Gemeente: | Raalte |
---|---|
Status: | ontwerp |
Team: | |
Contact: |
Het erf aan de Lemelerveldseweg 18 in Heino betreft een voormalig agrarisch erf, bestaande uit een woonboerderij (met inwoning) en een aantal schuren. Initiatiefnemers willen op dit erf een nieuwe woning met bijgebouw realiseren. Ook wordt een nieuw bijgebouw bij de bestaande woonboerderij gerealiseerd. Ter compensatie wordt een oppervlakte van 789 m2 aan schuren (inclusief 50% van de oppervlakte van buitenwerkse mestkelders) op het erf gesloopt en wordt het erf landschappelijk ingepast. Deze voorgenomen ontwikkelingen worden middels voorliggende wijziging van het Omgevingsplan gemeente Raalte planologisch geborgd.
Bij de ontwikkeling wordt ook een sloopvoucher van de locatie Twentseweg 31 in Luttenberg ingezet, waar reeds 304 m2 aan schuren is gesloopt. Op deze locatie is de woonbestemming van kracht. Dit erf maakt daarom geen onderdeel uit van deze voorliggende wijziging van het Omgevingsplan gemeente Raalte.
Het erf aan de Lemelerveldseweg 18 ligt in het buitengebied van de gemeente Raalte, ten oosten van de kern Heino. Het erf ligt aan de zuidzijde van de Lemelerveldseweg en is omgeven door agrarische gronden. In de nabijheid van het erf, langs de Lemelerveldseweg, liggen verspreid enkele andere woonerven. Het plangebied betreft het erf aan de Lemelerveldseweg 18 en een zone van 50 meter om dit erf heen. De exacte planbegrenzing is weergegeven op de verbeeling behorend bij die Tam-Omgevingsplan.
Figuur 1: Ligging projectgebied aan de Lemelerveldseweg 18, ten oosten van Heino.
Figuur 2: Luchtfoto met erf en omliggende gronden aan de Lemelerveldseweg 18 (bron: www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart).
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging van Omgevingsplan gemeente Raalte (laatst gewijzigd op 6 juni 2025) noodzakelijk.
De motivering is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 wordt de participatie voorafgaand aan de omgevingsplanprocedure omschreven. Hoofdstuk 4 bevat de beleidstoets. Hierin komen zowel het rijks, provinciaal- als gemeentelijk beleid aan bod. In hoofdstuk 5 worden de mogelijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving beschreven. Hoofstuk 6 bevat een toelichting op de juridische aspecten en hoofdstuk 7 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 8 wordt tot slot beargumenteerd waarom de ontwikkeling voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het erf aan de Lemelerveldseweg 18 ligt in het buitengebied, ten oosten van de kern Heino. Het erf bestaat uit een woonboerderij met een aantal schuren. Het erf en de bijbehorende omliggende agrarische gronden hebben een oppervlakte van ruim 50.000 m2. Het betreft een voormalig agrarisch erf, welke momenteel in gebruik is als woon-erf. Bij de woonboerderij vindt 'inwoning' plaats. De bebouwing van het erf staat centraal op het perceel. In de omgeving liggen verspreid enkele andere erven, voornamelijk woonerven.
Het erf aan de Lemelerveldseweg 18 maakt onderdeel uit van een landschap met relatief kleinschalige erven en percelen die gelegen zijn op de hogergelegen dekzandruggen. Op historische kaarten (zie figuur 3) is goed te zien dat de erven georiënteerd zijn op de Lemelerveldseweg. Verder bestaat het gebied uit verschillende essen, houtopstanden en open lagergelegen nattere gebieden.
Figuur 3: Historische kaarten (respectievelijk van 1900, 1950 en 2000) van het projectgebied en de directe omgeving.
Op de hoogtekaart (zie figuur 4) is te zien dat het erf aan de Lemelerveldseweg 18 op een overgang ligt van de es, naar een lager gelegen gedeelte aan de zuidzijde. Dit hoogteverschil is ook vanaf de locatie goed waarneembaar.
Figuur 4: Hoogtekaart van het projectgebied en de directe omgeving.
In figuur 5 zijn enkele foto's van het er aan de Lemelerveldseweg 18 in Heino weergegeven.
Figuur 5: Foto's van het erf aan de Lemelerveldseweg 18 in Heino.
Het erf betreft een voormalige agrarisch erf, welke momenteel alleen voor de woonfunctie in gebruik is. De woonboerderij wordt bewoond, waarbij ook de bijbehorende deel geschikt is gemaakt voor bewoning (inwoning). De bijbehorende schuren staan leeg.
Ter plaatse van het projectgebied geldt het Omgevingsplan gemeente Raalte. Onderdeel van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan zijn besluiten die zijn aangewezen in art. 4.6 Invoeringswet Omgevingswet (zie art. 22.1 Omgevingswet). Een besluit is bijvoorbeeld een bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied Raalte', 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening' en 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' is op 8 juni 2012 vastgesteld door de gemeenteraad en in werking getreden op 17 oktober 2012. Daarna is dat plan op onderdelen aangepast middels de correctieve herzieningen. Het erf ligt daarbij binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd 2020' (2 juni 2021).
Het erf aan de Lemelerveldseweg 18 en de omliggende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch'. Het erf en een beperkt deel van de agrarische gronden hebben daarnaast de aanduiding 'bouwvlak'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie – 1' (voor de noordzijde) en 'Waarde - Archeologie - 2' (voor de zuidzijde). De noordzijde heeft ook de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap - 1'. Tot slot geldt de gebiedsbestemming 'overige zone - geen reconstructiezone'.
Figuur 6: Weergave verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd 2020', ter hoogte van het plangebied aan de Lemelerveldseweg 18 in Heino.
Op het erf blijft de aanwezige woonboerderij behouden. Hier is vergunning voor inwoning. Ook de hooiberg blijft behouden. De overige schuren op het erf worden gesloopt. Deze staan grotendeels leeg en hebben, zijn landschapsontsierend en hebben geen vervolgfunctie. Ter compensatie van de sloop van deze 789 m2 aan schuren (inclusief 50% van de oppervlakte van buitenwerkse mestkelders), plus de sloopvoucher van 304 m2 aan gesloopte schuren (locatie Twentseweg 31 in Luttenberg), wordt een nieuwe woning van maximaal 750 m3 gerealiseerd, met een bijgebouw van maximaal 150 m2. Bij de te behouden woonboerderij wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd van maximaal 250 m2, voor de stalling van materieel en kleinvee. Dit gebeurt op basis van de 'hobbyboerregeling' welke ook zit opgenomen in het huidige Omgevingsplan gemeente Raalte.
Het te ontwikkelen erf behoud de huidige ontsluiting op de Lemelerveldseweg. De nieuwe woning met bijgebouw wordt gerealiseerd aan de zuidoostkant van het erf, op de plek waar een te slopen schuur staat, binnen het huidige bouwblok. De bestaande padenstructuur wordt gebruikt voor de ontsluiting van deze nieuwe woning met bijgebouw.
Het nieuwe bijgebouw bij de te behouden woonboerderij wordt gerealiseerd aan de zuidwestkant van het erf. Hiermee worden de nieuwe woning en de bijgebouwen gerealiseerd in een compacte opstelling als boerenensemble rondom een gezamenlijk erf en moestuin. Het erf wordt daarbij versterkt met opgaand groen (inheems) en zichtlijnen en de openheid van de es blijven behouden. Verharding wordt beperkt, door gebruik van materialen die passen bij een boerenerf. In figuur 7 zijn de uitgangspunten van de ruimtelijke ontwikkeling weergegeven.
De uitgangspunten zijn vertaald naar een inrichtingsplan, welke is opgenomen in Bijlage 2 van de regels van dit omgevingsplan. Figuur 8 bevat een uitsnede van de overzichtstekening van het inrichtingsplan. Het inrichtingsplan is doorvertaald in een beplantingsplan, waarin de soorten en locaties van de opgaande beplanting specifiek is beschreven. Dit beplantingsplan is opgenomen in het inrichtingsplan, welke is opgenomen in Bijlage 2 van de regels van dit omgevingsplan.
Figuur 8: Weergave overzichtstekening inrichtingsplan toekomstige situatie aan de Lemelerveldseweg 18 in Heino.
Met het voorliggende plan krijgt het erf aan de Lemelerveldseweg een woonfunctie. Het erf bestaat in de toekomstige situatie uit twee wooneenheden. Dit betreft enerzijds de woonboerderij (inclusief inwoning) en de nieuw te realiseren woning. De woonboerderij krijgt één nieuw te realiseren bijgebouw van maximaal 250 m2 en de bestaande hooiberg blijft behouden. Deze hooiberg is 65 m2 en is niet met wanden omsloten. De nieuw te realiseren woning (van maximaal 750 m3) krijgt één nieuw bijgebouw van maximaal 150 m2. De schuren op het erf worden gesloopt en het erf wordt landschappelijk ingepast. Deze ontwikkeling dient formeel te worden vastgelegd in het Omgevingsplan gemeente Raalte.
