden zijn, die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Hierbij gaat het om natuurwaarden, archeologische waarden en een watertoets. Tot slot wordt in de conclusie opgesomd wat het effect van medewerking aan dit project is op deze basiswaarden.
Vanuit de Flora- en faunawet bestaat de eis dat schade aan de natuur zoveel mogelijk wordt beperkt. In verband met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied is een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving noodzakelijk. Door Eelerwoude is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, de volledige rapportage is te vinden in Bijlage 1.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Er is geen sprake van beschermde natuurgebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 250 meter van de EHS. Met de uitbreiding van het bedrijf worden geen negatieve effecten of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS verwacht. Een nadere toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Figuur 4.1 Ligging van het perceel t.o.v. de EHS
Soortenbescherming
Met de voorgenomen ruimtelijke ingrepen gaat voor tabel 1-soorten geen leefgebied verloren, van negatieve effecten op populaties is geen sprake. Wel kunnen op individueel niveau (tijdelijk) negatieve effecten optreden, bijvoorbeeld door bouwwerkzamheden en beperkt verlies van leefgebied. Deze licht beschermde soorten behoren tot de categorie 'niet ontheffingsplichtig bij ruimtelijke ingrepen'. Wel geldt ook voor deze soorten de algemene zorgplicht. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is voor deze soorten niet aan de orde.
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen. Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige. Nader (veld)onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt op basis van de voorgenomen ontwikkelingen niet noodzakelijk geacht, mits rekening wordt gehouden met verlichting ten opzichte van vleermuizen en broedvogels. In Bijlage 1 is de volledige conclusie weergegeven.
De gemeenteraad van Raalte heeft in april 2010 de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met bijbehorend beleid vastgesteld. Bij de keuze voor het archeologisch beleid heeft de gemeente Raalte niet alleen rekening gehouden met de wettelijke verplichting om archeologie op te nemen in het ruimtelijk ordeningsproces, maar ook met de belangen van de inwoners.
De archeologische verwachtingskaart maakt voor het grondgebied van de gemeente Raalte duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden (zie figuur 4.2). De kaart is hiervoor opgedeeld in drie zones:
Figuur 4.2: Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Raalte
Uit het kaartbeeld blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Betreffende voorliggende ontwikkeling, waarbij maar beperkt wordt geroerd in de grond, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Daarnaast worden ook geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aangetast met het voorliggende plan.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Groot Salland heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau is het in overleg met Waterschap Groot Salland opgestelde gemeentelijk Waterplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebieden
Bij het plangebied aan de Zwolseweg 87 wordt de bedrijfsbebouwing uitgebreid (met 354 m2), en neemt ook het verhard oppervlak van de buitenruimte toe (met 4565 m2). Het plangebied loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Het hemelwater wordt geinfiltreerd en wordt via eigen grond en groenstroken afgevoerd op een eigen ontwateringssloot. Deze sloot staat niet in contact met andere watergangen. Het afvalwater zal worden geloosd op een IBA (anders dan in de digitale watertoets aangegeven). Daarnaast is er geen vuil water.
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoets
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland op 9 juni 2015 geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 2). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Het waterschap heeft, per e-mail van 4 augustus, laten weten in te stemmen met deze waterparagraaf (Bijlage 2). Het voorliggende bestemmingsplan heeft daarmee de instemming van het waterschap.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten is ruimtelijk relevant. In deze ruimtelijke onderbouwing zal achtereenvolgens ingegaan worden op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 3. De conclusies en aanbevelingen hieruit zijn als volgt:
Ter plaatse van de bovengrondse dieseltank is de bodem licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is niet verontreinigd met minerale olieprodukten. In de bovengrond en in het grondwater ter plaatse van de onverdachte locatie zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodeomonderzoek. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De ondergrond is niet verontreinigd. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
In het rapport wordt de conclusie getrokken dat uit milieukundig oogpunt er op basis van het bodemonderzoek geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (zie Bijlage 3). Wel dient er bij de realisatie (sloop, grondwerkzaamheden, bouw) rekening gehouden worden met het feit dat er minerale olie is aangetroffen onder de huidige betonvloer. Deze verontreiniging zal dan verwijderd moeten worden. Ook is de indicatieve kwaliteit 'niet toepasbaar' als deze grond vrijkomt.
