direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Raalte kern, Burgemeesterkwartier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20140002-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de aanleiding van de planontwikkeling, de ligging van het plangebied, het vigerende bestemmingsplan en de leeswijzer voor de toelichting aan bod.

1.1 Aanleiding

De gemeente Raalte is voornemens om in samenwerking met Salland Wonen de Horizonlocatie te herontwikkelen. De Horizonlocatie is een inbreidingslocatie gelegen aan de rand van het centrum van Raalte. Op deze locatie waren voorheen een basisschool en een bibliotheek gevestigd. Het voornemen is om verschillende typen woningen te bouwen: twee appartementengebouwen, levensloopbestendige woningen en vrije kavels voor twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen. Een groot deel van de woningen is bestemd voor senioren. In totaal worden er maximaal 40 woningen mogelijk gemaakt. De realisatie van woningen past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening noodzakelijk is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de voormalige Horizonlocatie op de hoek van de Westdorplaan en de Burgemeester Kerssemakersstraat in Raalte. Deze locatie bevindt zich in de woonwijk Westdorp, aan de rand van het centrum van Raalte. De wijk kreeg voor het grootste gedeelte zijn huidige inrichting in het begin van de jaren zestig. De navolgende luchtfoto toont de globale ligging van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0001.jpg"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Raalte Kern' van de gemeente Raalte. Dit plan is op 28 januari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de verwachte archeologische waarden. Binnen de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' is de realisatie van de woningen niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0002.jpg"

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft de beleidsmatige randvoorwaarden en uitgangspunten die bepalend zijn voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de haalbaarheidsonderzoeken. In dat hoofdstuk worden de milieuaspecten en de relevante ruimtelijke aspecten behandeld. Hoofdstuk 5 gaat in op de planbeschrijving. Hoofdstuk 6 vormt de toelichting op de systematiek van de verbeelding en de regels. Hoofdstuk 7 behandelt de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de maatschappelijk uitvoerbaarheid. Daarbij komen de resultaten van het vooroverleg, de inspraak en de zienswijzen aan bod.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

In dit hoofdstuk komen de ontstaansgeschiedenis van Raalte en de huidige situatie van woonwijk Westdorp en het plangebied aan bod.

2.1 Ontstaansgeschiedenis Raalte

Het van oorsprong kern-esdorp Raalte wordt in 1123 voor het eerst vermeld. Onder een kern-esdorp wordt verstaan een esdorp dat bestaat uit enkele gemeenschappelijke aangelegde en beheerde essen met de boerderijen geclusterd op een centraal punt. De naam Raalte betekent waarschijnlijk 'bos waarin men gerooid heeft'. Pas in 1474 wordt voor het eerst melding gemaakt van enkele huizen 'in den dorp Raelte'. De dorpssamenleving is niet begonnen in het huidig dorp maar in de nabij gelegen buurtschap Tijenraan. In de loop der tijd ontwikkelt de nederzetting zich tot een plattelandscentrum. Waarschijnlijk heeft de nabijgelegen havezate De Hofstede (in 1188 al voor het eerst vermeld) een grote invloed gehad op de verdere ontwikkeling van deze nederzetting. Op de navolgende afbeelding is de uitsnede van een topografische kaart uit 1917 weergegeven waarop de historische structuur van Raalte is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0003.jpg"

Omstreeks 1850 is Raalte niet meer dan een kleine concentratie van bebouwing met een kerk en een korenmolen langs de Stationsstraat en de tegenwoordige Grotestraat ten westen van de Raalter enk. De huidige neogotische Kerk van de Heilige Kruisverheffing wordt niet gesticht uit een oude agrarische kern die al aanwezig is, maar in een open veld op een kruispunt van wegen. Het dorp toont een gesloten karakter met eenvoudige panden. Door de aanleg van het Overijssels Kanaal (1858), de spoorlijnen Zwolle-Almelo (1881) en Ommen-Raalte-Deventer (1910-1935) profiteert Raalte van de relatief gunstige ligging. Hierdoor neemt de bebouwing en de bedrijvigheid toe. Rond de eeuwwisseling treedt een verdichting op van de bebouwing in de dorpskern en ten oosten hiervan langs het kanaal. Na de Tweede Wereldoorlog ondergaat het uiterlijk van Raalte een grote verandering. Van de oude bebouwing is weinig meer over gebleven door de aanleg van moderne winkelstraten in de oude dorpskern. Daarnaast is de Raalter enk vrijwel geheel bebouwd en aan de oostzijde van het Overijssels Kanaal is een industrieterrein tot ontwikkeling gekomen. In het begin van de zestiger jaren ontstaat de wijk Blekkerhoek, in het noorden van Raalte. De wijken de Olykampen, Westdorp en Langkamp, respectievelijk ten zuiden, zuidwesten en ten westen van het oude Raalte zijn eind jaren zestig, begin jaren zeventig gebouwd. Daarna volgen opnieuw uitbreidingen: Drostenkamp in het noordwesten, Hartkamp in het zuidwesten en Vloedgraven in het zuiden. In de jaren '80 is besloten de barrière die het spoor in combinatie met de N35 vormt, over te steken en de nieuwbouwwijk Het Raan te ontwikkelen.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Woonwijk Westdorp

De woonwijk Westdorp ligt aan de rand van het centrum van Raalte. De wijk kreeg voor het grootste gedeelte zijn huidige inrichting in het begin van de jaren zestig. Alleen het gedeelte van de wijk tussen de Jan van Arkelstraat en de Langkampweg werd omstreeks 1970 ingericht. De opbouw van de wijk is sterk bepaald door de noord-zuid lopende ontsluitingsweg Westdorplaan. Deze weg is destijds aangelegd als ringweg om het centrum.

De bebouwing in het noordelijk deel van Westdorp, langs de Westdorplaan en de Burgemeester Kerssemakersstraat is overwegend vrijstaand tot half vrijstaand. Ten zuiden van de Verheydenstraat, de Bentinckstraat en de Bernard van Galenstraat wordt het beeld van de wijk vooral bepaald door de aaneengesloten woonbebouwing in twee bouwlagen, die voor het merendeel bestaat uit blokjes tussen de vier en acht woningen. Op slechts een paar plaatsen wordt het beeld afgewisseld door halfvrijstaande bebouwing. Ten noorden van deze straten zijn het de halfvrijstaande en vrijstaande woningen die het beeld bepalen. Tegen over het plangebied (appartementengebouw De Zeven Linden) en op de hoek Westdorplaan-Verheydenstraat bevindt zich hoogbouw in 3 en 4 bouwlagen.

Langs de aangrenzende woonstraten van het plangebied, de Bentinckstraat en de Spinhuisstraat, staan moderne eengezinswoningen al dan niet geschakeld. Aan de Burgemeester Kerssemakersstraat staan fraaie, historische villa´s met een diepe voortuin. De meest stedelijke straat is de Westdorplaan. Anders dan in de fijnkorrelige woonstraten heeft de straat een stedelijk karakter en een forser straatprofiel, aangezien de Westdorplaan een doorlopende weg is die het dorp ontsluit en een plek waar de bus langsrijdt. Ter hoogte van het plangebied bevinden zich hier in de huidige situatie naast de woningen ook verschillende voorzieningen.

2.2.2 Het plangebied

De ligging van het plangebied is in paragraaf 1.2 beschreven. Op de locatie waren voorheen een school en een bibliotheek gevestigd. De school 'De Horizon' was een school voor speciaal basisonderwijs en deze is verplaatst naar de Monumentstraat 55 in Raalte. De bebouwing aan de Westdorplaan is gesloopt. De bibliotheek is op dit moment aan de Passage 6 te Raalte gelegen. Deze bebouwing is op dit moment nog in het plangebied aanwezig en wordt gebruikt door zorggroep RIBW voor activiteiten en dagopvang. Het overgrote deel van het plangebied dus in de huidige situatie braakliggend. De navolgende afbeelding toont de situatie in het plangebied met de (voormalige) bebouwing van de school en de bibliotheek. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0004.jpg"

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk komen het stedenbouwkundige plan aan bod. In de paragraaf over het stedenbouwkundig plan wordt afzonderlijk ingegaan op de openbare ruimte, de ontsluiting en het parkeren en de overgang tussen privé- en openbaar terrein.

3.1 Stedenbouwkundig plan

De gemeente Raalte ontwikkelt samen met SallandWonen de Horizonlocatie. Hiertoe is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het woningbouwprogramma voorziet in maximaal 22 huurappartementen, 10 grondgebonden levensloopbestendige rijwoningen, 4 vrijstaande woningen en 4 twee-onder-één-kapwoningen. Het plan wordt zo ontwikkeld dat aan de (potentiële) zorgvraag van de doelgroep senioren en anderen tegemoet wordt gekomen. Dat betekent dat toegankelijkheid en duurzaamheid bijzondere aandacht krijgen in deze herontwikkeling.

De appartementen worden aan de noordoostelijke rand van het plangebied gesitueerd. De appartementen worden gerealiseerd in twee van elkaar losstaande gebouwen met maximaal drie bouwlagen. Door de realisatie van twee separate gebouwen wordt een kleinschalig, bij het dorp passende maat gecreëerd. Eén appartementengebouw wordt in dezelfde richting als de levensloopbestendige woningen gepositioneerd, waardoor eenheid en rust in het plan wordt bewerkstelligd.

Rondom de appartementengebouwen is ruimte gereserveerd voor groen. Aan de westzijde is er binnen dit groen, ruimte voor de infiltratie van water.

Ten zuiden en westen van de appartementengebouwen zijn de grondgebonden woningen voorzien. De vrijstaande woningen zijn bij de entree tot de wijk vanaf de Westdorplaan gesitueerd. De appartementengebouwen en de vrijstaande woningen vormen de rand van de locatie, de twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen bevinden zich aan twee woonstraatjes in het binnengebied. Eén van de appartementengebouwen krijgt een nieuwe positionering, haaks op de Westdorplaan. Hiermee heeft het appartementengebouw dezelfde richting als de levensloopbestendige woningen. Dit is de aanleiding om ook de vrije kavels dezelfde richting te geven. De woonstraat wordt daardoor ook verlegd. Hierdoor ontstaat er meer eenheid en rust in het plan.

De hoeveelheid verharding in het plangebied is beperkt ten gunste van openbaar groen en/of tuinen. Het overgrote deel van de wegen, parkeerplaatsen en trottoirs worden (net als in de Spinhuisstraat) op één niveau aangelegd. Alle straten zijn 5 meter breed. De breedte van de straten zorgt ervoor dat er voldoende ruimte is voor voetgangers en informeel parkeren.