Zoals in paragraaf 2.2. is weergegeven, heeft het erf aan de Lemelerveldseweg 18 in Heino de bestemming 'Agrarisch', waarbij maximaal één bedrijfswoning is toegestaan. Deze bestemming dient te worden gewijzigd in de functie 'Wonen', waarbij maximaal twee wooneenheden zijn toegestaan. De nieuw te realiseren woning mag daarbij maximaal 750 m3 zijn. Tevens dient vastgelegd te worden dat de huidige hooiberg behouden kan blijven en dat bij de woonboerderij een bijgebouw van maximaal 250 m2 kan worden gerealiseerd en bij de nieuwe woning een bijgebouw van maximaal 150 m2 kan worden gerealiseerd. Tevens moet in het Omgevingsplan gemeente Raalte worden geborgd dat het inrichtingsplan (zie paragraaf 2.3.1) wordt uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
Afwijken bruidsschat
Vanuit artikel 5.89l van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) volgt een verplichting om de bruidsschatregels uit artikel 22.27 en 22.36 aan te passen zodat de mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken worden beperkt. In de regels van voorliggend plan wordt een aanvulling gedaan op artikel 22.36 van de bruidsschat door op te nemen dat voor het realiseren van bodemgevoelige bouwwerken van meer dan 50 m2 vergunningsplichtig zijn op basis van artikel 22.26 van de bruidsschat.
Eveneens wordt in de regels van voorliggend plan een aanvulling gedaan op de meetbepalingen uit de bruidsschat door op een eenduidige manier aan te geven op welke wijze hoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Om het plangebied liggen verspreid enkele erven. Bij het opstellen van het plan zijn de initiatiefnemers bij alle buren langsgeweest om het plan toe te lichten, te horen of er bezwaren zijn en of er bepaalde wensen zijn die al dan niet meegenomen konden worden in de planontwikkeling. Gezien het gaat om een relatief kleinschalige ontwikkeling, is een bredere participatie niet noodzakelijk geacht.
De buren hebben in de gevoerde gesprekken aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen plannen. Buren hebben geen wensen geuit tot aanpassing van het plan.
Vooroverleg tussen gemeente en initiatiefnemers
De gemeente is in een vroeg stadium betrokken in de planvorming. Gedurende de planvorming heeft meerdere keren afstemming met de gemeente plaatsgevonden. Zo heeft de gemeente wensen ge-uit / kaders gesteld m.b.t. het op te stellen inrichtingsplan. Dit betrof o.a. de realisatie van een compact erf, waarbij de nieuwe bebouwing binnen de contouren van het huidige bouwblok wordt gerealiseerd en waarbij samenhang is tussen de gebouwen.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Waterschap Drents Overijsselse Delta is op de hoogte gesteld van het plan middels het vragen van een digitale 'wateradvies'. Het waterschap heeft vervolgens een notitie 'Uitgangspunten Wateradvies- wegen Waterbelang' opgesteld, welke is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting van dit omgevingsplan. Op de uitgangspunten m.b.t. het aspect water wordt nader ingegaan in paragraaf 5.15 van de toelichting van dit omgevingsplan.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Ook voldoet het plan aan de prioriteit voor toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Met het voorliggende plan worden landschapsontsierende schuren gesloopt die geen vervolgfunctie meer hebben. Het toekennen van een extra wooneenheid (ter compensatie van de sloop van schuren op twee erven), waarbij het plangebied landschappelijk wordt ingepast, past binnen het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s); het Omgevingsbesluit (Ob), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit Bouwwerken leefomgeving (Bbl). Deze besluiten bevatten de regels voor het praktisch uitvoeren van de Omgevingswet.
De instructieregels van het Rijk, zoals opgenomen in het Bkl hebben betrekking op:
Aanvullend op bovenstaande bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Hierbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. Hierna zal in worden gegaan op de instructieregels die voor voorliggend plan relevant zijn.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voor de ontwikkeling is de risicokaart geraadpleegd (zie ook paragraaf 5.12). Hieruit blijkt dat er in de directe omgeving geen externe risico’s aanwezig zijn die een dreiging vormen voor de woningen aan de Lemelerveldseweg 18. Er wordt een nieuwe woning wordt gerealiseerd op een bestaand erf, die goed bereikbaar is bij een calamiteit. Daarmee is het waarborgen van de veiligheid voor deze ontwikkeling voldoende geborgd.
De ontwikkeling heeft geen aanpassingen in het watersysteem tot gevolg. Er is daarnaast geen sprake van een toename aan verharding. Hemelwater kan, net zoals in de huidige situatie, ter plaatse infiltreren. Er wordt als extra maatregel een wadi gerealiseerd, aan de zuidwestkant van het erf. Daarmee zijn de waterbelangen in voorliggend plan voldoende verankerd.
Het plan heeft geen betrekking op een activiteit die trillingen tot gevolg heeft. Daarnaast is in hoofdstuk 5 van deze toelichting beschreven dat de aspecten luchtkwaliteit, geur en geluid geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan. Voor wat betreft de luchtkwaliteit geldt dat het toevoegen van één woning niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het toevoegen van één woning en het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonfunctie zorgt daarnaast niet voor geuremissie. Vergeleken met de huidige situatie, waarbij het perceel een agrarische bestemming kent, vervallen juist de planologische mogelijkheden om op deze locatie dergelijke activiteiten te ontplooien. De nieuwe woning ligt ook ver af van wegen en andere objecten die geluidsoverleg kunnen veroorzaken. Van geluidsoverlast is redelijkerwijs geen sprake.
Met het voorliggende plan is geen sprake van de aantasting van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden. De woonboerderij en de hooiberg op het erf aan de Lemelerveldseweg 18 blijven behouden. Daarnaast worden de landschapsontsierende schuren gesloopt. Met het totale plan is sprake van een reductie aan bebouwing, het nieuw vormgegeven erf wordt relatief compact en het erf wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast.
Op grond van artikel 5.129g van het Bkl wordt, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, rekening gehouden met de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling; de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen in en buiten stedelijk gebied, dan wel buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
De voorliggende ruimtelijke ontwikkelingen zijn relatief kleinschalig en betreffen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van State blijkt dat soortgelijke projecten (realisatie van één nieuwe woning en bijgebouwen) die niet tot leegstand van bestaande bebouwing leiden, niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kunnen worden aangemerkt. Comform eerdere uitspraken worden plannen die voorzien in niet meer dan 11 nieuwe woningen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling.
De ontwikkeling heeft enkel betrekking op het bestaande perceel aan de Lemelerveldseweg 18 en heeft geen betrekking op nieuw ruimtebeslag.
Niet van toepassing op voorliggend plan.
Niet van toepassing op voorliggend plan.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het Rijksbeleid. Vanuit relevante beleidsdocumenten en regelgeving werken geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan. Daarnaast draagt de ontwikkeling, hoewel deze relatief kleinschalig is, bij aan het behalen van de vastgelegde doelstellingen in de NOVI.
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die elk jaar wordt geactualiseerd. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn inmiddels in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat heeft de provincie 'beleidsarm' gedaan: eerder vastgesteld beleid is verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd.
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 13). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 14):
Figuur 9: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld de normen van de NNN, externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.
M.b.t. het voorliggende plan zijn met name de instructieregels in de artikelen 4.4 (Principe van concentratie), 4.5 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 4.6 (Toekomstbestendigheid), 4.9 (Ruimtelijke kwaliteit) en 4.11 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang.
Het toevoegen van één nieuwe wooneenheid op het erf aan de Lemerlerveldseweg 18, waar initiatiefnemers in gaan wonen, past binnen de lokale behoefte.
De voorgenomen ontwikkelingen leggen geen extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving. Landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en ter compensatie wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Er is sprake van reductie van bebouwingsoppervlak en de nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen het bestaande erf en bouwblok. Er is sprake van een concentratie van bebouwing. Het voorliggende plan voldoet daarmee aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Het initiatief voorziet in het voegen van één nieuwe wooneenheid, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de woningvraag in de gemeente Raalte. Het betreft het toevoegen van een wooneenheid voor eigen gebruik van de initiatiefnemers, waarmee sprake is van een toekomstbestendig gebruik van het gebouw. Landschapsontsierende bebouwing waar geen vervolgfunctie meer voor is, wordt gesloopt.
Zoals reeds onderbouwd is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en worden de ruimtelijke ontwikkelingen op goede wijze landschappelijk ingepast. De functies zijn hier passend in het buitengebied. In het vervolg van deze paragraaf is onderbouwd hoe verder toepassing is gegeven aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie, hoe het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief, op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en dat het plan past binnen de gebiedskenmerken zoals weergegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.
De 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO) gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn leidend:
Figuur 10: Ruimtelijke kwaliteitsimpuls, verbeelding van de balans (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:
In het voorliggende plan wordt 1093 m2 aan landschapsontsierende schuren gesloopt op twee locaties in het buitengebied van de gemeente Raalte. De agrarische activiteiten zijn op deze locaties gestaakt Er wordt één nieuwe extra woning gerealiseerd met een bijgebouw van maximaal 150 m2 op het erf aan de Lemelerveldseweg 18 en de woonboerderij krijgt een bijgebouw van maximaal 250 m2. De woonfunctie past goed in dit gebied. De functie is, naast de agrarische functie, veelvoorkomend in de omgeving. Het plangebied wordt daarnaast landschappelijk goed ingepast en ingericht, met inheems plantmateriaal. In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de nieuwe functies in het gebied passen, des te kleiner de vereiste extra investering is.
De nieuwe ontwikkeling past qua schaal in het landschap en is qua impact relatief klein. Het plan maakt wel enige impact. Maar de gekozen locaties waar de ontwikkelingen worden gerealiseerd, in combinatie met een goede landschappelijke inpassing, maakt dat de schaal hier past en de impact relatief klein is.
Door de realisatie van één nieuwe wooneenheid wordt de sloop van de landschapsontsierende schuren economisch uitvoerbaar. Het plangebied aan de Lemelerveldseweg 18 wordt landschappelijk ingepast. Functies in de omgeving van het plangebied worden niet beperkt. Het totale project dient daarmee eigen belangen, maar ook maatschappelijke belangen.
Conclusie is dat het voorliggende plan past binnen het KGO-beleid, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening. De ontwikkelingsruimte die geboden wordt is in balans met de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.
In de omgevingsverordening van Overijssel zijn ook andere instructieregels opgenomen die een doorwerking kunnen hebben in een omgevingsplan. Hierna worden alleen de van toepassing zijnde provinciale instructieregels omschreven, die het bevoegd gezag verplichten om de bepalingen uit de instructieregels in de regels van het omgevingsplan veilig te stellen.
In artikel 4.43 is opgenomen dat omgevingsplannen geen mogelijkheden mogen bieden voor de nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven. Deze bepaling wordt voldoende geborgd in de regels van voorliggend plan.
In artikel 4.44 is opgenomen dat omgevingsverplannen de nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen moeten uitsluiten. Deze bepaling wordt voldoende geborgd in de regels van voorliggend plan.
Artikel 4.109 regelt dat omgevingsplannen niet mogen voorzien in het oprichten en gebruiken van installaties voor proefboringen naar en winning van fossiele gassen die opgesloten zitten in de hardere bodemlagen in de diepe ondergrond. Deze bepaling wordt voldoende geborgd in de regels van voorliggend plan.
Deze artikelen zien erop toe dat omgevingsplannen niet voorzien in een nieuwe ondergrondse (4.110) of bovengrondse (4.111) opslagmogelijkheid voor radioactief afval. Deze bepalingen worden voldoende geborgd in de regels van voorliggend plan.
Overige instructieregels zoals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening zijn getoetst maar niet van toepassing bevonden op voorliggend plan.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 4.9 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied aan de Lemelerveldseweg 18 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie figuur 11).
Figuur 11: Weergave uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven ter hoogte van het plangebied aan de Lemelerveldseweg 18, Omgevingsvisie Overijssel
In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:
Het slopen van landschapsontsierende bebouwing op twee locaties in het buitengebied van de gemeente Raalte, de realisatie van een nieuwe woning (met bijgebouw) ter compensatie en het landschappelijk inpassen van het plangebied past binnen dit geldende ontwikkelingsperspectief. Er worden ook geen bestaande functies in de omgeving van het plangebied belemmerd met het voorliggende plan.
3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Er is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied aan de Lemelerveldseweg 19 (daar waar nieuwgebouwd wordt) en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
De natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied aan de Lemelerveldseweg ligt in een zandgebied, op de grens van 'dekzandvlakte en ruggen-gebied' en 'beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 12). In het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Raalte is het landschapstype waar het plangebied in ligt aangeduid als 'dekzandruggen-gebied'. Het plangebied heeft hier ook daadwerkelijk de kenmerken van (zie hoofdstuk 2). Hiertoe is deze typering voor dit plangebied aangehouden als uitgangspunt.
De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als ssenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.
Figuur 12: Weergave uitsnede kaart gebiedskenmerken ter hoogte van het plangebied aan de Lemelerveldseweg 18, natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Normerend uitgangspunt:
Richtinggevende uitgangspunten:
Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast. De nieuwe ontwikkeling wordt ingepast op het huidige erf, op de hoger gelegen dekzandrug. Het erf wordt daarnaast ingepast met gebiedseigen beplanting. Hiermee wordt aangesloten op de geldende uitgangspunten.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.
Het plangebied aan de Lemelerveldseweg 18 ligt in het Oude hoevenlandschap (zie figuur 13).
Figuur 13: Weergave kaart gebiedskenmerken ter hoogte van het plangebied aan de Lemelerveldseweg 18, laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel
Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.
Normerend uitgangspunt:
Richtinggevende uitgangspunten:
Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast. De nieuwe ontwikkeling wordt ingepast op het huidige erf, op de hoger gelegen dekzandrug. Het erf wordt daarnaast ingepast met gebiedseigen beplanting. Hiermee wordt aangesloten op de geldende uitgangspunten.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.
Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:
Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het inrichtingsplan. Zo wordt het erf gekoppeld aan het landschap en is sprake van een robuust ensemble.
Laag van de beleving
De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan, behalve dat het plangebied in 'donkertegebied' ligt. Hier is rekening mee gehouden door extra lichthinder te beperken.
Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen KGO-beleid en binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.
De gemeente Raalte heeft diverse beleidsdocumenten die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende documenten zijn op het plangebied van toepassing:
De beleidsnota Erven in beweging is op 21 december 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Raalte en in 2023 geactualiseerd. In de periode van 2012 - 2030 komt er naar verwachting in totaal circa 300.000 m2 agrarische bebouwing vrij door bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven. Om op grote schaal leegstand te voorkomen bevat deze beleidsnota een aantal aanvullende mogelijkheden en instrumenten om leegstand tegen te gaan. Er wordt ingezet op sloop en hergebruik. Enerzijds om de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te versterken, anderzijds om een levendig buitengebied te houden waarin gewoond en gewerkt kan worden. Met de extra mogelijkheden die dit beleid bevat heeft een eigenaar van een erf met leegstaande gebouwen o.a. de volgende mogelijkheden:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend initaitief past binnen de opgestelde beleidsnota 'Erven in beweging' en de onderliggende 'Rood voor Rood-regeling'. Op het erf aan de Lemelerveldseweg 18 wordt een oppervlakte van 789 m2 aan schuren (inclusief 50% van de oppervlakte van buitenwerkse mestkelders) gesloopt. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt ook een sloopvoucher van de locatie Twentseweg 31 in Luttenberg ingezet, waar reeds 304 m2 aan schuren is gesloopt. Op deze locatie zijn de schuren reeds gesloopt en heeft de locatie reeds een woonbestemming. Op het erf aan de Lemelerveldseweg blijft een bestaande hooiberg behouden en wordt een woning van maximaal 750 m3 gerealiseerd met een bijgebouw van maximaal 150 m2. De huidige woonboerderij krijgt een nieuw bijgebouw van maximaal 250 m2. Deze 250 m2 aan bijgebouw is planologisch mogelijk omdat dit bijgebouw nodig is voor het uitoefenen van hobbymatige agrarische activiteiten en omdat deze nodig is om materieel op te slaan waarmee het omliggende karakteristieke landschap wordt onderhouden (circa 5 hectare). Het bijgebouw wordt in het geheel landschappelijk goed ingepast. Hiermee wordt voldaan aan de ontwikkelingsregeling die hierover ook al in het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' zit opgenomen.
Ook wordt hiermee voldaan aan de overige voorwaarden van het beleid 'Erven in beweging' en de onderliggende 'Rood voor Rood-regeling'. Zo wordt het erf agehele erf landschappelijk zorgvuldig ingepast.
De Omgevingsvisie Horizon Raalte 2040 (vastgesteld op 26 november 2020) van de gemeente Raalte betreft een strategisch document. Het geeft richting aan de ontwikkelingen in onze fysieke leefomgeving. De leefomgeving is de omgeving waarin (menselijk) leven en het (menselijk) bestaan mogelijk is en plaatsvindt. Denk hierbij onder andere aan de natuur, de bodem, de lucht, het water, de infrastructuur en de gebouwen. De leefomgeving is belangrijk voor iedereen die in Raalte woont, werkt, onderneemt of zijn vrije tijd doorbrengt. Raalte zet in op het blijven van een prettige plek om te wonen, werken, ondernemen en recreëren. Het buitengebied betreft een groen en innovatief productielandschap. Er is ruimte voor kleinschalige recreatie, duurzame energie, innovatieve concepten met aandacht voor landschaps- en natuurwaarden (biodiversiteit, klimaatbestendigheid, bodemkwaliteit). De gemeente kiest voor een vitaal, divers en gemengd buitengebied. Een werk- en productiegebied, waar een balans is met wonen, landschappelijke- en cultuurhistorische kwaliteiten, natuur en recreatie. Bij het toevoegen van woningen is het nodig de identiteit van het agrarische landschap (sterker) als vertrekpunt te nemen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Door gebruikmaking making van de opgestelde beleidsnota 'Erven in beweging' en de onderliggende 'Rood voor Rood-regeling' wordt een woning met bijgebouw gebouwd bij het erf aan de Lemelerveldseweg 18. Op twee locaties in het buitengebied van Raalte zijn/worden landschapsontsierende schuren gesloopt. Deze ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie, indien de ontwikkeling ook landschappelijk goed wordt ingepast. Hier is sprake van. Zie hiertoe paragraaf 2.3 van deze toelichting.
De Welstandsnota Raalte 2016 bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwaanvragen (omgevingsvergunning voor activiteit bouwen) op welstandsaspecten getoetst worden. Het legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld het buitengebied, een beoordelingskader vast. Het beoordelingskader is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Het gemeentelijk welstandsbeleid is op hoofdlijnen gestoeld op een gebiedsgerichte benadering. Deze benadering blijkt uit gebiedsgerichte criteria. Daarnaast gelden enkele algemene criteria (basisprincipes die onafhankelijk van de gebiedsgerichte criteria gelden) en criteria voor kleine bouwwerken.
Ook met het huidige beleid blijkt dat het buitengebied het meest kwetsbare gebied is. Veelal van oudsher aanwezige boerderijen worden gesloopt en vervangen door een eigentijdse bebouwing. Het wel/niet slopen van bouwwerken kunnen we niet met een welstandsnota regelen. Het enige middel hiervoor is het aanwijzen als gemeentelijk monument. Dit middel moet wel gericht worden ingezet en leent zich minder voor alleen het tegengaan van sloop.
De huidige ontwikkelingen in de landbouw vragen om innovativiteit van de ondernemers in deze sector. Traditionele kaders zijn vaak belemmerend. Welstandsvrij biedt ruimte aan die ontwikkeling. Vele andere gemeenten hebben al geëxperimenteerd met een welstandsvrij buitengebied en evaluaties hebben daar niet geleid tot herziening van dit beleid. Daar is gebleken is dat bouwers voldoende verantwoordelijkheid nemen om de kwaliteit van het buitengebied te bewaken. Bovendien wordt de kwaliteit van het totale buitengebied meer bepaald op basis van de inrichting van de natuur, landbouw en de erven in hun onderlinge samenhang dan op basis van incidentele specifieke verschijningsvormen van boerderijen en woningen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggende ontwikkeling vindt plaats in het buitengebied en is daarmee welstandsvrij.
De gemeente Deventer, Raalte en Olst-Wijhe hebben een gezamenlijk Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het Landschapsontwikkelingsplan vormt de landschappelijke karakteristiek de basis. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet als motoren voor landschapsbehoud, versterking en ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen in het zandlandschap met landschapstype dekzandvlakte en dekzandlaagte. Het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen op basis van de bodemgesteldheid. Karakteristiek van dit landschap is de diversiteit aan verkavelingsrichtingen en de lanenstructuur langs de toegangswegen. Op de hogere gronden zijn in het verleden essencomplexen en kampen ontstaan. De dekzandlaagtes onderscheiden zicht van de vlaktes door het nattere karakter, de ligging is lager en de beplanting is aangepast op deze waterstand. Gezien de ligging op wat hogere grond past het type dekzandvlakte het meeste bij dit specifieke erf.
Situering en afstemming op de omgeving
Voor de belevingswaarde en het behoud van de historische cultuurlandschappen staat de inbedding van het erf in het landschap voorop. Dit betekent dat de maatregelen in de landschapsplannen ook gericht kunnen zijn op het landschap buiten het erf. Het gaat hier bijvoorbeeld om:
Compositie, indeling en inrichting van het erf
Belangrijk is om aan te sluiten op het karakteristiek van de dekzandvlaktes:
Beplantingsvormen en sortiment
Een goede uitwerking van dit aspect draagt sterk bij aan de optimale relatie tussen erf en landschap. Het gaat om de volgende thema's:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voorliggende plan, waar aan de Lemelerveldseweg 18 een nieuwe woning met bijgebouw wordt gebouwd, is waar mogelijk rekening gehouden en aangesloten op deze uitgangspunten. Zo blijven bestaande hoogteverschillen behouden en is sprake van een compact erf. Het nieuwe bijgebouw wordt achter de nieuw te realiseren woning gebouwd en de woonboerderij blijft het meest prominente gebouw op het erf (en ligt vooraan, gezien vanaf de weg). Gebiedseigen beplanting markeert het erf.
Hiermee past het voorliggende plan binnen de uitgangspunten en randvoorwaarden die in het Landschapsontwikkelingsplan worden benoemd.
In het Programma Wonen 2021-2025 geeft gemeente Raalte aan hoe ze de komende jaren willen werken aan het wonen in de gemeente.
Landelijk is sprake van woningnood en de regio en provincie hebben een forse groeiambitie die de grote steden niet kunnen oplossen zonder overige gemeenten in de regio. De gemeente Raalte wil graag haar bijdrage leveren aan deze groeiambitie en ziet dit als een kans. De ambitie van de gemeente Raalte op wonen is dat jong en oud, arm en rijk, een passende woningen kunnen vinden in een toekomstbestendige woonomgeving, waarbij de ruimte wordt gegeven aan eigenzinnig wonen voor huidige en nieuwe inwoners.
In het laatste thema (bouwen in Raalte) komen alle voorgaande thema's samen en gaat over welk woningbouwprogramma passend is bij de ambities van de thema's en de ontwikkelingen op de woningmarkt. Dit houdt in dat de gemeente tot 2030 uitgaat van het realiseren van 1.500 - 2.000 woningen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voorliggende plan wordt één extra woning gebouwd in het buitengebied, op een bestaand erf. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op de kwantitatieve behoefte aan woningen in de gemeente Raalte.Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het Programma wonen 2021-2025.
In paragraaf 2.3 is een uitgebreide toets van het plan aan het geldende Omgevingsplan gemeente Raalte opgenomen. Hierin is onderbouwd dat het voorgenomen plan niet past binnen het geldende omgevingsplan en dat een wijzinging van dit omgevingsplan noodzakelijk is. Van belang daarbij is dat bij de woning een bijgebouw van 250 m2 wordt gerealiseerd, op basis van de 'hobbyboer-regeling' die in het huidige Omgevingsplan gemeente Raalte zit opgenomen. Wanneer bijgebouwen noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van hobbymatige agrarische, natuurgerichte activiteiten of voor werkzaamheden die bijdragen aan het behoud en de ontwikkeling van het karakteristieke landschap en er tenminste 1 hectare grond in beheer is, mag een bijgebouw van maximaal 250 m2 worden gerealiseerd, indien deze landschappelijk inpasbaar is. Het bijgebouw van 250 m2 aan de Lemelerveldseweg 18 wordt landschappelijk ingepast, er is meer dan 1 hectare aan grond in beheer en het bijgebouw is noodzakelijk voor het uitoedenen van hobbymatige agrarische activiteiten en voor werkzaamheden die bijdragen aan de ontwikkeling van het karakteristieke landschap.
Van belang is daarnaast dat binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' (onderdeel van het omgevingsplan) is opgenomen dat het noordelijke deel van het erf aan de Lemelerveldseweg 18 is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap - 1'. De gronden zijn hier mede bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten de openheid en het reliëf. Met het voorliggende plan wordt de bestaande openheid en het reliëf niet aangetast. De definitieve staking van de agrarische activiteiten, de sloop van agrarische schuren en het landschappelijk inpassen van het erf, dragen juist bij aan de belevingswaarde van de openheid en het reliëf.
Uit de voorgaande beleidsanalyse is gebleken dat het voorgenomen project past binnen het gemeentelijk beleid.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) toetst of er sprake is van een plan of ontwikkeling met grote milieugevolgen. Bij besluiten die mogelijk grote gevolgen hebben voor het milieu moet worden beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling negatieve milieueffecten heeft ten aanzien van de fysieke leefomgeving. In deze paragraaf wordt hier verder op in gegaan.
Afdeling 16.4 van de Omgevingswet bevat samen met hoofdstuk 11 en bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob) de regelgeving over de milieueffectrapportage. Op basis van deze regels is een plan-m.e.r. verplicht voor een plan:
Bijlage V van het Ob bevat een niet-limitatieve lijst met projecten met mogelijk aanzienlijke milieueffecten. Ook voor andere dan in de lijst genoemde projecten kan eventueel een beoordeling nodig zijn om na te gaan of er sprake is van mogelijke aanzienlijke milieueffecten. Voor kleinere (lokale) ontwikkelingen of kleine wijzigingen bestaat de plan-m.e.r.-beoordeling als opvolger van de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De plan-m.e.r.-beoordeling is verplicht wanneer een ontwikkeling leidt tot mogelijke aanzienlijke milieueffecten en significantie gevolgen voor Natura 2000-gebieden optreden. De planm.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma’s die een kader vormen voor m.e.r.(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Ob worden genoemd.
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet genoemd in bijlage V van het Ob. Een m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een m.e.r. is niet nodig.
Voorliggend plan ziet toe op de bouw van een nieuw woning en bijgebouwen aan de Lemelerveldseweg 18 te Heino. Daarnaast wordt de huidige agrarische bestemming gewijzigd naar de functie wonen, aangezien er geen sprake meer is van agrarische activiteiten op het erf. Met voorgenoemde ontwikkelingen wordt het gebruik van het erf toekomstbestendig voortgezet. Daarnaast worden door de initiatiefnemers van voorliggend plan verscheidene maatregelen genomen om een duurzame woning te realiseren. Zo wordt gebruik gemaakt van zonnepanelen en wordt gasloos gebouwd. Met betrekking tot het aspect duurzaamheid is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Integrale besluitvorming en samenhang door alle aspecten van de fysieke leefomgeving vroegtijdig te betrekken is een van de uitgangspunten van de Omgevingswet. Gezondheid is hier een belangrijk onderdeel van.
Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen.
In de toekomstige situatie zijn er in het plangebied twee wooneenheden aanwezig, in plaats van één wooneenheid. Voorliggend plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling. In vergelijking met de huidige planologische situatie, waarbij het gehele plangebied nog een agrarische functie kent, zijn er in de toekomstige situatie minder mogelijke gezondheidsrisico’s. Bij een agrarisch bedrijf is er onder andere sprake van meer (grootschalig) verkeer (meer stikstofuitstoot en geluid) en mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. Daarnaast volgt in paragraaf 5.10 een onderbouwing van het aspect geluid, waaruit blijkt dat redelijkerwijs geen sprake zal zijn van geluidsoverlast. Het erf wordt daarnaast landschappelijk ingepast.
Met betrekking tot het aspect gezondheid is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De ontwikkeling brengt geen gezondheidsrisico’s met zich mee.
In het voorliggende plan wordt één extra woning gerealiseerd binnen het plangebied Lemelerveldseweg 18. Het erf heeft reeds een verkeersveilige ontsluiting op de Lemelerveldseweg, welke gehandhaafd blijft. Het voorliggende plan zorgt voor een heel beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op de Lemelerveldseweg. Deze heel beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen kan goed opgevangen worden. Het huidige verkeersbeeld op de Lemelerveldseweg wijzigt niet met het voorliggende plan. Het voorliggende plan leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.
In het voorliggende plan wordt één extra woning gerealiseerd aan de Lemelerveldseweg 18. Op basis van de nota 'Parkeernormen Raalte 2015' geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning (afgerond 3). Het erf in het plangebied is ruim van opzet, waarmee ruimschoots aan de parkeernorm kan worden voldaan. De geldende parkeernormen zijn geborgd in de regels van dit omgevingsplan.
Met het voorliggende plan wordt het erf landschappelijk ingepast, waarbij nieuwe bomen, hagen, heesters en bloemengsels aan het erf worden toegevoegd. Dit heeft een positief effect op de natuurwaarden van het erf. Anderzijds moet ook worden geoordeeld of met het plan voldaan worden aan de natuur-regelgeving. De natuur-regelgeving bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.
Met betrekking tot soortenbescherming heeft een quickscan flora en fauna plaatsgevonden voor het plan aan de Lemelerveldseweg 18. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Rapport quickscan flora- en fauna- activiteit, Lemelerveldseweg 18 Heino' welke is bijgevoegd (zie Bijlage 1). De toetsing bevat de volgende conclusies.
Soorten waarvoor vergunningsplicht geldt
Planten
Vanwege het ontbreken van geschikt habitat zijn beschermde planten op voorhand uit te sluiten en is nader onderzoek overbodig. Een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor beschermde flora is niet noodzakelijk.
Vleermuizen
Aangezien de te slopen bebouwing en te kappen boom geen geschikte verblijfplaatsen vormen is nader onderzoek en/of een vergunningaanvraag voor vleermuisverblijfplaatsen niet noodzakelijk. Tevens is nader onderzoek naar foerageergebieden en vliegroutes niet noodzakelijk aangezien essentiële functies ontbreken.
Overige zoogdieren
De soorten waarvoor geen vrijstelling geldt zijn vanwege het ontbreken van geschikt habitat, verblijfplaatsen, sporen en waarnemingen op voorhand uit te sluiten. Een negatief effect op de beschermde grondgebonden zoogdieren is daarom uitgesloten.
Broedvogels
In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek geen nesten aangetroffen van vogels waarvan de functionele leefomgeving jaarrond beschermd is. Echter, gedurende het veldbezoek is een spreeuw en een roepende groene specht waargenomen. Daarnaast zijn er nog een aantal vogelsoorten behorende tot deze categorie te verwachten binnen het plangebied, zoals een boomkruiper, gekraagde roodstaart en een grote bonte specht. Daarentegen is het plangebied voor de (mogelijk) aanwezige categorie 5-vogels niet van ecologisch hoog belang, omdat het hooguit om enkele broedparen gaat. Bovendien zijn in de omgeving voldoende alternatieve nestlocaties beschikbaar in tuinen, bos en daken en daarnaast zijn deze soorten flexibel genoeg om elders een nest te maken. De waargenomen en de te verwachten soorten zijn overigens algemeen in Nederland. Als gevolg hiervan zijn de nesten van categorie 5-broedvogels binnen het plangebied niet jaarrond beschermd. Wel zijn nesten van deze broedvogels (net als het geval is voor algemene broedvogels) beschermd tijdens het broedseizoen. Nader onderzoek en/of een vergunningaanvraag voor vogelsoorten met een jaarrond beschermde functionele leefomgeving is niet noodzakelijk, mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen van 1 maart tot 15 juli worden uitgevoerd. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn alleen mogelijk indien door een ecologisch deskundige middels een broedvogelinspectie is vastgesteld dat er met deze werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord.
Reptielen
Aangezien geschikt habitat ontbreekt en er geen waarnemingen bekend zijn is nader onderzoek of het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor reptielen niet noodzakelijk.
Amfibieën
Nader onderzoek of het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor amfibieën is niet noodzakelijk. Beschermde soorten worden uitgesloten.
Vissen
De aanwezigheid van beschermde vissensoorten is uitgesloten. Nader onderzoek of het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor beschermde vissen is niet noodzakelijk.
Ongewervelden
Er is geen sprake van negatieve effecten op beschermde ongewervelden. Nader onderzoek of het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor beschermde ongewervelden is daarom niet noodzakelijk.
Soorten waarvoor geen vergunningplicht geldt
Planten
Voor de te verwachten en aangetroffen soorten geldt een provinciale vrijstelling. Voor deze soorten hoeft geen nader onderzoek gedaan te worden. Hier geldt enkel de algemene zorgplicht.
Zoogdieren
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal (algemeen) voorkomende zoogdieren met het beschermingsregime "andere soorten". Voor deze beschermde soorten is bij een ruimtelijke inrichting door de provincie Overijssel een vrijstelling van de vergunningplicht opgesteld. Ook al geldt voor genoemde soorten een vrijstelling van de vergunningplicht, bij de uitvoering geldt in alle gevallen de algemene zorgplicht.
Amfibieën
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van het landhabitat van de genoemde (algemeen) voorkomende amfibieën met het beschermingsregime "andere soorten". Voor deze beschermde soorten is bij een ruimtelijke ontwikkeling door de provincie Overijssel een vrijstelling van de vergunningsplicht opgesteld. Daarnaast zijn watervoerende elementen niet aanwezig binnen het plangebied en derhalve ontbreekt geschikt voortplantingshabitat.
Vissen
De ingreep leidt niet tot een verlies van het leefgebied van vissen, aangezien watervoerende elementen geheel ontbreken binnen het plangebied.
Ongewervelden
Binnen het plangebied zijn enkele algemene vrijgestelde soorten ongewervelden aanwezig. Voor deze soorten geldt enkel de algemene zorgplicht.
Soorten waar specifiek de zorgplicht op van toepassing is
Het is niet uit te sluiten dat in het plangebied enkele soorten van de Rode Lijst worden aangetroffen. Het gaat alleen om soorten welke op een Nederlandse Rode lijst zijn geplaatst, maar waarvoor geen specifieke verplichting geldt voor een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit. Uit de gegevens (NDFF, 2024) over het voorkomen van Rode lijst-soorten in of nabij het plangebied in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden zijn nadelige gevolgen uit te sluiten.
Niet stikstof-gerelateerde effecten
Op ongeveer 8,3 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een nadere toetsing van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
Aan de Lemelerveldseweg 18 worden een woning en twee bijgebouwen gerealiseerd. Hierbij worden de bestaande schuren gesloopt. Voor deze aanlegfase is een stikstofberekening uitgevoerd die is bijgevoegd (zie Bijlage 2 van deze toelichting). Uit de stikstofberekening blijkt dat de stikstofuitstoot als gevolg van de werkzaamheden geen significant negatieve invloed op de instandhoudingsdoelen van stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden heeft. Er gelden geen depositieresultaten boven 0,00 mol N/ha/jaar. Ditzelfde geldt voor de gebruiksfase.
Binnen het plangebied wordt één walnotenboom gekapt. Deze walnotenboom is niet meer in goede staat en op de plaats van deze walnotenboom wordt het nieuwe bijgebouw bij de woonboerderij gesitueerd. Deze locatie is gekozen vom het erf goed te kunnen laten functioneren en vanuit een goede ruimtelijke inpassing (o.a. compact erf). Ten behoeve van de kap van de walnotenboom is een omgevingsvergunning van de gemeente noodzakelijk. Hiervoor dient ook de toekomstverwachting van de te kappen boom onderzocht te worden. Dit is gedaan door een deskundige, die een Boomveiligheidscontrole heeft uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in Bijlage 5 van de toelichting van dit omgevingsplan. Conclusie van het onderzoek is dat de te kappen walnotenboom nog een beperkte toekomstverwachting heeft, van 5 tot 10 jaar. Door een grote holte en beperkte restwand is de boom volgens de VTA methode van Mattheck niet meer veilig. Dit ook gezien diverse ingerotte snoeiwonden en afstervingsverschijnselen. Er wordt aangeraden, mede gezien de toekomstige herinrichting, om de boom inderdaad te kappen. Ter compensatie worden enkele nieuwe bomen gerealiseerd, waaronder een kersenboom in de zuidwesthoek van het erf.
Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Het NNN kent in de provincie Overijssel ook geen externe werking. Een toetsing aan het natuurbeleid is daarom niet noodzakelijk.
Indien rekening wordt gehouden met broedende vogels, worden met de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten. Ook zijn er geen negatieve effecten op het NNN. Directe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Er wordt één walnotenboom gekapt die in slechte staat is. Deze kap wordt gecompenseerd.
Met het voorliggende plan wordt het erf landschappelijk ingepast, waarbij nieuwe bomen, hagen, heesters en bloemengsels aan het erf worden toegevoegd. Dit heeft een positief effect op de natuurwaarden van het erf.
Met betrekking tot het aspect natuur is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden werd doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Inmiddels kan ook gebruik worden gemaakt van de nieuwe VNG handreiking activiteiten en milieuzonering, welke op 17 oktober 2024 is gepubliceerd. Hierin is de 'lijst van activiteiten' die in de VNG-uitgave van 2009 zit, getransponeerd voor de aspecten geluid en geur. Deze 'transponeringstabel' kan ook worden gebruikt om een indicatie te krijgen van de inpasbaarheid van een nieuwe activiteit. Het geeft een indicatie van de gebruiksruimte die voor de nieuwe activiteit nodig is.
Met het voorliggende plan wordt de realisatie van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Er liggen geen functies in de omgeving die qua milieu beperkend kunnen zijn voor de realisatie van de woning, of waarop de nieuwe woning beperkend kan werken. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (geen intensieve veehouderij), ligt op meer dan 200 meter afstand. Deze afstand is ruim voldoende. Overige bedrijven zijn op een veel grotere afstand van het erf gelegen, waardoor ook deze niet voor negatieve effecten zorgen, of in hun gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden worden beperkt. Aangenomen kan worden dat binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor voorliggend plan. Met betrekking tot het aspect milieuzonering is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.
Om de risico's van luchtverontreiniging voor mens en natuur te beperken, zijn op Europees niveau normen vastgelegd. De Europese richtlijnen Luchtkwaliteit en Gevaarlijke stoffen in de lucht stellen grenswaarden en streefwaarden voor stoffen die de kwaliteit van de buitenlucht beïnvloeden. Deze zijn als rijksomgevingswaarde vastgelegd in paragraaf 2.2.1 van het Bkl. De provincie en de gemeente kunnen lokale omgevingswaarden voor de buitenlucht in de omgevingsverordening en het omgevingsplan opnemen.
In artikel 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn standaardgevallen opgenomen welke niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Artikel 5.54. (standaardgevallen niet in betekenende mate luchtkwaliteit)
Het toelaten van activiteiten leidt in ieder geval tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide en PM10 van 1,2 µg/m3 of minder als bedoeld in artikel 5.53 voor zover het gaat om een verhoging als gevolg van het toelaten van:
Voorliggend plan heeft geen betrekking op het realiseren van meer dan 1.500 woningen, maar slechts betrekking op de realisatie van één nieuwe woning. Daarmee draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (zie artikel 5.54 lid b sub 1).
Van belang is daarnaast om te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor het voorgenomen plan. In de directe omgeving van het plan zijn geen industriële emissiebronnen van betekenis gelegen en ook geen veebedrijven. Uit de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, blijkt dat in het km2 vak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof PM10 en PM2,5 ruim voldoet aan grenswaarden en WHO-advieswaarde.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor voorliggend plan. Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Geluid is voor veel activiteiten in de fysieke leefomgeving een relevant aspect. Sommige activiteiten zijn een bron van geluid, andere activiteiten worden er aan blootgesteld. De regels voor geluid gaan over het beheersen van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidsgevoelige gebouwen zoals woningen. De regelgeving omtrent geluid waar aan moet worden voldaan is opgenomen in het Bkl, de omgevingsverordening en het omgevingsplan. Daarnaast mogen bedrijven in de omgeving niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering door een nieuwe ontwikkeling en moet er binnen en rond het plangebied sprake blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De instructieregels uit het Bkl wijzen geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.21) en geluidgevoelige ruimten (artikel 3.22) aan. Dit ter bescherming van mensen tegen geluid. Het gaat hierbij om aanwezige, in aanbouw zijnde en geprojecteerde gebouwen. Voor het toelaten van een nieuwe activiteit met een geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelige ruimte moet er sprake zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau. Anderzijds dient er bij een nieuwe ontwikkeling of activiteit ook sprake te zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau in reeds aanwezige geluidgevoelige gebouwen of ruimten en mag een nieuwe woning of andere geluidgevoelige functie reeds aanwezige activiteiten niet al te zeer beperken. Op grond van artikel 2.12a van de Omgevingswet moet de provincie geluidproductieplafonds vaststellen voor de provinciale wegen. Op dit moment zijn er door de provincie Overijssel nog geen geluidproductieplafonds vastgesteld en zijn deze dan ook niet overgenomen in de omgevingsplannen van Overijsselse gemeenten. Zodoende is artikel 12.13ia van het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing, waarin wordt bepaald dat in dergelijke gevallen de Aanvullingswet geluid Omgevingswet van toepassing is. Hierin is het overgangsrecht ten aanzien van de geluidsregels bepaald, waaruit blijkt dat nog steeds de maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB van toepassing is en er een voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt.
Met het voorliggende plan wordt één nieuw geluidgevoelig gebouw gerealiseerd. Dit betreft de nieuwe woning op het erf aan de Lemelerveldseweg 18 te Heino. Deze nieuwe woning wordt op meer dan 100 meter van de Lemelerveldseweg gerealiseerd. Er liggen geen andere wegen in de directe omgeving. Gezien de afstand van meer dan 100 meter kan redelijkerwijs worden aangenomen dat voldaan wordt aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB en ook aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit wordt bevestigd door de geluidskaarten van de Atlas voor de Leefomgeving (zie figuur 14).
Figuur 14: Weergave geluidskaart wegverkeer, ter hoogte van het erf Lemelerveldseweg 18 (bron: www.atlasleefomgeving.nl/kaarten)
Van geluid afkomstig van industrie en/of spoorwegen is hier geen sprake. Binnen het plangebied is m.b.t. het aspect geluid redelijkerwijs sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau en omliggende functies worden niet beperkt. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.
Geurgevoelige gebouwen dienen beschermd te worden tegen geurbelasting van activiteiten in de omgeving. De instructieregels van het Rijk voor het aspect geur zijn opgenomen in het Bkl. De instructieregels van het Rijk gelden voor zuiveringstechnische werken, het houden van landbouwhuisdieren en andere agrarische activiteiten. Voor overige activiteiten stelt de gemeente in het omgevingsplan eigen omgevingswaarden. Artikel 5.91 van het Bkl wijst geurgevoelige gebouwen aan die in ieder geval bescherming genieten. Hierbij gaat het onder meer om woningen of gebouwen met een zorg- of onderwijsfunctie. Voor overige gebouwen of locaties stelt de gemeente in het omgevingsplan eigen normen voor de mate van geurbescherming. Indien er sprake is van milieubelastende activiteiten gelden specifieke beoordelingsregels uit artikel 8.20 Bkl.
Artikel 5.91. (geurgevoelige gebouwen)
Met het voorliggende plan wordt één nieuw geurgevoelig gebouw gerealiseerd. Dit betreft de nieuwe woning op het erf aan de Lemelerveldseweg 18 te Heino. In de nabijheid van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. De dichtsbijzijnde bedrijven liggen op meer dan 200 meter afstand van de nieuw te realiseren. Dit betreft geen intensieve veehouderijen. Ook in de wijdere omgeving van het plangebied liggen geen intensieve veehouderijen. Gezien deze relatief grote afstanden is binnen het plangebied m.b.t. het aspect geur redelijkerwijs sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende agrarische bedrijven worden niet beperkt door de voorgenomen ontwikkeling. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Deze paragraaf gaat in op de wijze waarop bij de voorgenomen ontwikkeling de omgevingsveiligheid wordt gewaarborgd. Hierbij gaat het om de risico’s die voortkomen uit de opslag, productie, gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Afdeling 5.1.2 van het Bkl bevat de instructieregels voor omgevingsveiligheid. De activiteiten die zijn aangewezen als risicobronnen worden benoemd in bijlage VII van het Bkl. Deze risicobronnen zijn belang voor de regels met betrekking tot aandachtsgebieden en het plaatsgebonden risico. De in bijlage VII benoemde activiteiten zijn:
Artikelen 5.12 t/m 5.15 van het Bkl gaan in op de aandachtsgebieden voor omgevingsveiligheidsrisico’s. Deze aandachtsgebieden gelden van rechtswege en worden vastgelegd in de digitaal raadpleegbare Register Externe Veiligheid, wat online raadpleegbaar is. Binnen deze aandachtsgebieden moet rekening worden gehouden met het groepsrisico door ter plaatse van het risicogebied geen kwetsbare gebouwen en/of (beperkt) kwetsbare locaties toe te laten. Middels voorschriftgebieden kunnen extra maatregelen worden opgelegd waardoor deze gebouwen en locaties wel toelaatbaar zijn. Deze maatregelen zijn als extra bouweisen vastgelegd in paragraaf 4.2.14 van het Bbl.
Het Register Externe Veiligheid is digitaal raadpleegbaar via de Atlas Leefomgeving. Via de Atlas Leefomgeving zijn zo voor geheel Nederland de externe veiligheidsrisico's zichtbaar. In de directe nabijheid van de Lemelerveldseweg 18 zijn geen externe risico’s aanwezig. Het plangebied is niet gelegen binnen aandachtsgebieden. Aan de andere kant brengt de voorgenomen ontwikkeling geen externe veiligheidsrisico’s met zich mee.
Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. De Omgevingswet verplicht Rijk en provincie om beperkingengebieden aan te wijzen, zoals zones rond wegen, hoofdspoorwegen, waterkeringen, rijkswegen en vaarwegen. Binnen deze beperkingengebieden stelt de provincie eisen aan aanduidingen, informatieborden en uitwegen. Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom wegen en waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van de weg of het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones. Een beperkingengebied is in feite wat nu de (beschermings)zones onder de huidige wetgeving zijn en in veel gevallen omvat het beperkingen gebied ook de locatie van de weg of het waterstaatswerk of object zelf. Het plangebied aan de Lemelerveldseweg 18 is niet gelegen binnen een beperkingengebied.
Ten behoeve van het plan aan de Lemelerveldseweg 18, daar waar nieuw gebouwd wordt, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen voor zover bekend geen primaire hoofdleidingen en/of kabels, die beperkend zijn voor het voorliggende plan.
Het omgevingsplan dient rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Deze paragraaf gaat in op de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, archeologische waarden en cultuurhistorie, zowel binnen als buiten het plangebied.
De regels van artikel 5.130 Bkl stellen dat er in het omgevingsplan rekening dient te worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, inclusief bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijke omgevingsplan bevat derhalve regels over:
Aanvullend kan het omgevingsplan ook regels bevatten die eisen stellen aan archeologisch onderzoek, de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding. Regels voor archeologisch onderzoek zijn niet van toepassing op activiteiten met een oppervlakte minder dan 100 m2, tenzij in het omgevingsplan andere oppervlakten worden vastgesteld.
In het omgevingsplan van de gemeente Raalte zijn verschillende bepalingen opgenomen met betrekking tot erfgoed en cultuurhistorie. Het gaat onder andere om (wijzigingen aan) gemeentelijk-, provinciaal-, of rijksmonumenten en beschermde stads- of dorpsgezichten. Binnen het plangebied is echter geen monumentaal of karakteristiek pand aanwezig. Ook is het plangebied geen onderdeel van een beschermd dorpsgezicht. Met het voorliggende plan blijft de bestaande woonboerderij behouden en alleen landschapsontsierende schuren worden gesloopt. Hierbij worden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aangetast. Met betrekking tot het aspect cultuurhistorie is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Ter plaatse van het plangebied geldt het Omgevingsplan gemeente Raalte (in werking vanaf 1 mei 2024). Onderdeel van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan zijn de ter plaatse van het plangebied geldende bestemmingsplannen. Het erf aan de Lemelerveldseweg ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd 2020' (2 juni 2021). Hierin zijn dubbelbestemmingen opgenomen die de archeologische waarden in het buitengebied van Raalte borgen.
Het erf aan de Lemelerveldseweg 18 heeft de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie – 1' (voor de noordzijde) en 'Waarde - Archeologie - 2' (voor de zuidzijde). Ter plaatste van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie – 1' geldt dat als de gronden over een grotere oppervlakte dan 2500 m2, dieper dan 50 cm, worden geroerd, dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Hier is geen sprake van. Ter plaatste van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie – 2' geldt dat als de gronden over een grotere oppervlakte dan 5000 m2, dieper dan 50 cm, worden geroerd, dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Hier is ook geen sprake van.
Met betrekking tot het aspect archeologie is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het is van belang om te weten of de bodemkwaliteit binnen het plangebied past bij de voorgenomen ontwikkeling. De bodemkwaliteit mag geen gezondheidsrisico’s opleveren voor de gebruikers van de bodem. In deze paragraaf wordt ingegaan op welke wijze er bij de voorgenomen ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de bodemkwaliteit.
Het Bkl bevat regels ter bescherming van de gezondheid en het milieu voor het aspect bodem. Deze regels zijn via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl. In het aanvullingsbesluit is bepaald voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie basisvormen van bodemgebruik; landbouw/natuur, wonen en industrie.
Het bodembeleid is er op gericht om de gebruikswaarde van de bodem te waarborgen en het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen te faciliteren door in onderlinge samenhang;
Een bodemgevoelig gebouw is in het Bkl omschreven als een gebouw, of een gedeelte daarvan dat de bodem raakt, voor zover aannemelijk is dat persoenen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zullen zijn (incl. woonschepen en woonwagens). Een bijbehorende bouwwerk van ten hoogste 50 m2 wordt niet beschouwd als bodemgevoelig gebouw. Daarnaast wijst het Bkl ook bodemgevoelige locaties aan. Dit zijn de locaties waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, onmiddellijk aan een bodemgevoelige locatie grenzende aaneengesloten tuin of terrein (incl. tuinen en terrein grenzend aan locaties voor woonschepen of woonwagens).
In het omgevingsplan stelt de gemeente de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage XIIA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De interventiewaarden voor bodemkwaliteit zijn in Bijlage IIa bij het Besluit activiteiten leefomgeving gegeven.
Aangezien middels voorliggend plan de huidige agrarische bestemming wijzigt naar een woonfunctie, er een nieuwe woning wordt gebouwd en er bodemingrepen plaatsvinden, dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is om een veilig woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Hiervoor is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4. De conclusie van het rapport is dat er uit milieukundig oogpunt, na sanering van een asbestverontreiniging ter plekke van twee druppelzones, geen bezwaar tegen de bouwplannen bestaat, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt na asbestsanering geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Deze paragraaf gaat in op hoe er bij de voorgenomen ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aspecten water en watersystemen zodat er ook op dit aspect sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Een project of activiteit kan mogelijk gevolgen hebben met de waterhuishouding in en rond het plangebied of locatie van de activiteit. De regelgeving hiervoor is vastgelegd in de Waterschapsverordening, het Waterbeheerprogramma van het waterschap en eventueel de waterkwaliteitsdoelstellingen van de Kaderrichtlijn water (KRW). Ook gemeentelijk beleid met betrekking tot waterhuishouding en klimaatadaptatie is van belang Het regels voor het beschermen van de waterbelangen zijn opgenomen in paragaaf 5.1.3 van het Bkl. Artikel 5.37 Bkl stelt dat er rekening dient te worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van het watersysteem en dat, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van het watersysteem (het waterschap) worden betrokken. Daarnaast kan het omgevingsplan ook specifieke regels over onderdelen van het watersysteem bevatten. Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2022 – 2027 van het Waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Beleid gemeente Raalte De gemeente Raalte heeft een ‘Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP)’ waarin de beleidskaders en activiteiten voor de inzameling, het transport en de verwerking van (stedelijk) afval-, hemel- en grondwater is verankerd. Het GRP gaat uit van de volgende principes: Vasthouden, bergen, afvoeren Dit principe houdt in dat de eerste prioriteit ligt bij het water op locatie in de bodem te laten infiltreren. Als dit niet mogelijk is, dan dient het hemelwater lokaal te worden geborgen. Pas als dit niet mogelijk is, wordt gekeken naar oplossingen om het water (zo langzaam mogelijk) af te voeren. Schoonhouden, scheiden, schoonmaken De waterkwaliteit dient in de eerste instantie behouden te blijven. Daarnaast dienen de vuile en schone waterstromen gescheiden te blijven. Daarna kan het vuile water worden gezuiverd. Door het water goed te scheiden, kan de omvang van het te zuiveren water worden beperkt. Bij nieuwbouwplannen is het uitgangspunt dat hemelwater (zoveel mogelijk) infiltreert op het eigen terrein. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de klimaatbestendigheid van een nieuwbouwlocatie door rekening te houden met mogelijke hitte, droogte en wateroverlast en maatregelen te nemen om negatieve gevolgen hiervan zoveel mogelijk te beperken.
Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en het verhard oppervlak neemt af. Het plangebied aan de Lemelerveldseweg bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied, stedelijke watercorridor of beschermingsgebied / invloedszone van een watergang, waterkering of persleiding. Aan de zuidkant van het plangebied ligt wel een beekdal en een A-oppervlaktewaterlichaam die het waterschap beheert. Dit maakt onderdeel uit van een bergingsgebied van het waterschap. Het plangebied ligt hier echter ruim buiten en het voorliggende plan heeft geen negatieve invloed op de bestaande waterhuishouding. De functie van het bergingsgebied en oppervlakte waterlichaam blijft gegarandeerd. Langs de oostkant van het erf loopt een toegangsweg naar de waterberging, die behouden blijft, zodat ook de toegang door het waterschap is geborgd.
Figuur 15: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied
Het plangebied ligt in 'Overstroombaar gebied'. Het betreft een dijkring gebied. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan (geborgd in de provinciale Omgevingsverordening). In het voorliggende plangebied wordt één extra woning gerealiseerd voor zelfredzame mensen. Het plangebied ligt op relatief grote afstand van de dijk en via de Lemelerveldseweg is een goede vluchtroute aanwezig. De kans op slachtoffers is daarmee zeer gering en de schade zal beperkt zijn.
Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. De hoogte van het maaiveld varieert op ongeveer NAP 3.8 en 4.8 m. De bodem (deklaag) bestaat voornamelijk uit zandgronden en eerdgronden. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt op 100-120 cm onder het maaiveld. Alleen bij extreme neerslag wordt wateroverlast rond het erf aan de Lemelerveldseweg 18 verwacht. Dit betreft niet de hoger gelegen gronden op het erf zelf (zie ook figuur 4), waar de woning en de bijgebouwen worden gerealiseerd.
Figuur 16: Kaartbeeld wateroverlast rond het plangebied bij een hevige bui van 70 mm/2 uur)
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte aangehouden van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil gehanteerd. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem. Ook wordt in zuidwesthoek van het erf, daar waar het regenwater van het erf naar toe zal stromen gezien de hoogteligging, een wadi gerealiseerd om het hemelwater op te vangen en langer vast te houden.
Het waterschap is om advies gevraagd. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3. Het wateradvies is verwerkt in de voorliggende paragraaf. Ook is de realisatie van de wadi nog nader afgestemd met het waterschap.
Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van het aspect water sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Er is geen sprake van een toename aan verharding of aanpassingen aan het watersysteem en er worden maatregelen genomen om het hemelwater langer vast te houden. Er komen geen waterbelangen in het gedrang.
Bij de vaststelling van een omgevingsplan dient rekening gehouden te worden met bestrijdingsmiddelen en de volksgezondheid. Er dient enerzijds beoordeeld te worden of ter plaatse van een nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anderzijds dienen ook de belangen van de telers beschermd te worden. Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden. Een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, wordt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling in het algemeen niet onredelijk geacht in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Een kleinere afstand dan 50 meter kan echter onder omstandigheden ook voldoende zijn, zolang de afwijking goed is gemotiveerd (ABRvS 6 juni 2018, no. 201704769/1/R1, r.o. 11.1.). Gemotiveerd moet worden dat er redelijkerwijs sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning.
In het voorliggende Tam-Omgevingsplan is op de verbeelding en in de bijbehorende regels geborgd dat binnen een zone van 50 meter van het woonerf, geen gewasbestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt
In de motivering bij dit wijzigingsbesluit is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het juridische deel van dit TAM-omgevingsplan: de regels en locaties. In deze juridische planbeschrijving wordt ingegaan op de opzet van dit juridische deel.
In het eerste hoofdstuk van het TAM-omgevingsplan worden een aantal algemene dingen geregeld. Zo zijn in artikel 1 begripsbepalingen opgenomen. Voor dit TAM-omgevingsplan zijn naast de specifieke begrippen die zijn opgenomen in artikel 1, ook de begrippen die horen bij het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing verklaard. De specifieke begrippen uit het TAM-omgevingsplan, krijgen voorrang op de begrippen die horen bij de amvb’s als sprake is van een andere definitie. Daarnaast zijn de begrippen uit bijlage 1 van de Omgevingswet altijd van toepassing op omgevingsplannen. Begrippen die al zijn opgenomen in bijlage 1 van de Omgevingswet zijn daarom niet opgenomen in de begripsbepalingen van het TAM-omgevingsplan.
Artikel 2 regelt specifiek het toepassingsbereik van het TAM-omgevingsplan. Zo wordt geregeld dat het vigerende bestemmingsplan (onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan) niet langer van toepassing is na inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan. De overige onderdelen van het tijdelijke deel van het omgevingsplan blijven wel in stand. Ook wordt de verhouding met de bruidsschat (afdeling 22.2 en 22.3) geduid. Tot slot wordt geregeld dat de locaties die zijn gemaakt voor het TAM-omgevingsplan ook juridisch deel uitmaken van het TAM-omgevingsplan.
Artikel 3 regelt dat de aanvraagvereisten die zijn opgenomen in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, van toepassing zijn op vergunningaanvragen op grond van het TAM-omgevingsplan.
In artikel 4 wordt een aanvulling gedaan op de meetbepalingen uit de bruidsschat en geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze hoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Tot slot is in artikel 5 een algemeen gebruiks- en bouwverbod opgenomen.
Hoofdstuk 2 bevat regels voor gebruiksactiviteiten. Het gaat hierbij om zogenaamde hoofdgebruiksactiviteiten, die als zelfstandige gebruiksactiviteit mogen worden uitgeoefend. Binnen het hele plangebied is op het erf de hoofdgebruiksactiviteit wonen toegestaan en buiten het erf de hoofdgebruiksactiviteit agrarisch.
Naast hoofdgebruiksactiviteiten zijn er ook regels opgenomen voor ondergeschikte gebruiksactiviteiten. Deze regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van het TAM-omgevingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee regelkwalificaties; toegestaan en vergunningplicht. Kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis, bed & breakfast aan huis en een aantal nevenfuncties aan huis zijn onder voorwaarden bij recht toegestaan, terwijl voor de nevenfuncties niet-agrarische bedrijven en plattelandskamers een vergunningplicht geldt. Voor de vergunningsplichtige nevenfuncties is in de desbetreffende artikelen van het TAM-omgevingsplan een grondslag gecreëerd voor het stellen van voorschriften aan de omgevingsvergunning. De grondslag voor het stellen van voorschriften in het TAM-omgevingsplan uit artikel 4.5 van de Omgevingswet.
In hoofdstuk 4 zijn alle regels voor bouwactiviteiten opgenomen. Dit hoofdstuk begint met een artikel die algemene regels bevat, waaronder de anti-dubbeltelregel en enkele andere algemene regels. Verder zijn in dit hoofdstuk regels opgenomen over het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. Elk van deze artikel kent zijn eigen locatie. Voor een paar artikel geldt dat de locatie gelijk is aan de plangrens, terwijl voor bijvoorbeeld het bouwen van bijbehorend bouwwerken een beperktere locatie is opgenomen om het karakteristieke bouwwerk te beschermen. Qua systematiek is in de basis aangesloten bij de bouwregels die standaard gelden voor het buitengebied.
In hoofdstuk 5 zijn regels opgenomen ten behoeve van ‘Waarde – Archeologie – 1’, ‘Waarde – Archeologie – 2’ en 'Waarde - Landschap - 1'.
In hoofdstuk 6 van de regels van dit TAM-omgevingsplan is een regeling opgenomen over parkeren.
Hoofdstuk 7 bevat de regels voor het overgangsrecht (gebruik en bouwwerken).
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Het voorgenomen plan is afgestemd met omwonenden. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze voorliggende Motivering.
Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het plan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Zoals uit voorgaande paragraven blijkt is het voorgenomen project ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar.
.
Voorliggende omgevingsplanwijziging wordt conform artikel 5.53, eerste lid van de Omgevingswet enkel doorgevoerd met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De centrale vraag is of voorliggend initiatief leidt tot een situatie waarbij er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Oftewel; heeft er een zorgvuldige afweging van belangen plaatsgevonden waardoor sprake is van een evenwichtige toedeling? Hierbij gelden de beoordelingsregels van artikel 8.0b t/m 8.0e van het Bkl. Een plan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:
Om dit te beoordelen zijn alle aspecten die in het kader van voorliggend initiatief relevant zijn onderzocht en afgewogen.Op basis van de hiervoor behandelde beleidskaders, regelgeving en (relevante) aspecten van de fysieke leefomgeving wordt geconcludeerd, alles overwegende, dat de voorgenomen ontwikkeling aanvaardbaar is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.