In overleg met de gemeente heeft vervolgens nog een vooronderzoek plaatsgevonden (op basis van de norm NEN 5725) betreffende de onbebouwde percelen ten noorden, ten zuiden en ten westen van het bedrijfsterrein. Dit vooronderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
In dit vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie reeds decennia in gebruik is als agrarische grond en deels als groenstrook en tuin. Er zijn geen aanwijzingen dat de percelen door de (voormalige) bedrijfsactiviteiten van veevoederfabriek Ganzepan BV verontreinigd zijn geraakt. Op oude topografische kaarten zijn afwateringssloten weergegeven, waarvan wordt aangenomen dat deze gedempt zijn met gebiedseigen grond. De opslag van landbouwmachines en kleinschalig opslag van bouwmaterialen in de (voormalige) kapschuur ten zuidwesten van de bedrijfsbebouwing geven geen aanleiding om dit terreindeel als verdacht te beschouwen. Omdat er geen asbesthoudend materiaal was toegepast in of op de kapschuur, is dit terreindeel te beschouwen als asbest onverdacht. Als gevolg van de sloop van de kapschuur en de voormalige opslag van bouwmaterialen zijn op het maaiveld op kleine schaal resten bouwafval (klinkers, bakstenen, dakpanscherven en plastic) achtergebleven. De negatieve invloed van deze restanten (bouw)afval op de bodemkwaliteit wordt gering geacht. Visueel zijn tijdens het locatiebezoek geen asbestverdachte materialen waargenomen. De installatie voor de opslag van melasse, die zich op het zuidelijk gelegen bedrijfsterrein bevindt, kan worden beschouwd als onverdacht. Melasse heeft geen negatieve invloed op de bodemkwaliteit. Er zijn op basis van de gegevens uit dit vooronderzoek geen milieutechnische bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen herinrichting van het terrein
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Voor de uitbreiding van het bedrijf Fakkert Diervoeders is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Doel van het akoestisch onderzoek is om de geluidsemissie van de inrichting en de geluidsimmissie op woningen van derden in de omgeving van het bedrijf te bepalen. Conclusie van het onderzoek is dat de wijziging van het bedrijf geen gevolgen heeft voor de geluidsuitstraling. De geluidsbelasting naar de omgeving neemt niet toe, omdat de geluidsuitstraling van de inrichting na wijzigingen voldoet aan de huidige vergunning van de inrichting.
Voor de uitbreiding van Fakkert Diervoeders is een onderzoek uitgevoerd naar de emissies naar de lucht en de verspreiding van NOx, fijn stof en geur (zie Bijlage 6 van de toelichting). De uitstoot naar de lucht van de activiteiten op de inrichting is getoetst aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit en aan de richtwaarde voor aanvaardbare geurhinder.
De uitstoot naar de lucht van de activiteiten op de inrichting van De Ganzepan draagt in beperkte mate bij aan de lokale concentratie van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) maar de resulterende luchtkwaliteit voldoet aan de wettelijke grenswaarden. De geuruitstoot van De Ganzepan voldoet niet overal aan het landelijke criterium voor aanvaardbare geurhinder voor gevoelige objecten. Echter de woningen met een berekende geurbelasting hoger dan deze richtwaarde beperken zich tot drie bedrijfswoningen voor boerderijen. In het geurbeleid van de provincie Overijsel is onderscheid gemaakt tussen wonen en werken. Overeenkomstig dit onderscheid kan voor de bedrijfswoningen bij boerderijen de richtwaarde uit de NeR voor minder gevoelige objecten worden gehanteerd. Aan de richtwaarde voor minder gevoelige objecten voldoet de berekende geurbelasting bij alle woningen.
De bestaande in- en uitrit van het bedrijf Fakkert Diervoeders aan de noordzijde blijft gehandhaafd. In het voorliggende plan is een nieuwe zuidelijke ontsluiting op de parallelweg opgenomen. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is akkoord met deze nieuwe ontsluiting. Parkeren en laden & lossen zal plaatsvinden op het eigen terrein van Fakkert Diervoeders. Hier is in het nieuwe plan voldoende ruimte voor.
Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Uit de Risicokaart van de provincie Overijssel (zie figuur 5.1) blijkt dat er in de nabije omgeving geen risicovolle puntobjecten aanwezig zijn met een verhoogd veiligheidsrisico. Wel is het bedrijf gelegen aan de provinciale weg N35, hetgeen een weg is waarover transport van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden.
Er is geen structurele toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de route voor gevaarlijke stoffen (N35). Er kan worden gesteld dat het Groepsrisico door de wijziging van de inrichting niet zal toenemen en dat een berekening Groepsrisico achterwege kan blijven.