Het stedenbouwkundig plan wordt gekenmerkt door een kruisvormige ontsluitingsstructuur. Het plangebied wordt ontsloten via de Spinhuisstraat en de Westdorplaan, waarbij de uitritconstructie op de aansluiting bij de Spinhuisstraat en de Westdorplaan het voor gemotoriseerd verkeer minder aantrekkelijk maakt om een doorgaande route door het woongebied te nemen. Dit effect wordt verstrekt met de versmalling van de uitritconstructie ter hoogte van de Spinhuisstraat. Achter de appartementengebouwen wordt met twee parkeervakken voldoende ruimte geboden voor het parkeren. Het plan kent één doorsteek voor langzaam verkeer. Het betreft een verbinding richting de Burgemeester Kerssemakersstraat die ook als noodontsluiting bij calamiteiten fungeert. Hierdoor wordt de bereikbaarheid van het gebied voor hulpdiensten gegarandeerd. Ruime groenstructuren begeleiden de belangrijkste openbare routes.

In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de aspecten openbare ruimte en groen, ontsluiting en parkeren en overgang privé-openbaar.

Op de navolgende afbeelding is het voorlopig stedenbouwkundig plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0005.png"

3.1.1 Openbare ruimte en groen

In het stedenbouwkundig plan is ingezet op robuuste groenstructuren. Dit betekent dat het openbaar groen altijd voldoende maat heeft. De hele woonstraat (en entree van het gebied) van Spinhuisstraat tot aan de appartementengebouwen wordt begeleid door een groenstrook. Deze groenstrook sluit aan op de grote groene ruimte rondom de appartementengebouwen, die zowel de kwaliteit van het binnengebied bepaalt als de relatie legt met de Westdorplaan.

De groenzones langs de woonstraten worden ingeplant met gras of heesterbeplanting en bieden waar mogelijk plaats aan bomen. De groene ruimte rond de appartementengebouwen doet dienst als natuurlijke infiltratiezone voor het water en wordt ingericht ter verzachting en onderbreking van het bouwvolume. Ter plaatse van de appartementengebouwen kunnen hoogteverschillen in het groen de gebruikswaarde verhogen. Afhankelijk van de functie van het groen (kijkgroen, groen met een gebruikswaarde zoals infiltratie) wordt bepaald of gewerkt wordt met gazon of ruw gras.

De langzaam verkeer-verbinding tussen het plangebied en de Burgemeester Kerssemakersstraat blijft behouden en is ingepast in het stedenbouwkundig plan.

3.1.2 Ontsluiting en parkeren

De ontsluiting voor het autoverkeer vindt tweezijdig plaats: vanaf de Spinhuisstraat en vanaf de Westdorplaan, waarbij de wegversmalling en de inritconstructie van de Spinhuisstraat ertoe moeten leiden, dat het voor gemotoriseerd Verkeer minder aantrekkelijk is om die route te kiezen. Voor het langzaam verkeer is het stratenpatroon doorgetrokken naar de Burgemeester Kerssemakersstraat en de Westdorplaan.

Hierdoor is het gebied goed aangesloten op de bestaande dorpsstructuur en ontstaan er informele routes door het gebied heen. De ontsluiting naar de Burgemeester Kerssemakersstraat garandeert ook de bereikbaarheid van het gebied voor hulpdiensten.

Om te voorkomen dat auto's het straatbeeld gaan domineren zijn de parkeerstroken achter de bebouwing gesitueerd. Deze grenzen aan de zij- of achtererven van de woningen. Hierdoor blijft het groene karakter van Raalte in de woonstraten behouden. Om dezelfde reden liggen de straten en trottoirs op één niveau. Ter hoogte van de levensloopbestendige woningen en de entree naar de appartementengebouwen zijn gescheiden trottoirs aangebracht. In de rest van het plan ontbreken deze en worden de straten ook gebruikt als trottoir.

Op grond van de parkeernormen is het benodigde aantal parkeerplaatsen geprognosticeerd op 59 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in deze parkeerbehoefte door parkeren op eigen terrein, parkeren in langsparkeervakken en parkeerkoffers en door informeel parkeren op straat.

3.1.3 Overgang privé-openbaar

Alle woningen worden aan de voorzijde voorzien van een privé strook. Aan deze privé strook kan op verschillende manieren invulling worden gegeven, zoals een tuin met lage haag, hekwerkje of muurtje maar ook een zogenaamde ´Delftse stoep´. Daarbij geldt de voorwaarde dat bij alle woningen gebruik wordt gemaakt van dezelfde, nader te bepalen, invulling.

Om aan te sluiten bij en/of het bestaande groene karakter verder te versterken bestaat er een voorkeur voor de toepassing van groene erfafscheidingen.

De erfafscheidingen tussen de woningen zijn bij voorkeur groen en hebben tot aan de rooilijn (de voorgevel) van de woning een maximale hoogte van 1 meter.

De zijerven die grenzen aan een openbare woonstraat worden voorzien van een groene erfafscheiding met een maximale hoogte van 2 meter. Hetzelfde geldt voor achtererfafscheidingen die grenzen aan een openbare woonstraat.

Voor alle overige zij- en achtererfafscheidingen geldt dat deze een maximale hoogte van 2 meter hebben en bij voorkeur groen zijn.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk komt het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid aan bod.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.

De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de voormalige Horizonlocatie mogelijk. Met de realisatie van de woningen is rekening gehouden met relevant ruimtelijk beleid en met de landschappelijke kwaliteiten in de omgeving van het plangebied. In dit bestemmingsplan is bovendien zorg gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming. Daarmee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op het nationaal belang 13.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied.

4.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. ) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 wordt het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied voorziet in een actuele regionale behoefte. Op de woningbehoefte wordt in de paragrafen 4.4.2 en 4.4.3 nader ingegaan. Uit deze beleidsstukken blijkt dat er binnen de regio en gemeente nog behoefte bestaat aan woningen. Bovendien wordt er voldaan aan de vraag vanuit de woningmarkt om te zorgen voor een groter aanbod aan seniorenwoningen. Deze vraag wordt onderschreven in een woningmarktanalyse voor de gemeente uit november 20141. De woningmarktanalyse is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In de analyse wordt aangegeven dat de vraag naar huurwoningen, met name huurappartementen groter is dan het aanbod. Een groot deel van de vraag naar huurappartementen is afkomstig van ouderen. Ook is er behoefte aan grondgebonden koopwoningen.

In de woningbehoefte kan tot slot worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan betreft namelijk de herontwikkeling van de voormalige Horizonlocatie en omgeving. Door de herstructurering wordt een bestaande locatie beter benut. Daarmee zijn de eerste twee stappen van de ladder van duurzame verstedelijking doorlopen. Het plan voldoet aan de genoemde eisen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009

Op 3 juli 2013 is de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de visie, beleidskeuzes en de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein en is opgesteld met een doorkijk tot 2030.

De Omgevingsvisie is opgesteld in het licht van diverse ontwikkelingen die in de provincie Overijssel gaande zijn. Deze ontwikkelingen spelen op het gebied van de fysieke leefomgeving. Hierbij is sprake van:

  • 1. een afname van de groei en verandering van de samenstelling van de bevolking;
  • 2. een afname van de werkgelegenheid met 10% tot een groei van 20%;
  • 3. een stijgende vraag naar woningen tot 2030, vooral in de grote steden;
  • 4. een toename van de mobiliteit tot 2040. Het goederenvervoer stijgt daarbij snel-ler dan het personenvervoer.

De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. De leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie Overijssel willen ondernemen (ruimtelijke kwaliteit). Ruimtelijke kwaliteit tracht men te realiseren door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Naast ruimtelijke kwaliteit heeft duurzaamheid nadrukkelijk in de provinciale visie aandacht. Duurzaamheid wordt gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Voor wat betreft de woonfunctie ligt de opgave voor de komende jaren vooral in het waarborgen van een goede afstemming tussen vraag en aanbod, gerelateerd aan de verschillende doelgroepen. Naast een kwantitatieve opgave is dit, gelet op de sterk veranderende bevolkingsontwikkeling, een aanzienlijke kwalitatieve opgave. Het woningaanbod en de woonmilieus moeten flexibel zijn en worden afgestemd op de eisen en wensen van de toekomstige bewoners. Met de 60.000 extra te bouwen woningen kan onvoldoende tegemoet gekomen worden aan deze veranderende behoeftes. Dit houdt in dat de aandacht vooral gericht moet worden op herstructurering van de bestaande woonmilieus, zodat deze ook op langere termijn aansluiten bij de wensen en eisen van de bewoners.

Bij het realiseren van de woningbouwopgave is het van belang dat de ruimte zuinig en zorgvuldig wordt benut. Dit betekent dat voor woningbouw (en ook voor bedrijfs-locaties en voorzieningen) de zogeheten ladder van duurzame verstedelijking wordt gehanteerd. Deze houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving, kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden. Daarbij geldt dat de bovenlokale vraag naar woningen en voorzieningen (winkels, cultuur en sport) wordt geconcentreerd in stedelijke netwerken. Een nieuwe woningbouwlocatie dient in overeenstemming te zijn met een woonvisie, waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten van Overijssel.

De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart met ontwikkelingsperspectieven, die centraal staat in de provinciale omgevingsvisie. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus' en het gebied is hierbinnen aangeduid als 'woonwijk'. Enerzijds zijn veel van de elementen die voor de steden van belang ook herkenbaar in de dorpen en kernen, zoals behoud en gebruik van het historisch erfgoed om de identiteit te versterken. Anderzijds hebben de dorpen en kernen ook een aantal eigen karakteristieken, waardoor ze de ambitie van een breed spectrum aan woon- en werk- en mixmilieus completeren. De eigenheid kan versterkt worden door de karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken, zoals esdorp, hoevenzwerm, wegdorp, ontginningslint en kanaaldorp. De actuele praktijk van de monofunctionele en monotone dorpsuitleg (die wijken en terreinen oplevert die 'overal' zouden kunnen liggen) verschuift. De nadruk komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Hierbij kan het omliggende landschap beter bereikbaar worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte dorpsranden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0006.jpg"

Op grond van de gebiedskenmerkenkaart wordt het gebied gekenmerkt door dekzandvlakte en ruggen. Het plangebied ligt op grond van de gebiedskenmerkenkaart deels in het natuurlijke gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

Toetsing

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van de voormalige Horizonlocatie. In de toekomst wordt de realisatie van maximaal 40 woningen mogelijk gemaakt. De bebouwing van de voormalige maatschappelijke voorzieningen wordt gesloopt en de locatie wordt opnieuw benut. In de omgeving bevinden zich eveneens voornamelijk woningen. De nieuwe woningen worden op een zorgvuldige manier in deze omgeving ingepast. Voor de uitwerking van deze stedenbouwkundige inpassing wordt verwezen naar de paragraaf 3.1.

4.2.2 Omgevingsverordening

De wijze waarop aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.

De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.

Voor het bouwen van nieuwe woningbouwlocaties geeft de omgevingsverordening aan dat de aard, omvang en locatie in overeenstemming dient te gebeuren met een woonvisie. Deze woonvisie dient akkoord bevonden te zijn door buurgemeenten en Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Voor zorgwoningen worden geen specifieke regels genoemd.

Het plangebied ligt daarnaast binnen een gebied dat is aangewezen als 'boringsvrije zone diep pakket Salland'. Binnen dit gebied gelden beperkingen omtrent de onttrekking van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter onder maaiveld. Op het aspect water wordt in paragraaf 5.9 nader ingegaan.

Toetsing

Onderhavig plan maakt de realisatie van maximaal 40 nieuwe woningen mogelijk op de voormalige Horizonlocatie. Met het opstellen van dit bestemmingsplan in combinatie met een beeldkwaliteitplan wordt aangesloten op zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik, met oog voor de stedenbouwkundige kwaliteiten. Daarnaast worden met het plan mogelijkheden voor woningbouw voorzien die aansluiten bij de specifieke vraag en wens van bewoners. Door de vormgeving en materialisering van de nieuwe bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte voegt de nieuwbouw zich stedenbouwkundig in de overige bebouwing van de woonwijk Westdorp. Hiermee is voorliggend plan in overeenstemming met het provinciale beleid zoals is vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3 Prestatieafspraken woningbouw

In januari 2010 zijn tussen provincie Overijssel en gemeente Raalte prestatieafspraken gemaakt voor de periode 2010 tot 2015. Met de midterm review van juni 2012 zijn deze geactualiseerd en ondertekend. Voorliggend bestemmingsplan, dat woningbouw in stedelijk gebied mogelijk maakt, past binnen de vermelde prestatieafspraken.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Convenant duurzaam bouwen Regio IJssel Vecht

De gemeente Raalte heeft in regionaal verband (Regio IJssel-Vecht) het convenant duurzaam bouwen ondertekend. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling van het gebied met bepaalde duurzaamheidsaspecten rekening moet worden gehouden. Met betrekking tot duurzaamheid worden de volgende eisen aan het plan gesteld:

  • omgaan met het aanwezige landschap binnen de ontwikkeling (zo goed mogelijk behoud van bestaande hoogteverschillen);
  • integraal waterbeheer (afkoppeling van regenwater door middel van bodempassage c.q. lozing op open water);
  • rekening houden met de waterhuishouding in het achterliggende gebied;
  • aanpassing aan de omgeving.

Toetsing

In het plan is rekening gehouden met de duurzaamheidsaspecten. Zo is voorzien in afkoppeling van regenwater en zijn de bebouwingstypologieën van de nieuwe woningen afgestemd op de bebouwing in de directe omgeving.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Raalte

De Structuurvisie Raalte 2025+ 'de kracht van de kernen' is op 27 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Raalte. Hierin legt de gemeente Raalte het ruimtelijk beleid tot het jaar 2025+ vast. De opgaven waar de gemeente Raalte voor staat zijn te verdelen in ruimtelijke en programmatische opgaven. De programmatische opgaven zijn hoofdzakelijk gericht op het afwegen van de mogelijkheden voor (nieuw)bouw tegen een teruglopend programma. Daarnaast wordt het steeds belangrijker om in te spelen op een veranderende vraag door de verandering in de samenstelling van de bevolking.

Wonen en voorzieningen

De ambitie van de gemeente Raalte voor 2020 is dat de woningvoorraad zowel kwantitatief, als kwalitatief aansluit op het woonklimaat. Bouwen binnen de bestaande contouren van de kernen heeft de voorkeur boven de uitbreiding ervan. Daarnaast wil de gemeente dat ouderen zo lang mogelijk kunnen blijven wonen waar ze willen wonen. Hiertoe worden woningen specifiek voor ouderen gerealiseerd. Een sterk toenemende vergrijzing betekent voor Raalte dat de gezondheidszorg steeds meer in het teken zal gaan staan van geriatrische hulp en een toenemende vraag naar woonservicezones, met basiszorg in de directe woonomgeving. Juist in dat soort gebieden is inbreiding met zorgwoningen gewenst.


afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0007.jpg"

Op de voorgaande afbeelding is te zien dat het plangebied binnen een woonservicezone ligt en deel uit maakt van een gebied waarin 'bovenwijkse' voorzieningen moeten worden geconcentreerd. Een woonzorgservicezone is een (deel van een) wijk of dorp waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn. Woonservicezones zijn een middel om zorg en diensten weer meer in de wijk te brengen, waardoor mensen langer zelfstandig kunnen blijven wonen, ook als zij minder mobiel worden of hun zorgbehoefte toeneemt. Het is de bedoeling dat in 2015 ten minste 50% van de huishoudens in enigerlei vorm van een woonservicegebied woont. Locaties binnen woonservicezones kunnen met voorrang worden ontwikkeld als daarmee bijvoorbeeld woningen voor zorgvragers of specifieke doelgroepen kunnen worden gerealiseerd.

Toetsing

In onderhavig plangebied worden maximaal 40 woningen gerealiseerd. Deze woningen zijn hoofdzakelijk voor senioren bedoeld en bestaan uit maximaal 22 appartementen, 4 vrijstaande woningen, 4 twee-onder-één-kap woningen en 10 grondgebonden levensloopbestendige rijwoningen. In het laatste type woningen kunnen mensen langer zelfstandig blijven wonen. Daarmee wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van de woonservicezone. Bovendien ligt de locatie in een gebied waar een concentratie van 'bovenwijkse' voorzieningen is voorzien. In Raalte is deze concentratie van bovenwijkse voorzieningen reeds het geval. In de toekomst dient dit hoge voorzieningenniveau behouden te blijven. Een ruim aanbod aan voorzieningen draagt ook bij aan een goed woon- en leefklimaat. Door de ontwikkeling van het plangebied wordt een groter aantal woningen mogelijk gemaakt. Dit draagt bij aan het vergroten van het draagvlak van de voorzieningen. De voorgenomen ontwikkelingen sluiten op deze manier aan bij het beleid uit de Structuurvisie Raalte.

4.4.2 Woonvisie Raalte 2006-2015

In juli 2006 is de Woonvisie Raalte door de gemeenteraad vastgesteld. Deze Woonvisie is in nauwe samenwerking met de gemeente Olst-Wijhe en de corporaties BWS Raalte en Het Saalien (die inmiddels zijn gefuseerd tot één corporatie SallandWonen) tot stand gekomen. Het document omvat een visie over het wonen in Raalte in pakweg 2015, als basis voor keuzen die rond het wonen gemaakt moeten worden. De kwantitatieve woningbouwopgave is afgestemd met het woonbeleid van de regio Zwolle en de omliggende plattelandsgemeenten.


Het behouden van voldoende huisvestingsmogelijkheden voor mensen met een bescheiden inkomen vormt een relevant uitgangspunt van de woonvisie. In dit kader wordt het dan ook van belang geacht de beschikbaarheid van betaalbare huur- en koopwoningen te vergroten. Hiertoe zal onder andere doorstroming moeten worden bevorderd. Tot slot blijkt de woningvoorraad in Raalte onvoldoende geschikt voor senioren en mensen met een zorgvraag. Dit vraagt om een uitbreiding van het aanbod van geschikte woningen en het afstemmen met welzijn en zorg.


In het kader van bovenstaande ontwikkelingen in de woningvraag is vernieuwing van delen van de woningvoorraad noodzakelijk. Daarnaast is uitbreiding van de woningvoorraad noodzakelijk. Het grootste deel van de nieuwbouw komt terecht in Raalte en Heino. Dit zijn nu al de grootste kernen die met het voorzieningenaanbod een belangrijke functie vervullen voor de omliggende kernen.


Toetsing

De bouw van het type woningen waarin het plan voorziet voldoet aan op de geconstateerde behoefte aan woningen geschikt voor senioren. Bovendien passen de maximaal 40 nieuwe woningen binnen het woningbouwprogramma. Het plan is dan ook niet in strijd met de Woonvisie Raalte 2006-2015.

4.4.3 Actualisatie Woonvisie Raalte 2011-2015

Op hoofdlijnen zijn de ambities uit de geldende woonvisie nog steeds actueel en kan de ingezette koers worden voortgezet. Echter de huidige economische ontwikkelingen en de invloed daarvan op de woningmarkt vragen om accentverschuivingen voor de korte termijn (tot en met 2015). De actualisatie woonvisie is mede gebaseerd op het woningmarktonderzoek “de woningmarkt in Raalte 2009-2025”.

De belangrijkste beleidsuitgangspunten voor de periode 2011-2015 zijn:

  • 1. Aandacht blijven houden voor de kansen voor starters.
    In de huidige markt hebben starters een lastige positie, door de beperktere financieringsmogelijkheden voor een koopwoning aan de ene kant en de lastige toegang tot een huurwoning, door de lage mutatiegraad, aan de andere kant. Dit vraagt naast het gefaseerd toevoegen van nieuwbouw in het betaalbare segment ook om het blijven inzetten van aanvullende maatregelen zoals startersleningen, labelen van huurwoningen en Koopgarant, zodat starters ook in de bestaande woningvoorraad terecht kunnen en doorstroming wordt bevorderd.
  • 2. Betaalbaarheid prominent op de agenda voor de korte termijn.
    Er wordt een toename van de doelgroep van beleid verwacht door sombere economische tijden. Naast het toevoegen van woningen in het betaalbare segment, is het verstandig de kernvoorraad huurwoningen op korte termijn niet te veel te laten afnemen om deze doelgroep te kunnen blijven bedienen.
  • 3. Inspelen op de vergrijzing en extramuralisatie van zorg.
    Dit vraagt een toename van het aantal nultredenwoningen dichtbij (zorg) voorzieningen, aandacht voor opplussen van de bestaande voorraad en het inspelen op de vraag van senioren.
  • 4. Inspelen op de vraag naar kwaliteit.
    Dit uit zich in een blijvende vraag naar (middel)dure koopwoningen, vooral naar kavels. Hier liggen kansen voor de stimulering van particulier opdrachtgeverschap.

De komende jaren staan nog diverse nieuwbouwprojecten op de planning. Gezien de demografische ontwikkelingen zal op de middellange termijn een verschuiving plaatsvinden van uitbreiding door middel van nieuwbouw naar het duurzaam beheren van de bestaande voorraad. Bij nieuwbouw blijft fasering en zorgvuldige afweging van de exacte invulling belangrijk. Er moeten toekomstbestendige woningen worden gebouwd en niet meer woningen worden gerealiseerd dan de markt op dat moment aan kan. Een constante monitoring van de markt is daarom essentieel.

Het streven is om binnen de planperiode (2010-2015) 633 woningen te realiseren. dit is overeenkomstig de prestatieafspraken met de provincie Overijssel.

Woonservicegebieden

In de visie op woonservicegebieden is beschreven dat de gemeente Raalte haar inwoners wil faciliteren om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Tegen deze achtergrond wil de gemeente dat in 2015 ten minste 50% van de huishoudens in enigerlei vorm in een woonservicegebied woont. Voor de realisatie van woonservicegebieden ligt in de gemeente Raalte een aantal opgaven op het gebied van wonen:

  • Om mensen de mogelijkheid te geven om zelfstandig te blijven wonen, zijn voldoende geschikte woningen nodig waar mensen ook zorg kunnen krijgen, mocht dat nodig zijn.
  • Voor wie niet in de eigen woning kan/wil blijven, moeten voldoende alternatieven zijn. Woningen geschikt voor zware zorglevering en nabij zorg- en welzijnsvoorzieningen, zijn er nog te weinig. Deze moeten vooral komen in de omgeving van de verzorgings- en verpleeghuizen. De opgave zit grotendeels in de bestaande voorraad (opplussen).
  • Voor wie niet zelfstandig kan blijven wonen, geldt een tweetrap:
    • 1. Mantelzorg en andere vormen van informele zorg rondom zware zorgvragers goed begeleiden en eventueel met Domotica ondersteunen. Daardoor kunnen mensen in veel gevallen toch nog langer zelfstandig blijven wonen.
    • 2. Als 'thuis blijven wonen' echt geen optie meer is, is intramurale capaciteit onontbeerlijk. Deze capaciteit moet dus op enkele plekken in de gemeente Raalte beschikbaar zijn/blijven.

Een deel van de opgave ten aanzien van nultredenwoningen moet worden gerealiseerd in de nieuwbouw. In de nieuwbouw voor de komende jaren komt er extra aandacht voor nultredenwoningen van goede kwaliteit op de juiste plek. Dit heeft prioriteit. De meeste ouderen willen een nultredenwoning dichtbij (zorg)voorzieningen. Inbreidingslocaties bieden mogelijkheden voor het toevoegen van nultredenwoningen in de toekomst. Dit kunnen zowel appartementen als grondgebonden woningen zijn.

Toetsing

In onderhavig plan wordt de bouw van maximaal 40 nieuwe woningen, hoofdzakelijk voor senioren, mogelijk gemaakt. Hiermee wordt ingespeeld op de vergrijzing in de gemeente Raalte. De woningen geven mensen de mogelijkheid om langer zelfstandig te kunnen wonen. Bovendien wordt een deel van de woningen uitgevoerd als levensloopbestendige woning. Daarmee wordt bovendien voldaan aan de eis dat een deel van de woningbouwopgave moet worden uitgevoerd als nultredenwoning (doelstelling is om 40% van de programmering 2010-2015 uit te voeren in nultreden). Het plan past binnen de Actualisatie Woonvisie 2011-2015 en is opgenomen en in de bijbehorende woningbouwprogrammering.

4.4.4 Groenbeleidsplan

In 2004 is het Groenbeleidsplan ‘Kernen in het groen’ door de gemeenteraad vastgesteld. Dit beleidsplan is opgesteld om een helder beleid te voeren voor groen in de openbare ruimte. Het plan gaat in op het groenbeleid in de verschillende kernen en wordt toegepast bij ontwikkelingen in het openbaar gebied. In het plan is de hoofdgroenstructuur aangegeven en zijn toetsingscriteria opgenomen die integraal worden gehanteerd. De belangrijkste uitgangspunten van het plan zijn het handhaven en versterken van de hoofdgroenstructuur op bovenwijksniveau en het beter ontsluiten en onderling verbinden van groene gebieden. Dit moet leiden tot een multifunctioneel gebruik en recreatief medegebruik van de groengebieden van Raalte. Ten aanzien van de inrichting van nieuwe groenelementen wordt waarde gehecht aan cultuurhistorische en stedenbouwkundige inpasbaarheid, duurzaamheid, ecologische waarden, veiligheid, onderhouds- en financiële aspecten.

Toetsing

In het plangebied is op dit moment relatief weinig groen aanwezig. In het stedenbouwkundig plan is nader uitgewerkt hoe de groenstructuur er in de toekomst uit komt te zien (zie paragraaf 3.1). Daarin is opgenomen dat er wordt ingezet op robuuste groenstructuren. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat er voldoende ruimte voor openbaar groen aanwezig is.

4.4.5 Groenhoofdstructuur

De kaders van de groenhoofdstructuur zijn omschreven in het Groenbeleidsplan 'Kernen in het groen' en op de bijbehorende kaarten vastgelegd. De nota 'Groenhoofdstructuur 2010' handelt over de actualisatie van de groenhoofdstructuur en leidt uiteindelijk tot het vaststellen van een nieuwe kaart, met hierop aangegeven de geactualiseerde groenhoofdstructuur. Alle groene onderdelen van de openbare ruimte die van groot belang zijn voor de kwaliteit van de openbare ruimte zijn ondergebracht in de groenhoofdstructuur. Het beleid wordt gericht op het handhaven en versterken alsmede het onderling verbinden van de verschillende elementen. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de groenhoofdstructuur van Raalte weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0008.jpg"

Op de voorgaande afbeelding is te zien dat het plangebied grenst aan een bomenhoofdstructuur. Met een bomenhoofdstructuur wordt de onderlinge samenhang van bomen en bomenrijen bedoeld. Wanneer daarbij de relatie met overige elementen in de openbare ruimte in ogenschouw wordt genomen kan het belang van een bomenhoofdstructuur worden vastgesteld. De aanwezigheid of juist de afwezigheid van een bomenrij langs een weg bepaalt mede het karakter en het belang van een weg. Een ontsluitingsweg is van groter belang dan een erftoegangsweg. Door dit met de aanwezigheid van bomen tot uitdrukking te laten komen kan een zekere hiërarchie aangebracht worden. Daarnaast geven bomen de herkenbaarheid (oriëntatie) aan van een bepaald gebied.

In de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied liggen ook groenvoorzieningen in de vorm van groenstroken, plantsoenen, geluidswallen, speelvoorzieningen en dergelijke. Die groenvoorzieningen dragen ook bij in de structuur van een bepaald gebied. De groenvoorzieningen die tot de schaalbepalende groenelementen worden gerekend vinden de basis in de genoemde bomenstructuur (bomenhoofdstructuur, bomensubstructuur en de puntobjecten). Dit houdt in dat het gehele wegprofiel of plantstrook waar waardevolle bomen staan tot de schaalbepalende groenelementen wordt gerekend. Verder vallen alle groengebieden met een multifunctioneel karakter van betekenis onder de schaalbepalende groenelementen. Hieronder worden de grotere groengebieden verstaan, de gebieden die een structurerende functie hebben, zoals het scheiden en verbinden van woongebieden. Ook randgebieden vallen onder de schaalbepalende groenelementen, alsmede de gebieden waar een bijzondere functie is gerealiseerd (spelen, waterberging, geluidswering e.d.).

Toetsing

Het plangebied grenst aan een bomenhoofdstructuur. De toekomstige ontwikkelingen hebben geen invloed op de bomenhoofdstructuur. Deze blijft als dusdanig behouden. In het stedenbouwkundig plan (zie paragraaf 3.1) wordt aangegeven op welke manier groen in het openbaar gebied wordt ingepast. Er wordt gezorgd voor een goede aansluiting bij de rest van de omgeving. Hiermee past het plan binnen het beleid uit het Groenhoofdstructuurplan.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke en milieuaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende ruimtelijke en milieuaspecten die voor onderhavig plan van belang zijn. De haalbaarheid van het plan wordt aan deze aspecten getoetst. De aspecten die aan bod komen zijn bodem, geluid, lucht, bedrijvigheid, externe veiligheid, flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie, water en verkeer en parkeren.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Voor het plangebied dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

5.1.2 Toetsing

In het kader van de ontwikkeling van onderhavig plangebied is een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. De bijbehorende rapporten zijn in de bijlagen bij het bestemmingsplan opgenomen. Het betreffen de volgende onderzoeksrapporten:

  • Verkennend en aanvullend bodemonderzoek met saneringsplan aan de Burgemeester Kerssemakersstraat 9 te Raalte, december 20112;
  • Evaluatierapport bodemsanering op de locatie aan de Burgemeester Kerssemakersstraat 9 te Raalte, augustus 20113;
  • Verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek op de locatie aan de Westdorplaan 2 te Raalte, februari 20144;
  • Evaluatierapport tanksanering op de locatie aan de Westdorplaan 2 te Raalte5.

De eerste twee onderzoeken zijn uitgevoerd in het noordelijke deel van het plangebied (ter plaatse van de voormalige school). Het derde en vierde onderzoek zijn in het zuidelijke deel van het plangebied uitgevoerd (ter plaatse van de voormalige bibliotheek).

De belangrijkste resultaten uit het verkennend en aanvullend bodemonderzoek aan de Burgemeester Kerssemakersstraat 9 zijn in deze alinea weergegeven. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 2.

  • Zintuiglijk zijn in het voormalige sloottracé bijmengingen aan puin-, glas-, afval-, en asbestplaatjes waargenomen. Zintuiglijk zijn op het overige terrein, in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen.
  • Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.
  • Analytisch zijn, ter plaatse van het voormalige sloottracé, gehalten aan zware metalen aangetoond boven de interventiewaarden. De verontreiniging beperkt zich tot de directe omgeving van het dempingsmateriaal. In de separaat geanalyseerde sleuven zijn geen gehalten aan asbest aangetoond boven de grenswaarde voor asbest in bodem.
  • In de ter inkadering geanalyseerde monsters zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden.
  • Op het overige terrein zijn in de vaste bodem en in het grondwater licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden respectievelijk de achtergrond- en streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
  • Naar verwachting is circa 270 m3 vaste bodem matig tot sterk verontreinigd met zware metalen, waarvan circa 240 m3 vaste bodem is verontreinigd met gehalten boven de interventiewaarden. Op basis van de aangetoonde gehalten, de sancrit-beoordeling en verwachte omvang betreft de aangetoonde verontreiniging een niet-spoedeisend geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • Geadviseerd wordt om de aangetoonde verontreiniging in de gedempte sloottracés onder milieukundige begeleiding te verwijderen. Voor de verwijdering is een saneringsplan uitgewerkt.

Het asbest is verwijderd. De uitgevoerde bodemsanering is bovendien geëvalueerd. In deze alinea wordt de conclusie van de evaluatie weergegeven. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 3.

In de eindcontrolemonsters van de bodem zijn analytisch geen gehalten aangetoond boven de terugsanneerwaarden. In de eindcontrolemonsters van de taluds van de ontgravingen zijn, met uitzondering van enkele de restverontreinigingen, analytisch geen tot uiterst licht verhoogde gehalten aangetoond. Op basis van de behaalde resultaten wordt geconcludeerd dat de sanering van de vaste bodem ter plaatse van het gedempte voormalige sloottracé in voldoende mate is uitgevoerd.

Naar aanleiding van het evaluatierapport heeft de Provincie Overijssel per brief kenbaar gemaakt in te stemmen met het evaluatieverslag en aangegeven dat de sanering heeft plaatsgevonden conform het BUS6. Deze brief is als bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

Het derde onderzoek is ter plaatse van de Westdorplaan 2 uitgevoerd. In deze alinea worden de belangrijkste conclusies van de evaluatie weergegeven. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 4.

  • Zintuiglijk zijn in de vaste bodem sporen puin waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.
  • In de vaste bodem, ter plaatse van de voormalige volkstuin, zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en OCB’s aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrond of streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Analytisch is in de geroerde bovengrond geen asbest aangetoond.
  • In de vaste bodem, ter plaatse van de voormalige bibliotheek, zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium en chroom aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrond- of streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Analytisch is in de geroerde bovengrond geen asbest aangetoond.
  • Ter plaatse van de ondergrondse HBO-tank, zijn in de vaste bodem zintuiglijk en analytisch geen oliecomponenten aangetroffen. In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aan oliecomponenten aangetoond. In de tank is een geringe hoeveelheid puur product aanwezig.
  • Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen aankoop en/of planontwikkeling van de locatie.

De ondergrondse tank is onder milieukundige begeleiding gesaneerd. De uitgevoerde sanering is geëvalueerd. In deze alinea wordt de conclusie van de evaluatie weergegeven. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 5.

  • De ondergrondse 10 m3 HBO-tank is conform de geldende (KIWA)-richtlijnen schoon gemaakt, verwijderd en ter verschroting afgevoerd. Na verwijdering van de tank is de tankput opgeschoond. De hierbij vrijgekomen grond is afgevoerd naar een erkende verwerker. De ontgraving is doorgezet tot op de onderliggende betonplaat op 2,3 m-mv. De ontgraving is droog uitgevoerd. De betonplaat kon zonder bronnering niet verwijderd worden.
  • De vrijgekomen, zintuiglijk schone bovengrond, is in depot geplaatst en bemonsterd op oliecomponenten. Op basis van de analyseresultaten is het depot hergebruikt in de ontgraving.
  • Tijdens de tanksanering is in totaal 1,9 ton met oliecomponenten verontreinigde grond afgevoerd. De ontgraving is aangevuld met de vrijgekomen, zintuiglijk schone bovengrond en met geleverd aanvulzand.
  • In de controlemonsters van de bodem en het talud van de ontgraving zijn zintuiglijk geen oliecomponenten waargenomen. Analytisch zijn geen gehalten aan oliecomponenten aangetoond boven de achtergrondwaarden.
  • Tijdens de sanering van de vaste bodem is het grondwater niet verlaagd. Na beëindiging van de grondsanering is in de ontgraving een controlepeilbuis geplaatst. In het controlemonster van het grondwater zijn geen gehalten aan oliecomponenten aangetoond boven de streefwaarden.
  • Op basis van de behaalde resultaten wordt geconcludeerd dat de tanksanering, op basis van de gestelde uitgangspunten en randvoorwaarden, in voldoende mate is uitgevoerd.
5.1.3 Conclusie

Er zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd op het perceel. Ter plaatse van de aangetroffen verontreinigde watergang en de verontreiniging bij de tank zijn saneringen uitgevoerd onder milieukundige begeleiding. Voor wat betreft de watergang blijkt uit het evaluatierapport dat deze voldoende is verwijderd en de provincie heeft daarop een beschikking afgegeven. De verontreiniging ter plaatse van de tank bij de voormalige bibliotheek is ontdekt bij de tanksanering. Uit het evaluatierapport blijkt dat de verontreiniging voldoende is verwijderd. De putbodem is tot aan een betonplaat gegraven. Ter plaatse is een peilbuis gesitueerd en daarin zijn geen oliecomponenten aangetroffen.

Alle beschikbare onderzoeksgegevens samen tonen voldoende aan dat het aspect bodem geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

5.2.2 Toetsing

In februari 2014 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de voormalige Horizonlocatie7. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. De resultaten van het onderzoek worden in deze paragraaf weergegeven.

Het plangebied grenst direct aan de Burgemeester Kerssemakersstraat, de Westdorplaan, de Bentinckstraat en de Spinhuisstraat. Deze wegen hebben een 30 km/uur-regime. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geldt voor deze wegen geen onderzoeksplicht omdat de maximumsnelheid 30 km/uur bedraagt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel onderzoek worden gedaan naar de geluidhinder ten gevolge van deze wegen. Ter vergelijking is de hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg gebruikt voor de toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing aan de hoogst toelaatbare geluidsbelastingen uit de Wgh

Burgemeester Kerssemakersstraat en Westdorplaan

Uit het onderzoek blijkt dat bij het appartementencomplex en 5 grondgebonden woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Burgemeester Kerssemakersstraat bedraagt 56 dB. Deze waarde bevindt zich op de punt van het appartementengebouw, in het noordoosten van het plangebied. Ten gevolge van de Westdorplaan bedraagt de hoogste geluidbelasting 63 dB, op de zijgevel van de te projecteren vrijstaande woning.

Omdat de Burgemeester Kerssemakersstraat en Westdorplaan beide een 30 km-regime hebben, zijn deze wegen niet onderzoeksplichtig in het kader van de Wgh. In de Wgh zijn geen normen opgenomen voor 30 km-wegen. Ter vergelijking is de hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg gebruikt voor de toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

De hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg in stedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 van de Wgh). De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan of gelijk aan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Bentinckstraat

Uit het onderzoek blijkt dat bij geen van de woningen in het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Bentinkstraat bedraagt 43 dB.

Spinhuisstraat

Uit het onderzoek blijkt dat bij twee grondgebonden woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Spinhuisstraat bedraagt 52 dB. Omdat de Spinhuisstraat een 30 km-regime heeft, is deze weg niet onderzoeksplichtig in het kader van de Wgh. In de Wgh zijn geen normen opgenomen voor 30 km-wegen. Ter vergelijking is de hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg gebruikt voor de toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg in stedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 van de Wgh). De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai gegarandeerd te worden. De hoogste cumulatieve geluidsbelasting bedraagt 63 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen en op die manier een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen, moet een minimale geluidsisolatie van (63-33=) 30 dB worden bereikt. Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn.

5.2.3 Conclusie

Op diverse locaties in het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Onderzocht is of bron- of overdrachtsmaatregelen mogelijk zijn om de voorkeursgrenswaarde alsnog te kunnen behalen. Deze maatregelen stuiten echter op financiële en stedenbouwkundige bezwaren.

Aangezien op de wegen een 30 km/uur regime geldt, is het vaststellen van een hogere grenswaarde niet mogelijk. Bij 30 km/uur wegen is een toetsing aan grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet van toepassing. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient wel rekening gehouden te worden met geluidsbelasting vanuit de omliggende wegen. Om deze reden is hier wel aandacht aan besteed. De geluidsbelasting vanwege de 30 km/uur wegen bedraagt ten hoogste 63 dB. Deze geluidsbelasting is acceptabel, mits bij het ontwerp van de gebouwen overeenkomstig het Bouwbesluit aandacht wordt besteed aan de geluidswering van de gevels. Op grond van het Bouwbesluit dient derhalve, in het kader van de omgevingsvergunning, in een aanvullend bouwakoestisch onderzoek te worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om in de woningen een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Verder blijkt uit het uitgevoerde onderzoek dat bij nagenoeg alle woningen sprake is van een of meerdere geluidsluwe gevels. Op deze gevels wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Bij het uitwerken van de omgevingsvergunning wordt aanbevolen om ten minste één slaapkamer en de buitenruimten (balkon) aan de geluidsluwe zijde te realiseren.

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Op basis van planologisch-juridische gronden is de bouw van de woningen mogelijk.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 g/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuw vestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

5.3.2 Toetsing

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een nieuw woningbouwproject met maximaal 40 woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt daarnaast niet binnen onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning of sportveld sprake kan zijn van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2009, 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen gevaarlijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

5.3.3 Conclusie

Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

5.4 Bedrijvigheid

5.4.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide bouwvlak van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

5.4.2 Toetsing

Functies in het plangebied

Op basis van de toekomstige planologische situatie is in het plangebied een woonfunctie toegestaan. Woningen vallen onder de hindergevoelige functies. Dit betekent dat het gehele plangebied als hindergevoelig kan worden aangemerkt.

Functies en bedrijven rondom het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied liggen verschillende functies, zoals woningen, maar ook een bedrijf aan de Burgemeester Kerssemakersstraat 24 en een kantoor aan de Westdorplaan 25.

Kantoor

Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Raalte Kern' zijn ter plaatse van de kantoorbestemming, kantoren toegestaan. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen kantoren op verschillende manieren worden gecategoriseerd, waaronder 'Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren)' en 'Overige zakelijke dienstverlening: kantoren'. De op grond van de VNG-uitgave aan te houden richtafstand bedraagt bij kantoren 10 meter voor het aspect geluid. De afstand tussen beide functies bedraagt 27 meter. De afstand tussen het kantoor en de nieuwe woningen in het plangebied is daarmee voldoende groot. De beoogde ontwikkelingen in het plangebied worden niet belemmerd door de milieuhinder van het kantoor. De bedrijfsvoering van het kantoor wordt bovendien niet belemmerd door de beoogde woningbouw.

Bedrijf

Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Raalte Kern' is ter plaatse van de bedrijfsbestemming aan de Burgemeester Kerssemakersstraat 24 een bedrijf met maximaal milieucategorie 1 of 2 toegestaan. De richtafstanden lopen op naarmate sprake is van een bedrijf in een hogere milieucategorie. Voor bedrijven met milieucategorie 1 geldt een richtafstand van 10 meter en voor bedrijven met milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter. Het bedrijf ligt op een afstand van circa 60 meter van het plangebied. Deze afstand is voldoende groot bij zowel een bedrijf in milieucategorie 1 als milieucategorie 2. De beoogde ontwikkelingen in het plangebied worden geenszins belemmerd door de milieuhinder van het bedrijf. Het bedrijf wordt bovendien niet belemmerd door de beoogde woningbouw.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijvigheid geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Raalte wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Raalte het externe veiligheidsbeleid geformuleerd in de notitie Externe Veiligheidsbeleid van 21 februari 2007.

De gemeente Raalte kent voor wat betreft BEVI tien risicobronnen8 waarvan er negen LPG –tankstations betreffen en één CPR 15.2/15.3 opslag. Er zijn geen situaties die knelpunten opleveren voor wat betreft het plaatsgebonden risico.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over de weg. De gemeente heeft een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld, namelijk de N348 en een deel van de N35 en tevens ontheffingsroutes bepaald. Hierbij bestaan geen risicovolle aandachts- of knelpunten.

Ten aanzien van de risicobronnen kan geconcludeerd worden dat zich op dit moment in de gemeente Raalte geen knelpuntsituaties voordoen.

Ten aanzien van woongebieden gelden de volgende ambities:

  • In woongebieden worden geen nieuwe risicobronnen toegelaten;
  • Kwetsbare objecten mogen (ook in nieuwe situaties) niet binnen de PR 10-6 contour van een risicobron liggen (wettelijke eis). Aanvullend hierop mogen ook beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties niet binnen de PR 10-6 contour van een risicobron liggen.
  • Toename van het groepsrisico door risicobronnen is niet toegestaan.
  • Toename van groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is onder voorwaarden wel toegestaan, mits:
    -   invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in het BEVI.  
  • De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt in nieuwe situaties als grenswaarde beschouwd.

Voorliggend bestemmingsplan past binnen de beleidsuitgangspunten van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb, en Bevt (Basisnet) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico wettelijk geregeld . De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

5.5.2 Toetsing

Stationaire bronnen

Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland te zien. Hierop is te zien dat er in de omgeving van het plangebied enkele risicovolle inrichtingen liggen. Aan de Brugstraat 2 ligt een LPG tankstation. Deze inrichting ligt ten zuidoosten van het plangebied op circa 540 meter afstand. Op circa 790 meter ten noorden van het plangebied ligt aan de Zwolsestraat 68 het zwembad Tijenraan. Aan de Kerkstraat 2 is het hotel De Zwaan gevestigd. Het hotel ligt op circa 260 meter ten oosten van het plangebied. Beide inrichtingen betreffen geen Bevi-inrichtingen en hebben geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour of invloedsgebied voor het groepsrisico.

Het plangebied bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontouren en invloedsgebied van het groepsrisico van LPG tankstation. Een nadere onderbouwing van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0009.png"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauw)

Mobiele bronnen

In de omgeving is een mobiele bron aanwezig. Hierbij gaat het om de Nieuwe Deventerweg. Deze weg is aangewezen als route waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt op circa 680 meter van de Nieuwe Deventerweg, waardoor de locatie buiten het invloedsgebied van het groepsrisico ligt. Verder liggen in de omgeving van het plangebied geen spoorwegen, buisleidingen of vaarwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een nadere onderbouwing van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.6 Flora en fauna

5.6.1 Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.6.2 Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied is in mei 2011 een quickscan natuurtoets uitgevoerd9. Deze toets heeft betrekking op het noordelijke gedeelte van het plangebied (ter plaatse van de voormalige school). Deze quickscan is als bijlage 8 bij het bestemmingsplan opgenomen. De belangrijkste resultaten van het onderzoek worden in deze paragraaf weergegeven.

Gebiedsbescherming

Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.

Soortenbescherming

  • In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten;
  • In (inmiddels gesloopte) panden zijn tijdens het onderzoek diverse potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. Bovendien zijn tijdens het veldbezoek van 3 mei 2011 diverse uitwerpselen van vleermuizen aangetroffen in de schoolgebouwen;
  • Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht;
  • Er zijn diverse algemene broedvogels aanwezig en te verwachten van zowel bos en struweel als bebouwing. Er zijn geen vogelsoorten aangetroffen en/of te verwachten in het plangebied waarvan de nestplaatsen en hun functionele leefomgeving jaarrond beschermd zijn;
  • Door de aanwezigheid van een klein vijvertje kunnen algemene amfibieën als Bruine kikker en Gewone pad voorkomen. Vanwege de vele plantgroei in de vijver is de aanwezigheid van vissen niet te verwachten. Zwaarder beschermde amfibieën worden op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet in het plangebied verwacht;
  • Reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Op basis van het voorgaande wordt gesteld dat een nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is. Dit onderzoek is in de zomer van 2011 uitgevoerd10 en als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Uit het onderzoek is gebleken dat het trappenhuis van het hoge schoolgebouw werd gebruikt door een enkele Gewone Grootoorvleermuis als tijdelijke (zomer)verblijfplaats. Verder werd de oostelijk gelegen laagbouw zowel gebruikt als baltslocatie als als zomerverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis. Voor het slopen van de bebouwing is het aanvragen van ontheffing Flora- en faunawet niet noodzakelijk, mits mitigerende maatregelen worden genomen. Zo is het bijvoorbeeld noodzakelijk, indien bovenstaande gebouwen niet in de periode half oktober- half maart gesloopt kunnen worden, dat één of enkele dagen voorafgaand aan de sloop een locatiebezoek moeten worden uitgevoerd om te kijken of vleermuizen aanwezig zijn. Het is van belang om de noodzakelijk mitigerende maatregelen uit te werken in een werkprotocol. Dit werkprotocol is als bijlage 10 bij dit bestemmingplan toegevoegd.

Ecologisch onderzoek

In oktober 2012 is ten behoeve van de sloop- en bouwwerkzaamheden (ter plaatse van de voormalige bibliotheek) een inventarisatie en beoordeling van de natuurwaarden in het kader van natuurwet en -regelgeving uitgevoerd11. Dit rapport is als bijlage 11 bij het bestemmingsplan opgenomen. Een deel van de gronden uit het noordelijke onderzoeksgebied zijn opnieuw meegenomen. Veel uitkomsten uit het onderzoek komen overeen met de voorgaande uitkomsten. Ten opzichte van het onderzoek in 2011 zijn in dit onderzoeksgebied enkele afwijkende waarnemingen gedaan:

  • Er zijn geen (vaste) verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het plangebied. Het plangebied is overigens ook niet van onmisbaar belang als vliegroute of foerageergebied van vleermuizen;
  • Wegens het ontbreken van permanent oppervlaktewater is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën niet aan de orde. Wel kunnen algemene en laag beschermde amfibieën als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander overwinteren in de strooisellaag onder beplanting. Zwaarder beschermde amfibieën worden op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet in het plangebied verwacht;

De navolgende vervolgstappen en mitigerende maatregelen moeten worden genomen:

  • Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aanwezig in het plangebied. Bij het slopen van de bebouwing is het van belang rekening te houden met de mogelijke (her)vestiging van vleermuizen;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet.

5.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect flora en fauna geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.7 Archeologie

5.7.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

5.7.2 Toetsing

Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de beleidsadvieskaart Archeologie van de gemeente Raalte te zien. Hierop is te zien dat het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat er bij plangebieden met een oppervlakte groter dan 250 m² geen bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld mogen worden gedaan zonder eerst archeologisch onderzoek uit te voeren. Een archeologisch onderzoek is daarom in dit geval noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0010.jpg"

In maart 2014 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied12. Het onderzoeksrapport is als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten zijn in deze paragraaf opgenomen. Op basis van de onderzoeksresultaten, kan worden geconcludeerd dat de kans klein is dat bij de realisering van de plannen archeologische resten zullen worden verstoord. Tijdens het veldwerk is een 30 à 65 cm dik plaggendek aangetroffen met hieronder overwegend verspoelde afzettingen, afgezet onder invloed van stromend water. Vermoedelijk strekte de laagte ten zuiden van het onderzoeksgebied zich oorspronkelijk tot in het onderzoeksgebied uit. In enkele boringen is een dun laagje ijzerrijk dekzand aanwezig, wijzend op relatief vochtige omstandigheden. Om deze redenen wordt verwacht dat in het onderzoeksgebied lange tijd ongunstige bewoningsomstandigheden geheerst hebben en wordt de kans archeologische resten gering geacht.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het onderzoeksgebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen professioneel archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Aanbevolen wordt om lokale amateurarcheologen in de gelegenheid te stellen om tijdens het verloop van de graafwerkzaamheden waarnemingen te verrichten en eventueel onverwachte archeologische resten en vondsten te documenteren en te bergen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS). Op basis van de bevindingen van dit onderzoek neemt de gemeente een selectiebesluit.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.8 Cultuurhistorie

5.8.1 Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.

5.8.2 Toetsing

In paragraaf 2.1 is de ontstaansgeschiedenis van Raalte uitgebreid beschreven. Deze paragraaf gaat slechts in op de cultuurhistorische waarden in en nabij het plangebied. In de navolgende figuren zijn fragmenten van de topografische kaarten uit 1953 en 1976 opgenomen. Op deze kaarten is duidelijk te zien welke wegen deel uitmaken van de historische wegenstructuur van Raalte. De Burgemeester Kerssemakersstraat is een van deze wegen. De herontwikkeling van de Horizonlocatie beïnvloedt deze wegenstructuur niet. Ook is te zien dat het schoolgebouw en de voormalige bibliotheek in de periode tussen 1953 en 1976 is gerealiseerd. Dit betreft geen cultuurhistorische waardevolle bebouwing. De sloop en nieuwbouw heeft daarom geen negatief effect op de cultuurhistorische waarden van Raalte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0012.jpg"

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.9 Water

5.9.1 Beleid

Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het plangebied ligt in het gebied ‘Hoog Nederland’. Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord- Brabant en Limburg. Hoog Nederland is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen die door het rijk worden beheerd en daarnaast vooral regionale wateren in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen.
De belangrijkste wateropgaven voor hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

Waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet (nu nog ‘plan voor de waterhuishouding’ op basis van de Wet op de Waterhuishouding). In de Omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief.

Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

In het bebouwde gebied geldt dat als uitgangspunt bescherming tegen overstroming en het voorkomen van wateroverlast van belang is. Bij de keuze en inrichting van nieuwe stedelijke locaties of herstructurering en beheer van bestaand stedelijk gebied dient het waterbeheer expliciet te worden betrokken. Het belang van een goed waterbeheer is deels zwaarwegend, deels medeordenend. Relevante aspecten zijn: veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, afkoppeling van regenwater, zoveel mogelijk beperken van riooloverstorten, niet afwentelen op benedenstrooms gebied, kwaliteit van het binnenstedelijk water, herinrichting van watergangen en het daarmee gepaard gaande ruimtebeslag. Bij nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen, wordt ingespeeld op de kansen en beperkingen vanuit water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0013.jpg"

Op de voorgaande afbeelding is te zien dat het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangeduid als 'boringsvrije zone diep pakket van Salland'. Deze boringsvrije zone geldt vanaf 50 meter onder maaiveld. Voor de herontwikkeling van de Horizonlocatie hoeft de bodem niet dieper dan 50 meter geroerd te worden. Deze boringsvrije zone zorgt daarom niet voor een belemmering van de voorgenomen ontwikkelingen.

Waterbeheerplan Groot-Salland 2010-2015

Het waterbeheerplan geeft aan hoe het waterschap werkt aan voldoende en schoon water en aan veilig wonen en werken tegen aanvaardbare kosten, nu en in de toekomst. De hoofdthema's van het Waterbeheerplan 2010-2015 zijn: het waarborgen van de veiligheid, het beheer van het watersysteem (samenhang tussen grondwater en oppervlaktewater in relatie tot hoogteligging, bodemstructuur en grondgebruik) en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Uitvoering van het thema Ruimte voor Water en het voldoen aan de doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water staan de komende jaren centraal. Dit vraagt na het beschikbaar komen van ruimte voor de inrichting van het nieuwe watersysteem om een aangepast beheer en onderhoud. In de afvalwaterketen is er een functionele samenhang tussen rioleringsstelsel en rioolwaterzuiveringsinstallatie. Gemeente en waterschap werken samen aan optimalisering en kostenbesparing.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Volgens de Wet Milieubeheer dient elke gemeente te beschikken over een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). De gemeente heeft de wettelijke zorgplicht voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater. Per 1 januari 2008 is de zorgplicht door de komst van de 'Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken’ uitgebreid met een zorgplicht voor doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.

Als speerpunt geldt in elk geval dat wateroverlast moet worden verminderd. Voor wat betreft het hemelwater wordt nieuw verhard oppervlak niet aangekoppeld. Bij nieuwbouw worden vuilwater en hemelwater gescheiden. Daarnaast is van belang dat met burgers wordt gecommuniceerd om op een juiste manier om te gaan met afgekoppelde oppervlakken. Tot slot worden beheer en onderhoud van afkoppelen infiltratievoorzieningen vastgelegd.

Gemeentelijk Waterplan

Het waterplan is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Door deze integraliteit vormt het waterplan een sterke basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem. Het waterplan biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. Het betreft een gezamenlijk plan van gemeente en waterschap.

Met het waterplan wordt gestreefd naar een veilig, schoon en aantrekkelijk watersysteem in 2015. Het watersysteem moet voldoen aan de eisen vanuit landelijk, provinciaal en regionaal beleid en heeft een duidelijke meerwaarde. Bij het nemen van maatregelen wordt geanticipeerd op de gevolgen van klimaatverandering. De benodigde maatregelen zijn realistisch in tijd en kosten. Communicatie over de functie van water speelt daarbij een belangrijke rol.

Voor wat betreft wateroverlast staat het voorkomen van deze overlast centraal. Het watersysteem moet dan ook in staat zijn om de gevolgen van klimaatverandering het hoofd te bieden op een robuuste, duurzame en veilige manier. Er dient voldoende berging aanwezig te zijn om het water vast te houden en te bergen als dat nodig is. Het Gemeentelijk Rioleringsplan speelt hierbij een essentiële rol. Daarnaast wordt een goede chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem nagestreefd. Om de waterkwaliteit en de ecologie te verbeteren worden extra maatregelen in riolering, inrichting en de manier waarop wordt gebouwd noodzakelijk geacht.

Tot slot dient water een duidelijke meerwaarde voor de omgeving te hebben. Naast zichtbaar water, moeten mogelijkheden worden geboden voor recreatie aan en in het water. Water dient een integraal en vanzelfsprekend onderdeel van ontwikkelingen in de bebouwde kom te vormen.

5.9.2 Overleg waterpartijen

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Groot Salland. Het Waterschap is via www.dewatertoets.nl op de hoogte gebracht van de ontwikkeling binnen het plangebied. Het Waterschap heeft geen opmerkingen gemaakt op voorliggend plan.

5.9.3 Toetsing

In april 2014 is een waterhuishoudingsplan opgesteld voor het plangebied13. Dit onderzoeksrapport is als bijlage 13 bij het bestemmingsplan opgenomen. De daarin opgenomen waterparagraaf is in deze paragraaf weergegeven.

Ten aanzien van de huidige situatie geldt het volgende:

  • Het plangebied ligt tussen bestaande straten en kavels met een hoogte varierend van 4,8 tot 5,4 m +NAP;
  • De bodem bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand. Er zijn geen storende lagen aangetroffen.
  • De bodemdoorlatendheid is goed en varieert van 3 tot 8 m/dag. De bodem is geschikt voor infiltratie van hemelwater;
  • De grondwaterstand fluctueert tussen een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van 3,2 m +NAP en een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van 4,2 m +NAP;
  • Het ijzergehalte in het grondwater is eenmalig gemeten en bleek laag te zijn, maar in de omgeving zijn hogere ijzergehalten gemeten;
  • Rondom het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel waarop de vuilwaterafvoer van plangebied De Horizon aangesloten kan worden;
  • Tijdens extreme neerslag komt in het gebied ten zuiden en westen van het plangebied (de Spinhuisstraat en de Bentinckstraat) water op straat voor.


De beleidskaders voor het omgaan met afval-, hemel- en grondwater binnen plangebied De Horizon zijn vastgesteld in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). Gemeente Raalte heeft de beleidskaders uit het vGRP vertaald naar een programma van eisen voor de planontwikkeling.

De ontwatering van wegen moet minimaal 0,7 m zijn (verschil wegpeil en GHG). De wegen binnen het plangebied worden daarom in principe minimaal op een niveau van 4,9 m +NAP aangelegd. Het vloerpeil van de woningen komt in principe tenminste 0,3 meter hoger te liggen dan de weg.


Ten aanzien van de waterbergingsbalans van plan de Horizon gelden de volgende uitgangspunten:

  • Binnen plangebied De Horizon moet conform het vGRP 20 mm water geborgen worden;
  • De doorlatendheid van de ondergrond is voldoende om het water te kunnen infiltreren in de bodem en de grondwaterstand is voldoende diep voor een kleinschalige infiltratievoorziening in de tuin. Gemeente Raalte acht het daarom redelijk om te eisen dat het water van de achterkanten van woningen op eigen terrein moet worden geborgen (20mm). Aan de voorzijde van de woningen is over het algemeen weinig ruimte. Daarom mogen de woningeigenaren in plan de Horizon het hemelwater van maximaal 50% van het dakoppervlak aan de voorzijde bovengronds aanbieden.
  • Het afstromend water van achterpaden kan bovengronds aangeboden worden aan openbaar terrein.

De waterberging binnen het plangebied wordt gerealiseerd in een wadi en ondergrondse infiltratiekoffers. Het hemelwater richting de wadi wordt zo veel mogelijk bovengronds afgevoerd. De wadi kan tenminste 20 mm neerslag bergen. Tijdens extreme neerslag (theoretisch eens per 100 jaar voorkomend) stijgt het waterpeil in de wadi zover dat het water deels korte tijd op de naast gelegen weg en parkeerstroken staat. Dit is acceptabel. Naast de wadi worden tevens ondergrondse infiltratiekoffers binnen het plangebied gerealiseerd.

De levensloopbestendige woningen en de vrije kavels aan de Spinhuisstraat en zuidkant van het plangebied worden op de riolering ter plaatse van de Spinhuisstraat aangesloten. De appartementengebouwen aan de Westdorplaan worden (geheel of gedeeltelijk) op de riolering ter plaatse van de Westdorplaan aangesloten.

Overstromingsrisico

Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking).

Het bestemmingsplangebied ligt niet binnen een dijkring en niet binnen een gebied waar sprake is van een risico op overstroming. Ten westen van de kern Raalte is de dijkring 53, Salland, gelegen. Deze dijkring betreft een gebied met risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden). Binnen deze dijkring kunnen nieuwe grootschalige ontwikkelingen alleen plaatsvinden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.

5.9.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Algemeen

Voor een nieuwe bouwontwikkeling moet worden beoordeeld of het plan kan worden gerealiseerd binnen de bestaande verkeerssituatie van het plangebied en de directe omgeving. Daarnaast moet beoordeeld worden of er voldoende parkeerplaatsen in het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Het aantal parkeerplaatsen dat nodig is hangt af van de te realiseren functies.

In het plangebied worden enkele binnenwegen gerealiseerd om zo te zorgen voor een goede ontsluiting van de woningen. Vanaf de Burgemeester Kerssemakersstraat wordt in zuidelijke richting een verbinding gerealiseerd voor langzaam verkeer. Deze verbinding kan in geval van calamiteiten dienen als noodontsluiting voor hulpdiensten. Het woongebied wordt aan de westzijde aangesloten op de Spinhuisstraat en aan de oostzijde op de Westdorplaan. De appartementengebouwen worden gesitueerd aan de Westdorplaan en ook op deze weg ontsloten. De toename van gemotoriseerd verkeer als gevolg van de woningen kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Spinhuisstraat en de Westdorplaan.

5.10.2 Verkeer

In het plangebied worden enkele binnenwegen gerealiseerd om zo te zorgen voor een goede ontsluiting van de woningen. Vanaf de Burgemeester Kerssemakersstraat wordt in zuidelijke richting een weg gerealiseerd. Deze weg wordt aan de westzijde aangesloten op de Spinhuisstraat en aan de oostzijde op de Westdorplaan. De nieuwe woningen worden op deze weg ontsloten. De appartementengebouwen worden gesitueerd aan de Westdorplaan en ook op deze weg ontsloten. De toename aan verkeer als gevolg van de woningen kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Spinhuisstraat, de Burgemeester Kerssemakersstraat en de Westdorplaan. Deze wegen hebben op dit moment namelijk geen hoge verkeersintensiteit en kunnen deze toename aan.

5.10.3 Parkeren

Het woonprogramma brengt een groot parkeerprogramma met zich mee. Dit wordt op maaiveld georganiseerd, al dan niet op eigen kavel. De oppervlakte van het totale plangebied is beperkt (circa 10.800 m2) en een groot deel daarvan dient uitgegeven te worden (circa 6.100 m2). Dit betekent dat het parkeren (1.600 m2) compact en efficiënt moet gebeuren. Om het ruimtebeslag te beperken wordt het parkeren bij de vrijstaande woningen, de twee-onder-één kapwoningen en eventueel ook de hoekwoningen op eigen terrein (middels lange opritten) gerealiseerd. Dit zorgt ervoor dat een deel van de openbare ruimte vrij kan blijven van parkeren en komt de leefkwaliteit ten goede.

Voor de verschillende woningtypen gelden verschillende parkeernormen:

  • vrijstaande woningen: 1,8 pp/won, waarvan 0,9 in de openbare ruimte;
  • twee-onder-één-kapwoningen: 1,7 pp/won, waarvan 0,85 in de openbare ruimte;
  • levensloopbestendige rijwoningen: 1,4 pp/won in de openbare ruimte;
  • appartementen: 1,4 pp/won in de openbare ruimte.

In het plangebied worden de volgende woningtypen gerealiseerd:

  • 4 vrijstaande woningen;
  • 4 twee-onder-één-kapwoningen;
  • 10 levensloopbestendige rijwoningen;
  • maximaal 22 appartementen.

In totaal bedraagt de parkeerbehoefte daarmee 58,8 parkeerplaatsen, afgerond 59 parkeerplaatsen. Hierin wordt voorzien door 44 formele parkeervakken in het openbaar gebied, 7 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. De resterende parkeervraag (8 stuks) kan worden opgevangen door informeel parkeren op straat. De 5 meter brede woonstraten laten namelijk informeel parkeren toe. Daarnaast wordt 1 vrijstaande woning ontsloten op de Spinhuisstraat. Het is aannemelijk dat parkeerders voor deze woning, die geen gebruik maken van parkeren op het eigen terrein, gebruik zullen maken van de parkeergelegenheid in de Spinhuisstraat.

5.10.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt de juridische planopzet verder toegelicht. Eerst wordt in het algemeen ingegaan op bestemmingsplannen en de opbouw. Vervolgens komt onderhavig bestemmingsplan aan bod. Hierbij wordt ingegaan op de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.

6.1 Algemeen

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ´werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden´ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

6.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
6.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
6.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en afwijkingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als ‘bouwvergunning’, ‘aanlegvergunning’, ‘sloopvergunning’ en ‘ontheffing’ zijn vervangen door ‘omgevingsvergunning ten behoeve van…’.

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In de bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3' opgenomen.

Groen

De bestemming 'Groen' is rondom de appartementengebouwen en aansluitend aan de tuinbestemming van de meest zuidelijke strook rijwoningen opgenomen. Binnen deze bestemming zijn onder andere groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en rijwielpaden en waterlopen en waterpartijen toegestaan.

Tuin

Aan de voorzijde van de woningen is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Op de gronden met deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde met een hoogte van 1 meter worden gebouwd, alsmede pergola's met een hoogte van 2,70 meter en vlaggenmasten/lichtarmaturen met een hoogte van 6 meter. Er is een speciale regeling voor de bouw van carports en erkers ten dienste van de aangrenzende woonbestemming opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming is toegekend aan de wegen in het plangebied. Deze wegen hebben het karakter van een woonstraat. Daarnaast zijn diverse andere functies toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Wonen - 2 en Wonen - 3

Het plan kent twee woonbestemmingen. Ter plaatse van de appartementengebouwen geldt de bestemming 'Wonen - 3'. Daarbij is een maximale bouwhoogte van 9,5 meter op de verbeelding opgenomen. Ter plaatse van de overige woningen is de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen. De maximale goot- en bouwhoogte zijn daarbij op de verbeelding aangegeven. Beroepen en/of bedrijven aan huis zijn toegestaan. Het gaat om beroepen/bedrijfjes die wegens hun aard als passend binnen de woonfunctie worden geacht. Dit betekent ook, dat sprake dient te zijn van ondergeschiktheid aan de woonfunctie. Voor mantelzorg is een aparte inwoningsregeling opgenomen. Zo kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van mantelzorg ontheffing verlenen voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning). Overigens mag niet meer dan 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van inwoning.

6.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

In de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan is een regeling voor parkeren opgenomen. Deze regeling is noodzakelijk omdat met de komst van de Reparatiewet BZK 2014 de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening zijn komen te vervallen. In de bouwverordening was opgenomen dat er voldoende parkeerplaatsen moesten worden gerealiseerd voor de betreffende ontwikkeling. Om het aspect parkeren voldoende te waarborgen, moet hiervoor een regeling in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer.

Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de gemeente Raalte. Ten behoeve van de planontwikkeling is door de gemeente een exploitatieopzet opgesteld. Uit de exploitatieopzet blijkt dat de voorgestane planontwikkeling kostendekkend is. Derhalve wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.

Voor een overzicht van de verwachte kosten en opbrengsten van de ontwikkeling, wordt verwezen naar de exploitatieopzet in bijlage 14 bij dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Procedure

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de maatschappelijk uitvoerbaarheid. Daarbij komen de resultaten van het vooroverleg, de inspraak en de zienswijzen aan bod.

8.1 Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex art 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de verschillende overlegpartners verstuurd. Bij één overlegpartner gaf het bestemmingsplan aanleiding tot het maken van een opmerking. Deze opmerking kwam van de Provincie Overijssel. De provincie gaf aan dat in de waterparagraaf (5.9) een paragraaf over het overstromingsrisico moest worden opgenomen. Deze paragraaf is opgenomen in paragraaf 5.9.3.

8.2 Inspraak

Ten behoeve van de inspraak heeft een aantal klankbordgroepbijeenkomsten plaatsgevonden, waarbij een afvaardiging van omwonenden en maatschappelijke organisaties in Raalte aanwezig waren. Tijdens de klankbordgroepbijeenkomsten heeft het stedenbouwkundig plan en met name de gewenste beeldkwaliteit centraal gestaan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerp beeldkwaliteitsplan 'Raalte kern, Burgemeesterkwartier' hebben van 26 juni 2014 tot en met 6 augustus 2014 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 47 zienswijzen ingebracht. Voor een samenvatting van de zienswijzen, alsmede de beantwoording ervan, wordt verwezen naar de als bijlage 15 bij dit bestemmingsplan gevoegde zienswijzennota.

Vanwege het aantal zienswijzen en de aard ervan, heeft sinds de tervisielegging meerdere malen overleg plaatsgevonden met de directe omwonenden over het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. De zienswijzen richtten zich met name ten aanzien van het stedenbouwkundige plan en dan met name de verschijningsvorm van het appartementengebouw en de wijze van ontsluiting van het plangebied. Het stedenbouwkundig plan is na de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, op basis van de ingediende zienswijzen en het gevoerde overleg met de buurt, aangepast.

De eerste aanpassing betreft een aanpassing van het appartementencomplex. In overleg met Salland Wonen zijn hier vier appartementen komen te vervallen, waardoor er ruimte ontstaat voor een andere opzet van het appartementencomplex. Thans wordt een appartementencomplex zonder galerij in drie bouwlagen beoogd. Daarnaast wordt het oorspronkelijke beoogde appartementengebouw gesplitst in twee gebouwen. Eén van de appartementengebouwen krijgt een nieuwe positionering, haaks op de Westdorplaan. Hiermee heeft het appartementengebouw dezelfde richting als de levensloopbestendige woningen. Dit is de aanleiding om ook de vrije kavels dezelfde richting te geven. De woonstraat wordt daardoor ook verlegd. Hierdoor ontstaat er meer eenheid en rust in het plan.

Omdat 4 appartementen minder worden gerealiseerd, zijn er ook minder parkeerplaatsen nodig. Hierdoor kan de parkeerkoffer komen te vervallen. Hiervoor in de plaats is een extra vrij kavel ontstaan. Het parkeren is nu middels parkeerstroken haaks en evenwijdig aan de weg opgelost.

De tweede aanpassing van het stedenbouwkundig plan betreft het feit dat een tweede ontsluiting wordt gerealiseerd op de Westdorplaan. De aansluiting op de Spinhuisstraat is aangepast: de wegversmalling en de inritconstructie moeten er toe leiden dat het minder aanlokkelijk is om die route te kiezen.

De derde aanpassing betreft het laten vervallen van twee levensloopbestendige woningen. Hierdoor ontstaat  ruimte om de twee woningen aan de Spinhuisstraat in de rooilijn van Spinhuisstraat 2 en 4 te leggen en één van de woningen op de Spinhuisstraat te oriënteren. Daarnaast is de straat langs de levensloopbestendige woningen iets opgeschoven, waardoor de appartementengebouwen 1 à 2 meter extra afstand krijgen tot de Westdorplaan. De afstand tussen de twee appartementengebouwen is zodanig dat er een open en groene ruimte ontstaat richting de Westdorplaan.

Tot slot is de groenstrook richting de Spinhuisstraat ook geheel richting de Spinhuisstraat doorgetrokken.

De navolgende afbeeldingen laten de wijziging van het stedenbouwkundige plan zien. De eerste afbeelding betreft het stedenbouwkundige plan, zoals dat aan de basis lag van het ontwerp-bestemmingsplan, de tweede afbeelding betreft het stedenbouwkundige plan, dat aan de basis ligt van het definitieve, vastgestelde bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20140002-0002_0014.png"

De gemeente Raalte meent dat met de aanpassing van het stedenbouwkundig plan en de vertaling van dit nieuwe stedenbouwkundige plan in het vast te stellen bestemmingsplan tegemoet is gekomen aan een groot deel van de bezwaren van omwonenden.