Figuur 5.1: Uitsnede Risicokaart Overijssel
Het bedrijf Fakkert Diervoeders zelf heeft slechts een beperkt aantal activiteiten waarbij ongewone voorvallen richting de omgeving kunnen plaatsvinden. De belangrijkste risico's zijn stofexplosie en brandgevaar. Voor beide ongewone voorvallen worden afdoende maatregelen gerealiseerd om deze risicoaspecten zoveel mogelijk te beheersen. Zo zullen diverse fysieke en organisatorische maatregelen gerealiseerd worden om explosies te voorkomen en de gevolgen ervan te beperken. Aspecten met betrekking tot procesveiligheid en interne veiligheid zijn geregeld via de ATEX-richtlijnen 95 en 137. Hiervoor is de Arbeidsinspectie het bevoegd gezag.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
De VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering geeft voor elke categorie bedrijven een indicatie van de minimaal te hanteren afstand tussen een geurrelevant bedrijf en een kwetsbare bestemming. De VNG-publicatie is een hulpmiddel voor een eerste snelle indicatie, maar is op zich zelf onvoldoende om de milieugebruiksruimte van bedrijven in beeld te brengen. In het algemeen is de vigerende bestemming afgestemd op de indicatieve afstanden uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering' en de vergunde milieuruimte. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Er wordt binnen het plangebied geen nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd. Er vindt uitbreiding van de bestaande bedrijvigheid plaats. De milieucategorie, met bijbehorende afstandsnormen blijft omgewijzigd. Voor het bestaande diervoederbedrijf aan de Zwolseweg 87 (mengvoeder, p.c. < 100 t/u, cat. 4.1) geldt in beginsel een richtafstand van 200 meter tot een geurgevoelig object (woning). Deze afstand wordt in de huidige stuatie niet gehaald. De afstand in de nieuwe situatie ten opzichte van het dichtstbijzijnde gevoelige object blijft ongewijzigd. Echter als gevolg van de toepassing van moderne productie- en verwerkingsmethoden (best beschikbare technieken, via de omgevingsvergunning verplicht) voldoet de uitbreiding aan het geurbeleid (zie Bijlage 6 van deze toelichting).
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Het voorliggende plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving. De ontwikkeling in het betreffende gebied is daarmee niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Het is mogelijk dat in de ondergrond van het plangebied niet gesprongen explosieven aanwezig zijn (vooral vauit de Tweede Wereldoorlog). De niet gesprongen explosieven worden soms ontdekt bij bijvoorbeeld bouw- en graafzaamheden. In verband met veiligheidsrisico's (ontploffingsgevaar) dient voorafgaand aan de realisatie van het voorgenomen plan een vooronderzoek naar niet gesprongen explosieven plaats te vinden.
In dit hoofdstuk zijn de milieuaspecten beschreven die op het plangebied van toepassing zijn. De conclusie is dat de uitbreiding van de bestaande bedrijfsfunctie geen additionele milieuhinder veroorzaakt richting de omgeving.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.
In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat de gewenste uitbreiding van de bestaande bedrijfsactiviteiten alsmede de exploitatie van een agrowinkel, niet past binnen de geldende bestemming 'Bedrijf' en 'Horeca'. Om de bedrijfsuitbreiding en de agrowinkel mogelijk te maken is een zelfstandig bestemmingsplan, met een eigen set regels noodzakelijk.
Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren ter vervanging van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Ten aanzien van de inhoud van het bestemmingsplan is een viertal regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' en de bijbehorende correctieve herzieningen, voor zover relevant. Waar nodig zijn de regels aangevuld. Bij dit bestemmingsplan is tevens een verbeelding opgesteld.
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3 Agrarisch
De gronden die niet worden verhard of bebouwd, blijven onder de agrarische bestemming behoren.
Artikel 4 Bedrijf
De bestaande bebouwing, alsmede de uitbreiding en erven zijn voorzien van de bestemming Bedrijf, met de nadere aanduiding: 'specifieke vorm van bedrijf - diervoederbedrijf'. Het maximale oppervlak is begrensd op 1772 m2, de bouwhoogte op 20 meter. Tevens zal functiegebonden detailhandel worden toegestaan tot een maximaal oppervlak van 250 m2.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2 en artikel 6 Waarde Landschap - 1 zijn overgenomen van het onderliggende moederplan.
3. Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de algemene regels:
Artikel 7 Antidubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaren verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 8 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bouwregels.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Prostitutiebedrijven en permanente bewoning van de bedrijfsgebouwen wordt expliciet uitgesloten.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn o.a. algemene afwijkingsregels opgenomen voor het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg en kleinschalige windturbines.
Tevens is er een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook algemene wijzigingsregels die in dit artikel worden beschreven.
Artikel 12 Overige regels
In dit artikel zijn twee overige regels opgenomen. Eén omtrent de werking van wettelijke regelingen en één omtrent het toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming.
4. Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de regels betreffende overgangsrecht en de slotregel.
Artikel 13 Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken;
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 13.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik;
Lid 13.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 14 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In dit slothoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan beschreven.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Tevens worden geen wezenlijke waarden aangetast en heeft het project geen negatieve milieuhygiënische gevolgen of zijn er belemmeringen van milieuhygiënische aard. Het voorgenomen project is daarmee ruimtelijk uitvoerbaar.
Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van vooroverleg, afgestemd met de provincie Overijssel. De provincie heeft als reactie (zie Bijlage 7) aangegeven dat een overstromingsrisico-paragraaf in de toelichting van het bestemmingsplan ontbreekt. Deze paragraaf is toegevoegd (paragraaf 3.3.1 van deze toelichting). Verder geeft het ontwerpbestemmingsplan de provincie geen reden tot het indienen van een zienswijze.
Het ontwerpbestemmingsplan is voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.
Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt is het voorgenomen project ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar.