Plan: | Raalte Kern, verkabeling hoogspanning |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0177.BP20220001-ON01 |
TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit (110kV en hoger). Het bedrijf heeft kortgezegd drie taken:
In het kader van het landelijke verkabelingsprogramma op basis van de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) heeft de gemeente Raalte bij TenneT een verzoek ingediend om een Basisontwerp op te stellen voor de verkabeling van de bestaande 110 kV bovengrondse verbindingen in de kern van Raalte. De verkabeling betreft een gedeelte van een tweetal lijnverbindingen, te weten:
Voor elk van deze lijnverbindingen is in een haalbaarheidsstudie uit 2018 een drietal mogelijke kabeltracés getoetst op maakbaarheid en haalbaarheid en met elkaar vergeleken. Door de gemeente Raalte en TenneT is afgesproken, dat de voorkeursvarianten uit de haalbaarheidsstudie in een basisontwerp nader worden uitgewerkt.
Het Basisontwerp is opgesteld en komt kortweg op het volgende neer:
Beide verbindingen bestaan uit twee circuits en het uitgangspunt is dat de capaciteit van de circuits gelijk is aan de situatie na de lijnvervanging, 153 MVA (800 A). In figuur 1.1. is de verkabeling weergegeven, linksboven bevindt zich mast 40 en rechtsonder mast 4. Blauw is open ontgraving en rood is HDD.
Figuur 1.1: Beoogde situatie
Het bestemmingsplan "Raalte Kern, verkabeling hoogspanning" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en regels zijn het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de planregels zijn regels opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de diverse onderzoeksaspecten en de beschrijving van de planopzet zijn weergegeven. Tevens worden de juridisch-technische aspecten belicht.
Ten behoeve van een zoveel als mogelijk ongestoorde ligging van de nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding alsook vanwege het feit dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan een dergelijk gebruik van de gronden niet toestaat is een paraplubestemmingsplan gemaakt.
De aanleg, instandhouding en bescherming van de ondergrondse 110kV kabelverbinding wordt in dit plan geregeld met het toevoegen van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 1' aan zowel de verbeelding als de planregels.
De bestaande bovengrondse hoogspanningleiding is in de geldende bestemmingsplannen bestemd met de dubbelbestemming Leiding, Leiding - Hoogspanningsverbinding en Leiding - Hoogspanning.
De bestaande dubbelbestemmingen en de figuur 'hartlijn leiding - hoogspanning' die zijn opgenomen voor de bovengrondse hoogspanningslijnen komen te vervallen, zodra de ondergrondse kabelverbinding in gebruik is genomen. Voor het overige blijven de geldende bestemmingen van kracht.
In onderstaande figuur 1.2. is de begrenzing van het bestemmingsplangebied weergegeven.
Figuur 1.2: Plangebied
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende bestemmingsplannen, te weten:
De plannen blijven grotendeels onverkort van toepassing. Toegevoegd wordt een nieuwe dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 1' en een figuur 'hartlijn leiding - hoogspanning'. De geldende hartlijn en dubbelbestemmingen Leiding zoals in paragaaf 1.3 beschreven worden via de nieuwe verbeelding van de geldende verbeeldingen verwijderd voor zover gelegen in het plangebied van voorliggend plan.
De toelichting is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van de historische ontwikkeling van het dorp en wordt een beschrijving gegeven van de huidige ruimtelijke en functionele structuur. Vervolgens wordt de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Hoofdstuk 4 behandelt diverse onderzoeksaspecten, zoals archeologie, ecologie en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt beschreven op welke wijze de verschillende functies in het plan zijn opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt nadere aandacht besteed aan de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen tot slot aan de orde in hoofdstuk 7. In dit hoofdstuk worden ook de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1. Beluit ruimtelijke ordening opgenomen.
Het van oorsprong kern-esdorp Raalte wordt in 1123 voor het eerst vermeld. Onder een kern-esdorp wordt verstaan een esdorp dat bestaat uit enkele gemeenschappelijke aangelegde en beheerde essen met de boerderijen geclusterd op een centraal punt. De naam Raalte betekent waarschijnlijk 'bos waarin men gerooid heeft'. Pas in 1474 wordt voor het eerst melding gemaakt van enkele huizen 'in den dorp Raelte'. De dorpssamenleving is niet begonnen in het huidig dorp, maar in de nabij gelegen buurtschap Tijenraan. In de loop der tijd ontwikkelt de nederzetting zich tot een plattelandscentrum. Waarschijnlijk heeft de nabijgelegen havezate De Hofstede (in 1188 al voor het eerst vermeld) een grote invloed gehad op de verdere ontwikkeling van deze nederzetting.
Omstreeks 1850 is Raalte niet meer dan een kleine concentratie van bebouwing met een kerk en een korenmolen langs de Stationsstraat en de tegenwoordige Grotestraat ten westen van de Raalter enk. De huidige neogotische Kerk van de Heilige Kruisverheffing wordt niet gesticht uit een oude agrarische kern die al aanwezig is, maar in een open veld op een kruispunt van wegen. Het dorp toont een gesloten karakter met eenvoudige panden.
Door de aanleg van het Overijssels Kanaal (1858), de spoorlijnen Zwolle-Almelo (1881) en Ommen-Raalte-Deventer (1910-1935) profiteert Raalte van de relatief gunstige ligging. Hierdoor neemt de bebouwing en de bedrijvigheid toe. Rond de eeuwwisseling treedt een verdichting op van de bebouwing in de dorpskern en ten oosten hiervan langs het kanaal.
Na de Tweede Wereldoorlog ondergaat het uiterlijk van Raalte een grote verandering. Van de oude bebouwing is weinig meer over gebleven door de aanleg van moderne winkelstraten in de oude dorpskern. Daarnaast is de Raalter enk vrijwel geheel bebouwd en aan de oostzijde van het Overijssels Kanaal is een industrieterrein tot ontwikkeling gekomen.
In het begin van de zestiger jaren ontstaat de wijk Blekkerhoek, in het noorden van Raalte. De wijken de Olykampen, Westdorp en Langkamp, respectievelijk ten zuiden, zuidwesten en ten westen van het oude Raalte zijn eind jaren zestig, begin jaren zeventig gebouwd. Daarna volgen opnieuw uitbreidingen: Drostenkamp in het noordwesten, Hartkamp in het zuidwesten en Vloedgraven in het zuiden. In de jaren '80 is besloten de barrière die het spoor in combinatie met de N35 vormt, over te steken en de nieuwbouwwijk Het Raan te ontwikkelen.
De ruimtelijke structuur, zoals die nu nog is terug te vinden is ontstaan uit de es. Grenzend aan beekdalen, zijn op de hoger gelegen gronden de eslinten te vinden, die reeds in de middeleeuwen als bouwland in gebruik waren. De eslinten komen in Raalte voor in het centrumgebied: Grotestraat, Herenstraat, Grote Markt, Marktstraat, Schapenstraat, de Waag, Molenhof, Nieuwe Markt en Varkensmarkt.
Belangrijke (historische) structuurdragers zijn verder de uitlopers van eslinten. Dit zijn kleine clusters van bebouwing direct aan de kern gelegen als uitloper van de verdichting in de dorpskern, zoals de Deventerstraat, Enkstraat, Marktstaat en Zwolsestraat. In Raalte is het dorpse karakter van de uitlopers duidelijk waarneembaar. De bebouwing is kleinschalig en vrijstaand tot halfvrijstaand. De Almelosestraat is een jong ontginningslint met een halfopen karakter. De van oorsprong natuurlijke voedselrijkdom van dit gebied is in de loop der eeuwen afgevoerd naar de essen.
Het Overijssels kanaal dat in 1858 is gegraven voor het transport, de ontginningen en de waterhuishouding, heeft de essenstructuur doorsneden. Grote delen zijn pas ontgonnen toen in de 19e en 20e eeuw een goede ontwatering mogelijk was en de kunstmest haar intrede deed. De zogenaamde broekgebieden waren vroeger nat en hadden een onregelmatige percelering. Het kanaal dat sinds 1988 niet meer voor de scheepvaart wordt gebruikt is tegenwoordig een belangrijk element in de ruimtelijke structuur.
Vanaf de periode 1870 - 1900 is de uitbreiding van de gebouwde omgeving vooral planmatig aangestuurd. Bij deze planmatige ontwikkelingen van woon- en gemengde gebieden hebben kenmerkende stijloverwegingen in meer of mindere mate hun stempel gedrukt op de kwaliteit van de omgeving. In de gemeente Raalte hebben de uitbreidingen relatief laat plaatsgevonden. Met name de woonwijken die ontwikkeld zijn tussen 1950 en 1980 kennen een veelheid aan seriematige bouw. Enkele duidelijk herkenbare ensembles zijn de Forumwijken zoals Hartkamp maar ook de recent ontwikkelde samenhangende delen in De Berkte.
Op dit moment wordt de ruimtelijke hoofdstructuur van Raalte (op het schaalniveau dat het plangebied overstijgt) in sterke mate bepaald door het Overijssels Kanaal, de spoorlijn Zwolle-Almelo, de N35 (Zwolle-Almelo) en de N348 (Deventer-Hoogeveen).
Op een lager schaalniveau kan in de verkeersstructuur een onderscheid worden gemaakt in de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen, de erftoegangswegen A (woonstraten) en de overige categorie erftoegangswegen B (woonstraten en de langzaamverkeersroutes). Als belangrijkste gebiedsontsluitingswegen kunnen worden genoemd de Acacialaan, de Ganzeboomlaan en de Burgemeester Zuidwijklaan. Deze wegen onderscheiden zich van de woonstraten door een breed en eenduidig profiel en vaak begeleid door groen. De Westdorplaan, de Weidelaan, de Burgemeester Kerssemakersstraat en de Almelosestraat hebben voor een deel een gebiedsontsluitende functie. De Zwolsestraat is in deze wegencategorisering aangemerkt als een erftoegangsweg A.
Het aanwezige groen, maar ook de watergangen in Raalte maken een belangrijk deel uit van de ruimtelijke structuur en beleving van de ruimte. De wegenstructuur wordt ondersteund door bomen, groene bermen en tuinen. Opvallende groene zones die bijdragen aan een heldere ruimtelijke structuur zijn bijvoorbeeld de groene ruimte langs de Ceintuurbaan die doorloopt tot aan het station, het groen langs het kanaal, de geluidswallen langs de N348 en de groene zone onder de bovengrondse hoogspanningsleiding, die met dit plan ondergronds wordt gebracht.
Omdat er in de directe omgeving van Raalte geen kernen van vergelijkbare omvang zijn gesitueerd, heeft het dorp zich in de afgelopen decennia als verzorgingskern voor de omgeving ontwikkeld. Dit heeft met name in functioneel opzicht het kleinschalige karakter van het centrum veranderd. Raalte verzorgt als subregionaal centrum een belangrijke functie in de regionale verzorgingsstructuur. Voor de detailhandel, het onderwijs en sociaal-medische voorzieningen is de verzorgende functie van Raalte van groot belang. Het beleid is er op gericht om deze functie te handhaven.
Raalte neemt als regionaal koopcentrum een prominente positie in. Vergeleken met kernen van gelijke omvang is sprake van een groot en gedifferentieerd winkelaanbod. De koopkrachtbinding is hoog, evenals het aandeel van de bestedingen in Raalte door bewoners van buiten Raalte. Detailhandel is evenals de horecafuncties sterk geconcentreerd in het hoofdwinkelcentrum. In het noorden van Raalte is in Het Raan een kleinschalig wijkwinkelcentrum. Daarnaast komen in de omgeving van het centrum verspreid nog enkele winkels voor.
Raalte heeft vanouds een sterke positie op het gebied van de sociaal-medische voorzieningen, een positie die het in de toekomst zeker zal behouden. De vergrijzing, gecombineerd met maatschappelijke opvattingen over de positie van de ouderen leiden steeds tot nieuwe vormen van zorg. Ook heeft Raalte een belangrijke functie voor voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (in het bijzonder landbouwonderwijs). Voor een groot deel vallen de scholen van Raalte echter buiten het plangebied. Verspreid over de verschillende woonwijken en het centrum komen scholen, kerken, zorgfuncties en andere maatschappelijke functies voor. Op het gebied van sport kan vermeld worden dat Raalte beschikt over de twee sportparken Tijenraan en Ramele. Beide vallen buiten het plangebied. In het plangebied zijn aan de Jan van Arkelstraat twee sportvelden aanwezig.
In de voorgaande paragraaf is reeds ingegaan op de verkeersstructuur en de groenstructuur. Naast een ruimtelijke structuur kan hier uiteraard ook gesproken worden over een functionele structuur, namelijk het verschil in gebruik van de wegen en het verschil in gebruik van het groen. Op de gebiedsontsluitingswegen wordt het verkeer vanuit de woongebieden verzameld of vanaf deze wegen bereikt men de bestemming in een verblijfsgebied. Raalte is voor een groot deel ingericht als 30-km/uur-gebied.
De hoeveelheid aanwezig groen en de verschijningsvorm verschilt per wijk. Op diverse plekken komen groenstroken en groene (speel)veldjes voor in de woongebieden. In het kernwinkelgebied is nauwelijks groen aanwezig. Het gebied ten noordwesten ervan, in de omgeving van het gemeentehuis heeft wel een groen karakter.
De bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding loopt van De Zegge (bedrijventerrein aan de oostkant) in westelijke richting door de wijken De Vloedkampen, De Olykampen, Hartkamp en Langkamp onder de N348 door het buitengebied in. De verkabeling volgt groteneels het tracé van de bestaande bovengrondse hoogspanningverbinding (zie figuur 2.1).
De Zegge
De Zegge is een grootschalig bedrijventerrein, dat van oudsher bij uitstek het terrein voor de vestiging van reguliere bedrijven is. Het beeld van dit terrein wordt vooral bepaald door grootschalige bedrijfsgebouwen op grote kavels. Op het bedrijventerrein zijn echter ook een paar kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen gesitueerd.
DeVloedkampen
Ter hoogte van het plangebied heeft deze wijk in hoofdzaak een woonfunctie. Het plangebied omvat met name de aanwezige groenstructuur met aan weerzide diverse woningen. In dit deelgebied liggen ook volkstuinen, waar de verkabeling onderdoor loopt.
De Olykampen
Het beeld van het woongebied wordt vooral bepaald door aaneengesloten woonbebouwing. In het plangebied liggen met name groenvoorzieningen met langs de randen woningen.
Hartkamp
In de wijk is een grote variatie in bebouwing zowel in soort als in hoogte, waarbij de aaneengesloten woonbebouwing voor het merendeel bestaat uit korte blokjes en afgewisseld wordt door de halfvrijstaande en vrijstaande bebouwing. Ook hier volgt het plangebied de aanwezige groenstructuur, In deze wijk zijn in / nabij het plangebied een begraafplaats, het Rode Kruis en de scouting gevestigd.
Langkamp
Het beeld van de woonwijk Langkamp wordt vooral bepaald door de aaneengesloten woonbebouwing. Er zijn slechts enkele vrijstaande en halfvrijstaande woningen te vinden. het plangebied ligt grotendeels op een brede groene zone met aan weerzijden woningen.
TenneT is voornemens om een bestaande 110kV-hoogspanningsverbinding van in totaal acht bestaande hoogspanningsmasten in Raalte te vervangen door een ondergrondse 110kV kabelverbinding.
De verkabeling betreft een gedeelte van een tweetal lijnverbindingen, te weten:
Tracébeschrijving West van 110 kV station Raalte richting Harculo
De verkabeling Raalte West (HCL-RT110) loopt parallel loopt aan de huidige lijnverbinding. Het voorkeurstracé betreft variant 1. Deze variant is het kortst, ligt het verst van particuliere woonhuispercelen, heeft de minste impact op de lokale groene hoofdstructuur en bomen en ligt nauwelijks parallel aan overige ondergrondse infrastructuur.
Vanaf het 110 kV station Raalte passeert het tracé in een open ontgraving de Westdorplaan richting Harculo. Het tracé volgt de groenstrook en middels een horizontaal gestuurde boring worden De Hoven en de Hartkampweg gepasseerd. In open ontgraving wordt de Brink gepasseerd en de Nieuwe Deventerweg (N348) wordt in een horizontaal gestuurde boring gepasseerd, de boring komt uit bij het opstijgpunt bij mast 40.
Figuur 2.1: Tracé Raalte West, 110kV verbinding Harculo-Raalte
Tracébeschrijving Oost van 110 kV station Raalte richting Nijverdal
Voor de verkabeling Raalte Oost (RT-NVD110) is variant 3 de voorkeursvariant. Deze variant is het kortst, heeft de minste impact op de groene hoofdstructuur en bomenrijen en heeft de minste interactie met waterkeringen en oevers.
Het tracé verlaat het 110 kV station Raalte in een open ontgraving richting het speelveldje aan de oostzijde van het station. Vanaf het speelveldje wordt middels een horizontaal gestuurde boring de Acacialaan en een fietstunneltje gepasseerd. De boring ligt parallel aan het fietspad en komt uit aan de zuidkant van de volkstuintjes, nabij het Erf. Vanaf de zuidzijde van de volkstuintjes gaat het tracé in een horizontaal gestuurde boring richting mast 4. Hierbij ligt het tracé onder het fietspad tussen Het Erf en De Spinde. De boring passeert De Spinde, de Kanaaldijk Westzijde, het kanaal en komt uit bij de Kanaaldijk Oostzijde nabij mast 4 bij het terrein van Van Merksteijn. Het opstijgpunt wordt in een nieuwe mast 4 opgenomen, die op korte afstand van de bestaande mast wordt geplaatst. De bestaande mast 4 wordt verwijderd. Er komt een hekwerk om de mast heen.
Figuur 2.2.: Tracé Raalte Oost, 110 kV verbinding Raalte-Nijverdal
Het uitvoeren van dit project zal in twee fasen gebeuren. In de eerste fase worden de ondergrondse hoogspanningskabels gelegd en aangesloten, in de tweede fase worden de masten verwijderd. Verwijdering van de huidige masten zal plaatsvinden vanaf het moment dat is aangetoond dat er veilig elektriciteit over de hoogspanningskabels getransporteerd kan worden. Tussen het aanleggen van de kabels en het verwijderen van de masten zal enige tijd zitten. De uitvoerperiode voor de aanleg van de kabelverbinding wordt verwacht vanaf het derde en vierde kwartaal van 2023 en loopt ongeveer één jaar door.
De hoogspanningsverbinding zal deels in open ontgraving en deels middels HDD-boringen worden aangelegd. De dieptes van de HDD’s variëren tussen circa 10 en 25 meter minus maaiveld. Voor de open ontgravingen wordt een diepte opgegeven van onderkant sleuf van 1,50 meter minus maaiveld voor openbaar gebied en onderkantsleuf van 2,10 meter minus maaiveld voor agrarische percelen. De breedte van de sleuf bedraagt aan de bovenkant 5,30 m en aan de onderkant 3,00 m. Ter plaatsen van de geplande wadis's wordt de kabel 0,4 m dieper aangelegd en wordt is de diepte van de sleuf eveneens 0,4 m dieper.
Op vier locaties worden HDD-boringen gebruikt. Voor de uitlegstroken wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande wegen en paden.
Figuur 2.2 Globale ligging van de ondergrondse 110kV kabelverbinding (rood= open ontgraving, blauw= HDD-boring, lichtblauw= uitlegstrook en de grijze stippen zijn de hoogspanningsmasten) (bron achtergrond: Esri).
Bij mast 4 en mast 40 wordt er een nieuwe eindmast geplaatst, het opstijgpunt zal tegen deze nieuwe eindmast aan komen te staan. Rond de eindmast en het opstijgpunt wordt een hek van circa 12 bij 30 meter geplaatst. Ten behoeve van de werkzaamheden worden geen gebouwen of watergangen aangetast.
Figuur 2.3: Voorbeeld opstijgpunt.
In figuur 2.4 is een principedoorsnede van de ondergrondse 110kV kabelverbinding weergegeven (open ontgraving).
Figuur 2.4: Principe doorsnede van het kabeltracé - open ontgraving (bron: TenneT), omdat het een schematische weergave is komen de maatvoeringen mogelijk niet helemaal overeen met hetgeen hierboven is beschreven.
Met de onderhavige herziening wordt de aanleg en instandhouding van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk gemaakt. Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op het relevante ruimtelijke beleidskader en de van toepassing zijnde wetgeving. Er volgt in de paragrafen hierna een korte samenvatting per relevant beleid en wetgeving. Per beleidskader wordt de relevantie met dit initiatief aangegeven.
De nationale omgevingsvsie is in 2021 in werking getreden en vervangt de Structuurvisie Infrastrctuur en Ruimte (SVIR). De SVIR (beleid) gaat geheel op in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlage 6, ‘Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit’, die voor voorliggend plan niet relevant is.
In de de Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In Nederland staan we voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de rijksprioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Relevantie bestemmingsplan
In het kader van het landelijke verkabelingsprogramma op basis van de wet VET (Zie paragraaf 3.2.2 wordt de bestaande bovengrondse hoogspanningskabel ondergronds gebracht. Het verkabelen van deze verbinding is passend binnen het NOVI.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) vormt de basis voor het verbod op aardgas in nieuwbouw. Deze wet is op op 1-07-2018 in werking getreden. De Wet VET maakt het mogelijk dat gemeente(n) en provincie samen het initiatief nemen voor de eventuele verplaatsing of verkabeling van een hoogspanningstracé in woongebieden door de netbeheerder. Met de Wet VET wil de overheid de energietransitie bevorderen. Het ondergronds aanleggen (verkabelen) van hoogspanningsverbindingen in stedelijk gebied is daar één van de belangrijkste pijlers van. Op initiatief van gemeenten kunnen de hoogspanningsverbindingen in de buurt van woonwijken onder de grond gebracht worden.
Per 1 januari 2019 is daarnaast de Algemene Maatregel van Bestuur 'Verplaatsen en verkabelen hoogspanningsverbindingen' in werking getreden. Dit besluit bevat onder andere regels over het deel van de kosten voor verplaatsing of verkabeling dat de verzoeker (de gemeente) moet bijdragen.
Relevantie bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is passend binnen deze Wet VET en vloeit daar direct uit voort.
De nationale belangen, zoals beschreven in de NOVI en voorheen het SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 gedeeltelijk inwerking getreden. In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.
Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen aan het Barro toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Het Barro is niet van toepassing voor kabelverbindingen van 110kV. Titel 2.8 van het Barro geeft bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening als het gaat het om:
Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn bindende regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen. Het bestemmingsplan valt niet in een categorie elektriciteitsvoorziening zoals hierboven beschreven.
Relevantie bestemmingsplan
In het Barro is het Natuurnetwerk Nederland als nationaal belang genoemd. Via het Barro werkt het Rijksbeleid door in de provinciale ruimtelijke verordeningen, zie paragraaf 3.3.2.
De inhoud van het Barro is met uitzondering van de NNN niet relevant voor dit plan.
De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220kV en hoger.
Relevantie bestemmingsplan
Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven. De SEVIII vormt geen belemmering ten aanzien van het plan omdat het een ondergrondse 110kV kabelverbinding betreft.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.
Relevante aspecten uit het NBW zijn:
Relevantie bestemmingsplan
Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.11.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
Relevantie bestemmingsplan
Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.11.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Organisatie waterbeheer
De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het Rijk, als de beheerder van de Rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatsten zijn daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.
Waterwet in Europees verband
Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen Rijkswateren en niet-Rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden één keer per zes jaar herzien.
De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.
Relevantie bestemmingsplan
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De relatie tussen de ondergrondse 110kV kabelverbinding en de Waterwet is nader beschreven in paragraaf 4.11.
Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden en bepaalde plant- en diersoorten. Voor Natura 2000-gebieden geldt, dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten. Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen. Dit is een uitwerking van internationaal beleid.
Relevantie bestemmingsplan
De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. Uit de conclusie in paragraaf 4.4 blijkt dat voorliggend plan niet strijdig is met de Wet natuurbescherming.
Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het:
In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen toegelicht.
Plaatsgebonden Risico
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de zogenaamde 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat op basis van de rekenkundige omvang en/of toename van het groepsrisico, tevens verantwoording moet worden gegeven over onder meer de mate van toepassen van risico reducerende maatregelen en de mate waarin zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden geborgd. De veiligheidsregio wordt, voorafgaand aan het besluit, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor de precieze verwoording en nadere details wordt verwezen naar de betreffende Besluiten.
Relevantie bestemmingsplan
De eigendommen van TenneT vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Wel is rekening gehouden met externe veiligheid van overige partijen bij de tracering. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.5.
Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en Provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de
belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Modernisering Monumentenzorg en de Visie Erfgoed en Ruimte.
In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed.
Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Relevantie bestemmingsplan
Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in de Erfgoedwet is opgenomen. Zie ook paragraaf 4.2.
De Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2021 (hierna: Omgevingsvisie) is vastgesteld op 15 december 2021 en per 1 februari 2022 in werking getreden. De visie bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie is er de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening 2020/2021 en de Catalogus Gebiedskenmerken. De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn door de provincie vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s.
Het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel; ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomstbestendig te houden, maar ook voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken én voor de regionale economie in Overijssel. Voor nieuwe ontwikkelingen toetst de provincie aan een drietal aspecten: 'of', 'waar' en 'hoe' (zie onderstaande figuur).
Figuur 3.1: Sturingsfilosofie
Of
In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (onder het Bro: artikel 3.1.6 en na inwerking treding van de Omgevingswet paragraaf 5.1.5.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. De vervanging van een bovengrondse hoogspanningsverbinding door een ondergrondse 110kV kabelverbinding wordt niet beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De Omgevingsvisie kent ook gebiedsspeficieke beleidskeuzen. Er gelden voor het plangebied geen gebiedsspeficieke beleidskeuzen.
Waar
In de Omgevingsvisie onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden. Binnen het plangebied gelden de volgende ontwkkelingsperspectieven.
Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig.
De N348 is aangewezen als autoweg. Voor de provinciale hoofdinfrastructuur ligt de prioriteit bij veiligheid en doorstroming. Daarbij heeft de provincie aandacht voor ruimtelijke inpassing en thematische vormgeving van infrastructuurassen. Dorpen en kernen die niet aan de hoofdinfrastructuur liggen, worden via gebiedsontsluitingswegen aangesloten op de hoofdinfrastructuur. Op overige wegen wegen belangen vanuit wonen en landschapskenmerken zwaarder. De bekabeling wordt onder de N348 aangelegd en ondervindt geen belemmering vanuit dit ontwikkelperspectief
Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken
Voor de bebouwde kom van Raalte geldt het ontwikkelingsperectief Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten). Onderhavige ontwikkeling, het realiseren van een ondergrondse 110kV kabelverbinding past hierbinnen.
Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.
Voor het deel van het plangebied ten westen van de N348 en een klein deel in de zuidwestelijke flank van het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Onderhavige ontwikkeling, het realiseren van een ondergrondse 110kV kabelverbinding past hierbinnen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt niet op gronden met het ontwikkelingsperspectief Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het kader van de realisatie worden wel tijdelijke maatregelen getroffen in het NNN dat grenst aan het plangebied. Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteert de provincie de zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit. In de natuurtoets die is uitgevoerd zijn de effeecten beoordeeld, zie paragraaf 4.4.
Hoe
Natuurlijke laag
Voor wat betreft de natuurlijke laag is het plangebied grotendeels gelegen in het gebied 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Voorliggend plan omvat een plan dat de realisatie van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk maakt. Dit heeft geen gevolgen voor de bestaande dekzandvlakte en ruggen.
Het plangebied ligt voor een beperkt deel ook op gronden aangeduid als 'beekdalen en natte laagtes'. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Voorliggend plan heeft geen effecten op het waterpeil.
Laag van de agrarische cultuurlandschappen
Voor wat betreft de laag van de agrarische cultuurlandschappen ligt het plangebied deels in 'jong heide- en broekontginningslandschap'. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren in dit landschapstype worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Een deel van het plangebied is aangeduid als Oude hoevenlandschap. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er volop mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
Tot slot is een deel van de gronden aangeduid als Maten en flierenlandschap. De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gerichte inrichting en beheer. Voor de andere delen is het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter, de continuïteit van het landschap het uitgangspunt. Nieuwe dragers als biomassateelt, (es)dorpsontwikkeling in de nabijheid, water(voorraad)berging, particulier natuurbeheer zijn voor dit landschap aan de orde.
De aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding heeft geen invloed op de gebiedskenmerken van de laag van de agrarische cultuurlandschappen.
Stedelijke laag
Voor de gronden geldt vanuit de stedelijke laag de aanduiding "Informele trage netwerk". Voor dat gebied geldt de ambitie verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Opheffen van de discontinuïteiten in het padennetwerk. Een schaalniveau hoger: het fiets- en wandelpaden netwerk wordt op niveau van de regio geïntegreerd tot een compleet systeem onder andere door de aanleg van fietssnelwegen. Zo kun je bij voorbeeld heel Salland doorkruisen zonder een etappe via een verharde weg. Op deze manier ontstaat er een comfortabel alternatief netwerk om met de fiets naar school, naar het dorp en naar het station te komen. Verbinden van kernen met het buitengebied, ommetjes, gericht op het beleefbaar maken van de directe leefomgeving en het landschap en het verknopen van dit netwerk aan overstapplaatsen aan de hoofd- en regionale infrastructuur. De ligging en de dichtheid van het netwerk worden ingezet om de intensiteit van het gebruik te sturen. Erfgoed langs het informele trage netwerk wordt benut om de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden te vergroten.
Daarnaast ligt de ondergrondse 110kV kabelverbinding binnen de stedelijke laag in de aanduiding 'Woonwijken 1955 - nu' . De herstructurering van naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips worden waar mogelijk behouden door ze een nieuwe functie te geven. In de wijken van de jaren ’70 en ’80 (woonerven) vereisen de kwaliteit van de buitenruimte en de parkeeroplossingen bijzondere aandacht. Daarnaast vraagt de provincie aandacht voor het herkennen en benutten van naoorlogs cultureel erfgoed (Programma NaOorlogs Bouwen in Overijssel, NOBO)
Het ondegronds brengen van de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de buitenruimte.
Laag van de beleving
Het grootste deel van de gronden is in de laag van de beleving aangeduid als IJssellinie inudatieveld. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie: het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geisoleerd in het landschap liggen. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen te behouden te worden door ze bewust in te zetten in de gebiedsopgaves. Het ondergronds brengen van een bovengrondse hoogspanningkabel biedt geen mogelijkheden om bij te dragen aan de provinciale cultuurhistorische ambitie
De kabelverbinding wordt ondergronds aangelegd waarbij de bestaande hoogspanningsmasten worden verwijderd en aan weerszijden van het ondergrondse deel twee nieuwe eindmasten en opstijgpunten worden gerealiseerd. Het plan leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden (zie paragraaf 4.2).
De aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding ondervindt geen belemmering vanuit de gebiedskenmerken.
De Omgevingsverordening zorgt voor de doorwerking van het provinciale omgevingsbeleid met bindende (instructie)regels voor derden. De huidige Omgevingsverordening Overijssel 2017 blijft gelden totdat de Omgevingswet in werking treedt, op 1 juli 2022. Op dat moment komt er een nieuwe Omgevingsverordening. Deze nieuwe Omgevingsverordening 2021 is op 15 december 2021 al vastgesteld. Deze nieuwe Verordening treedt pas in werking op het moment dat de Omgevingswet gaat gelden en zal vóór die tijd worden gepubliceerd.
Tot die tijd houdt de provincie de huidige Omgevingsverordening actueel met de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2021. Daarin zijn aanpassingen gedaan voor beleidswijzigingen, omdat die niet kunnen wachten op de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingsverordening 2021.
De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.
De gemeenteraden wordt in verordening (artikel 2.1.5) gevraagd om in elk bestemmingsplan te onderbouwen dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dit is een motiveringseis die bewust veel ruimte laat aan lokale afwegingen, maar die wel van gemeenten vraagt de provinciale afwegingssystematiek te volgen. Daarom moeten gemeenten in hun onderbouwing inzichtelijk maken hoe invulling is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering). Daarbij moet duidelijk worden gemaakt hoe is omgegaan met de provinciale vier-lagenbenadering en de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken. In pagaraaf 3.3.1 is inzichtelijk gemaakt op welke wijze dit plan bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel. Daaruit wordt geconcludeerd, dat het plan passend is binnen de beleidskaders.
Omgevingsvisie Horizon Gemeente Raalte 2040
Deze omgevingsisie is 26 novemmer 2020 vastgesteld. De gemeente Raalte heeft de omgevingsvisie opgesteld, om richting te geven aan ontwikkelingen in de samenleving die tot problemen of uitdagingen in de leefomgeving leiden. In de omgevingsvisie zijn de gezamenlijke spelregels vastgelegd en wordt er richting gegeven op de opgaven die de gemeente ziet. Zo wil de gemeente een balans vinden tussen het benutten en beschermen van onze leefomgeving. Het centrale deel van de omgevingsvisie is de horizon van de gemeente Raalte in 2040 met een perspectief op onderstaande kernopgaven waar we samen aan werken:
Voor het plangebied is kernopgave 3 'Identiteit en regio' relevant. Raalte heeft de volgende ambities geformuleerd om de optimale randvoorwaarden voor wonen, werken, ondernemen en recreëren te creëren in Raalte. Deze opgave vertrekt vanuit de unieke kwaliteiten van de gemeente Raalte en de positie in de regio. We zien tal van kansen en uitdagingen op onze gemeente afkomen, die om richting en keuzes vragen. In de visie zijn de ambitie voor Raalte in de regio en welke ontwikkelrichtingen we voorzien voor Raalte naar 2040 beschreven.
Onze ambitie: Raalte als het levendig hart van Salland
Wij voelen ons onderdeel van een prachtige landelijke regio met sterke en leefbare dorpen en steden. Als hart van Salland en kruispunt in de regio dragen we bij aan en maken we gebruik van alles wat de regio te bieden heeft; een rijk aanbod aan voorzieningen op bijvoorbeeld het gebied van cultuur, zorg en winkelen. Tegelijkertijd willen we dat Raalte als gemeente onderscheidend is en zich aanvullend ontwikkelt op de drukte en reuring in Deventer, Zwolle en Twente. In Raalte als levendig hart van Salland vind je alles wat je niet in de stad vindt. Hier kun je rustig en ruim wonen in het groen, fietsen en wandelen door het agrarisch landschap en de natuur, er is gemeenschapszin en ruimte voor ondernemen en initiatief. De gemeente Raalte sluit in economische zin aan op wat de regio te bieden heeft en pakt de kansen die dit haar biedt. Ons sterke MKB en onze innovatieve agrarische sector blijven met de aanwezigheid van jong en goed opgeleid personeel klaar voor de toekomst. Ook is Raalte bereikbaar voor forenzen die maar al te graag in onze gemeente wonen, door middel van robuuste verbindingen en nieuwe mobiliteitsconcepten. Want in onze gemeente is er voor iedereen wel iets te doen
Ontwikkelrichtingen
Bij het invullen van de ambitie houden we vast aan vier ontwikkelrichtingen
Het plan sluit aan bij de vierde ontwikkelingsrichting. Het opwekken van duurzame energie is niet alleen een opgave in onze gemeente, maar voor de regio en voor Nederland als geheel. In regionaal verband werken we samen aan een Regionale Energie Strategie (RES) en dragen daarin bij aan het halen van de doelen uit het Klimaatakkoord. Daarbij ligt de vraag op tafel hoeveel elke gemeente wil en kan gaan opwekken en hoe de hoeveelheid op te wekken energie regionaal verdeeld zal worden. We vinden het van groot belang dat we evenveel energie zelf opwekken als dat we gebruiken. Denk hierbij aan zon, wind, biomassa en omgevings- en restwarmte. Dit is een grote opgave die voor onszelf al genoeg tijd en energie zal vergen. Alleen als het noodzakelijk, mogelijk en wenselijk is zijn we bereid ook energie voor omliggende gemeenten op te wekken.
De grondslag voor de verkabeling Raalte is de omstandigheid dat door veranderingen in het landelijke 380 kV-net en het regionale 110kV-net meerdere hoogspanningsverbindingen en hoogspanningsstation in Overijssel in de toekomt te maken met overbelastingen. In de toekomst vormt dit een risico voor de leveringszekerheid en de kwaliteit van het elektriciteitsnetwerk. Daarom werkt TenneT in Overijssel aan het versterken en uitbreiden van het elektriciteitsnet. De verkabeling in de kom van Raalte is onderdeel van de volgende werkzaamheden:
Vernieuwen station
Het hoogspanningsstation in Raalte is verouderd en voldoet in de toekomst niet aan de wensen en eisen voor een betrouwbare energievoorziening. Daarom vernieuwt TenneT het hoogspanningsstation. Dit is geen onderdeel van voorliggend plan.
Verkabelen in de kom van Raalte
Het is de wens van de gemeente Raalte om de bestaande hoogspanningsverbinding in de kom van Raalte te verkabelen; i.c. een ondergrondse hoogspanningskabel aanleggen en de bovengrondse verbinding en hoogspanningsmasten verwijderen. De gemeentraad heeft hier 17 juni 2021 mee ingestemd. Dit wordt in voorliggend plan mogelijk gemaakt.
Versterken hoogspanningsverbinding
Tussen Zwolle-Raalte en Raalte-Nijverdal versterkt TenneT de bestaande verbinding. De hoogspanningsverbindingen worden voorzien van nieuwe lijnen (geleiders) en TenneT vervangt de masten en fundaties. Alle aanpassingen en werkzaamheden voert TenneT stapsgewijs uit. Dit is geen nderdeel van voorlggend plan.
Hiermee wordt een toekomstbestendig, verbeterd en versterkt elektriciteitsnet in en rond Raalte gerealiseerd en de leveringszekerheid geborgd met ook capaciteit voor de levering van duurzaam opgewekte energie.
Vanuit het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeenten zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van verkabeling Raalte.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek. De onderzoeken zijn vanuit wetgeving,het beleidskader en een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk. In dit hoofdstuk worden ook de traceringsuitgangspunten samengevat.
Onderzocht is of de aanleg van verkabeling Raalte belemmerd wordt door omgevingsaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt waar relevant verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.
Bij de Elektriciteitswet 1998 (de "E-wet") is TenneT aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet zowel op land als op zee. TenneT is daarmee verantwoordelijk voor een ongestoorde werking van dit net. Daartoe realiseert TenneT nieuwe assets en onderhoudt TenneT bestaande assets op een zo efficiënt en effectief mogelijke manier.
Om dat te bereiken legt TenneT, evenals vele andere functies in de Nederlandse samenleving, een claim op de beperkte beschikbare vrije ruimte in Nederland. TenneT is van mening dat deze claim alleen kan worden gerechtvaardigd indien een goede afweging van belangen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft TenneT de wens om bestaande infrastructuur zoveel als mogelijk ongestoord te laten liggen gedurende de gehele levensfase van een asset (40-50jr). Ook geldt dat TenneT nieuwe infrastructuur zo efficiënt / effectief mogelijk wenst in te passen en te realiseren.
Aldus is het streven van TenneT samen te vatten als:
'Duurzame instandhouding en aanleg van assets op een zo efficiënt mogelijke wijze waarbij zo goed als mogelijk rekening is gehouden met alle mogelijke belemmeringen en belangen van stakeholders'.
Ten behoeve van dit streven heeft TenneT een aantal beleidsregels opgesteld die van toepassing zijn ingeval door of in opdracht van TenneT nieuwe assets worden gerealiseerd of bestaande assets worden uitgebreid c.q. grootschalig worden vervangen. Deze beleidsregels zijn in principe gedurende de gehele looptijd van projecten van toepassing.
Deze beleidsregels zijn vastgelegd in een zogenoemd 'programma van eisen' (pve). Op dit project zijn het pve voor kabels en het pve met traceringsuitgangspunten van toepassing.
Deze door TenneT gehanteerde beleidsregels zijn ook in dit project toegepast en hebben geleid tot een voorkeurstracé zoals in dit bestemmingsplan beschreven.
Archeologisch bureauonderzoek
Er is archeologisch onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 1 en bijlage 2 is bijgevoegd. Het resultaat is hieronder beschreven.
De leiding wordt in open ontgraving en door middel van HDD-boringen aangelegd. Naast de ontgravingen ten behoeve van de verkabeling zullen er ook mogelijk ontgravingen op de werkstroken plaatsvinden. Deze mogelijke ontgravingen zijn afhankelijk van de zettingen als gevolg van de beoogde werkzaamheden. Deze mogelijke graafwerkzaamheden zullen maximaal 0,80 meter minus maaiveld zijn. Voor een weergave van de ondergrondse 110 kV kabelverbinding, waarbij de delen die via HDD-boringen of open ontgravingen worden aangelegd herkenbaar zijn weergegeven wordt verwezen naar figuur 2.2. in paragraaf 2.3.
Volgens het bestemmingsplan Raalte Kern geldt op basis van artikel 26 (Waarde - Archeologische verwachtingswaarde), dat bodemingrepen vanaf 100 m² met een diepte van 40 cm -mv vergunningsplichtig zijn. Ten westen van de Nieuwe Deventerweg en langs Kanaaldijk Oostzijde is in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming vanwege archeologie opgenomen.
Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Raalte ligt het centrale deel van het plangebied in een zone met een middelhoge verwachting. De rest ligt in een zone met een lage verwachting. In het kader van het actuele project is een bureauonderzoek als eerste stap in het AMZ-cyclus vanwege de verstoringsdieptes en de grootte van het plangebied verplicht.
Resultaten
In opdracht van TenneT TSO B.V. heeft Antea Group in januari 2022 een bureauonderzoek en in februari 2022 een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd te Raalte. Aanleiding is het landelijke verkabelingsprogramma. Op basis van het wetsvoorstel VET heeft de gemeente Raalte bij TenneT een verzoek ingediend, om een basisontwerp op te stellen voor de verkabeling van de bestaande 110 kV bovengrondse verbindingen in de kern van Raalte. De verkabeling betreft een gedeelte van een tweetal lijnverbindingen, te weten:
Conclusies bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek wordt vastgesteld dat in het plangebied vanwege de aanwezigheid van een dekzandrug een middelhoge verwachting geldt. Er kunnen resten worden aangetroffen vanaf het laat paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Binnen het plangebied kunnen op basis van de eerdere onderzoeken podzolgronden verwacht worden op de hoger gelegen delen van het plangebied die vanaf de prehistorie gunstig zijn geweest voor menselijke activiteiten. Daarbuiten op de lager gelegen delen is de verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden laag. Bovendien kan worden geconcludeerd dat een deel van het actuele plangebied reeds onderzocht is. Daarbij gaat het concreet om het onderzoeksgebied vanaf het 110 kV-station tot aan de Nieuwe Deventerweg.
Antea Group adviseert binnen de zone met een middelhoge verwachting (dekzandrug) vervolgonderzoek in de vorm van verkennend booronderzoek op twee locaties (afbeelding 11). De eerste locatie (Iepensingel) ligt direct ten oosten van het transformatorstation, waar een HDD-kuip en aansluiting op het station is voorzien (in open ontgraving). Hier geldt een middelhoge verwachting. De tweede locatie betreft locatie het Erf in de wijk Vloedkampen waar twee HDD-kuipen zijn voorzien met een korte aanleg in open ontgraving, en voorts een mogelijke uitlegstrook wordt voorzien. Of bij dit gebruik uiteindelijk bodemverstoring zal plaatsvinden is nog niet geheel bekend, aangezien het plan nog in voorbereidingsfase bevindt en dergelijke details nog uitgewerkt zullen worden.
De HDD-boringen inclusief de in- en uitreedpunten vormen geen bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische waarden vanwege de aanlegdiepte van de HDD circa 10 m tot 25 m – mv. Deze zones kunnen net als de gebieden waarin reeds onderzoek heeft plaatsgevonden (het 110kV station zelf en de aanleg tussen het station en de Nieuwe Deventerweg) worden vrijgegeven.
Conclusies en advies verkennend booronderzoek
Op deellocatie Iepensingel bestaat het profiel tot aanzienlijke diepte (minimaal 1,6 m -mv en maximaal 2,7 m -mv) uit opgebrachte en omgewerkte pakketten. Hieronder ligt direct een C-horizont (boringen 02, 03 en 04) en in een enkele boring (01) een restant van een eerdlaag, gevormd in dekzand. Dit betreft een restant van een goor- of beekeerdgrond. Van de eerdlaag resteert slechts 15 cm. In de overige boringen is deze laag geheel verdwenen. De mate van verstoring, ondanks bedekking door aanzienlijke ophogingslagen, is vrij hoog.
Op locatie het Erf is voor het meest oostelijke boringen geen reconstructie te maken van de oorspronkelijke bodem: het profiel bestaat onder een gering omgewerkt pakket uit een C-horizont, al dan niet iets roestig bovenin. Voor het westelijke deel is uit de absolute hoogteligging te herleiden dat het hier een dekzandrug aanwezig is. De bodem bestaat uit omgewerkte lagen die direct op een C-horizont ligt. De oorspronkelijke (historische) bodem zal hier hebben bestaan uit een humeuze ploegvoor op de C-horizont (maar geen duidelijk enkeerdgrond). Podzolbodems of geroerde resten daarvan zijn niet aangetroffen.
De aangetroffen bodems zijn onvoldoende intact om de eventuele de aanwezigheid van intacte archeologische vindplaatsen te ondersteunen. Wij adviseren daarom om, in aanvulling op het advies uit het bureauonderzoek, ook de nader onderzochte locaties vrij te geven voor wat betreft het aspect archeologie. Dit advies wordt gegeven voor het tracé zelf (de open ontgravingen en HDD-putten op beide onderzochte locaties), alsook voor een eventueel te realiseren werkstrook of uitlegstrook langs de weg het Erf (te weten binnen de begrenzing van het onderzoeksgebied zoals weergegeven op afbeelding 11 in dit rapport).
In de uitvoeringsfase kunnen eventueel nog andere werkterreinen in en om het plangebied worden ingericht. Mits daarbij grondroering wordt voorzien en mits de locatie binnen de zone die op afbeelding 5 is aangemerkt als een zone met middelhoge verwachting valt, dan kan daar alsnog een archeologisch onderzoek verplicht zijn.
Het bovenstaande selectieadvies is in de vorm van een eerdere revisie van het rapport (revisie 0A) voorgelegd aan de adviseur van de bevoegde overheid, Het Oversticht, en akkoord bevonden (d.d. 18 mei 2022).
Meldingsplicht
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook
Cultuurhistorische waarden
Raalte heeft geen beschermd dorpsgezicht, maar kent wel rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. In het plangebied zijn geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aanwezig.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is een historisch vooronderzoek en een verkennend bodenonderzoek uitgevoerd. Zie bijlage 3 en 4.
Historisch onderzoek (bijlage 3)
De verzamelde informatie geeft in beperkte mate aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein. Uitsluitend de gedempte kavelsloten zijn mogelijk verdacht wegens mogelijk gebruik van bodemvreemde materialen. Daarnaast zijn de bodemgegevens van het voormalige benzine-service-station aan de Nieuwe Deventerweg verouderd.
Verder wordt verwacht dat de activiteiten op de omliggende percelen de bodemkwaliteit op het onderzoeksterrein niet negatief hebben beïnvloed.
Voor de opzet van het bodemonderzoek volgen wij de richtlijnen uit de NEN 5740. Op basis van het vooronderzoek is voor de onderzoekslocatie de strategie voor een onverdachte niet-lijnvormige en lijnvormige locatie (ONV-NL en ONV-L) aangehouden, waarbij wel aanvullend aandacht is besteed aan de locatie van de vermeende dempingen en het voormalig benzine-service-station.
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd, dat de locatie op voorhand als onverdacht ten aanzien van asbest wordt aangemerkt, tenzij tijdens het veldonderzoek nabij de dempingen antropogene bijmengingen worden aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek (bijlage 4)
Zintuigelijk waarnemingen
Uit de boringen komt naar voren dat er plaatselijk sprake is van bijmengingen met baksteen, metselpuin en/of slakken (zeer plaatselijk). Deze waarnemingen komen in (zeer) geringe mate voor (sporen of zwak). Verder is in enkele boringen nog sprake van sporen slib, aardewerk, houtskool of plastic. Verder zijn er geen bijzonderheden aangetroffen. Ook in de boringen nabij het voormalige benzine-service-station aan de Nieuwe Deventerweg en in de boringen in de dempingen zijn geen bijzonderheden waargenomen.
Op de locatie zijn geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in het opgeboorde materiaal aangetroffen. Dit betreft een indicatieve waarneming aangezien er geen volledig asbestonderzoek is uitgevoerd conform de normen voor asbestonderzoek (NEN 5707).
Grond
Op basis van de onderzoeksresultaten komt naar voren dat er ter plaatse van 2 mastlocaties matig verhoogde waarden aan zink zijn aangetroffen. Mogelijk ten gevolge van een metallisch deeltje in een grondmonster. Verder zijn er plaatselijk licht verhoogde gehalten aangetroffen aan enkele zware metalen, PAK en in het slibhoudende monster van boring 076 ook minerale olie.
PFAS
Uit de analyses komt naar voren dat de gemeten waarden aan PFAS in de mengmonsters van de bovengrond binnen de normering voor Landbouw/Natuur vallen. De grond komt niet in alle gevallen in aanmerking voor het 'toepassen in grondwaterbeschermingsgebieden' (toepassingsnorm: bepalingsgrens = van 0,1 ìg/kgds).
Grondwater
In het grondwater van een tweetal peilbuizen zijn waarden aan zink gemeten boven de interventiewaarde. In het grondwater zijn verder enkele lichte verhoogde concentraties aan cadmium, barium en/of nikkel aangetoond. Verder zijn er geen verhoogde concentraties gemeten van de onderzochte parameters.
Samenvattend kan worden gesteld, dat in het grondwater van twee peilbuizen sterk verhoogde concentraties aan zink zijn aangetroffen. Deze peilbuizen zijn gesitueerd nabij de mastennummers 1 en 41. Verder zijn ter plaatse van 2 (mast)locaties matig verhoogde waarden aan zink aan- getroffen (mastnummers 4 en 40). Mogelijk is er een relatie met de hoogspanningsmasten ter plaatse. Aanvullend onderzoek kan hieromtrent nadere informatie verschaffen. De bovengenoemde verhoogde waarden aan zink zijn de enige gehalten boven de 1/2Index waarde. De overige onderzoeksresultaten bevatten maximaal licht verhoogde waarden (boven de achtergrond- en streefwaarden) en geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek.
De resultaten zijn tevens indicatief getoetst aan het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijk dat de meeste grond voldoet aan de "Achtergrondwaarde". In enkele gevallen is sprake van grond die valt in de categorie "Wonen", "Industrie" of "Niet- toepasbaar". Bij grondbewerking en eventuele afvoer van grond van de locatie dient hiermee rekening te worden gehouden. Op basis van de voorgaande onderzoek is de locatie ook niet verdacht op asbest in de bodem. In de boringen zijn verder geen bijmengingen met asbestverdachte materialen waargenomen. Ook is geen noemenswaardige hoeveelheid puin in de opgeboorde grond waargenomen. Het voorkomen van asbest in de bodem wordt daarom niet verwacht. Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.
Het aspecten bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In projecten is in het kader van de uitvoerbaarheid inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden. Er dient te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.
In het kader van het bestemmingsplan is een Natuurtoets uitgevoerd, zie bijlage 5. Het plan kan worden uitgevoerd als duidelijk is dat de ingrepen niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het NatuurNetwerk Nederland (in Overijssel) en aanvullend provinciaal beleid. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van het projectgebied en de effecten hierop. Dit inzicht wordt verkregen op basis van een Natuurtoets. In dit hoofdstuk is het resultaat beschreven van de uitgevoerde Natuurtoets.
Beschermde gebieden
Het projectgebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, maar wel in een NNN- gebied.
Natura 2000
Natura 2000-gebied 'Boetelerveld' is gelegen op circa 2,2 kilometer afstand tot het projectgebied. Natura 2000-gebied 'Sallandse Heuvelrug' is gelegen op circa 7,7 kilometer afstand tot het projectgebied. Gezien de afstand en de aanwezigheid van tussenliggende afschermende elementen, kunnen effecten door storingsfactoren zoals verdroging, versnippering, of verstoring door geluid, licht en trillingen op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten van verzuring en vermesting ten gevolge van stikstofdepositie via de lucht kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. Ten tijde van het uivoeren van de natuurtoets, gold voor een tijdelijke verhoogde stikstofdepositie tijdens de aanlegfase, het wijzigen of het verwijderen van een bouwwerk geen vergunningplicht meer. Stikstofonderzoek naar de voor de aanlegfase was toen derhalve niet nodig. Vanwege een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 2 november 2022 is deze vrijstelling komen te vervallen. Onder het kopje 'stikstofonderzoek' wordt hier nader op ingegaan.
NNN
Het meest zuidelijke deel van het tracé (mast 4 en de uitlegstrook) ligt in het NNN. Het NNN heeft op deze locatie de beheertypen droog bos met productie en rivier- en beekbegeleidend bos. Doordat er bomen gekapt worden, worden deze beheertypen in de omvang aangetast. De werkzaamheden bij mast 4 kunnen geen doorgang vinden totdat er toestemming is van het bevoegd gezag.
In tabel 4.1 zijn de conclusies en vervolgstappen met betrekking tot de gebiedsbescherming weergegeven
Tabel 4.1: Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming
Stikstofonderzoek
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering met bijbehorende AMvB van kracht geworden. Deze wet voorzag in een vrijstelling voor activiteiten van de bouwsector, zoals slopen en bouwen. Door de (tussen)uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsspraak d.d. 2 november 2022 (202107079/1/R4) komt er een eind aan de bouwvrijstelling. De bij de bouwactiviteiten vrijkomende emissies die zorgen voor stikstofdepositie mogen bij de beoordeling niet meer buiten beschouwing worden gelaten. In de gebruiksfase is er geen sprake van stikstofemissie; die fase hoeft derhalve niet te worden onderzocht.
Vanwege de uitspraak van de Afdeling d.d. 2 november 2022 is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd voor de bouwfase. Dit onderzoek is uitgevoerd met het AERIUS-model 2022 dat 26 januari 2023 beschikbaar is gesteld en als bijlage 6 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een depositietoename op Natura 2000-gebieden. Hierdoor kunnen significante gevolgen uitgesloten worden en is het project niet vergunningsplichtig in het kader van de Wet natuurbescherming. Het aspect stikstofdepositie staat verdere besluitvorming dan ook niet in de weg.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het projectgebied:
In tabel 4.2 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende project. Aangegeven is of een nader onderzoek nodig is, of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming, of dit middels maatregelen voorkomen kan worden en of bij de uitvoering van het project een ontheffing nodig is. De verwijzingen in kolom 'is een ontheffing noodzakelijk' verwijzen naar de paragraaf van de natuurtoets die als bijlage 5 is bijgevoegd.
Tabel 4.2. Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming.
Ontheffing vanwege jaarrond beschermde nesten
Uit de natuurtoets volgt dat er mogelijk ontheffing nodig is voor het verwijderen van de bomen ten zuiden en zuidoosten van het TenneT station. vanwege een aanwezige roekenkolonie. Uitgangpunt van het plan is dat deze bomen gepasseerd worden middels een HDD-boring en niet worden verwijderd. Indien de plannen wijzigen en de bomen toch verwijderd dienen te worden, dan dient er een ontheffing op de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd voor het verwijderen van jaarrond beschermde nesten.
Indien de bomen behouden blijven kan er verstoring optreden van broedende vogels doordat er voor fase één, een intredepunt van een HDD-boring op enkele meters afstand zal worden gerealiseerd. Bij het verwijderen van de bestaande hoogspanningsmasten worden er jukken in de bermen van de Acacialaan geplaatst en zullen de masten verwijderd worden. Ook door deze werkzaamheden ontstaat er mogelijk verstoring, indien in het broedseizoen van de roeken gewerkt wordt. Het verstoren van broedende vogels is een overtreding op de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom buiten het vogelbroedseizoen (15 maart tot 15 juli) gewerkt.
Nader onderzoek
Er moet nader onderzoek worden uitgevoerd naar het daadwerkelijk voorkomen van de steenmarter en kleine marterachtigen en de egel.
Steenmarter en kleine marterachtigen
In de struiken en bosschages bij mast 4, bevinden zich mogelijk verblijfplaatsen van bunzing, wezel, hermelijn en steenmarter. Potentiële verblijfplaatsen worden mogelijk fysiek aangetast. Dit is in strijd met de verbodsartikelen van de Wet natuurbescherming. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat verblijfplaatsen aanwezig zijn binnen het plangebied of dat aannemelijk is dat verblijfplaatsen aanwezig zijn (en deze worden aangetast en/of de functionaliteit ervan wordt verstoord ten gevolge van de werkzaamheden) van één of meerdere soorten, dan dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. Deze ontheffing wordt verleend als in ieder geval buiten de kwetsbare periode (15 maart tot en met augustus) wordt gewerkt of voor aanvang van deze periode het terrein ongeschikt gemaakt wordt. Tevens dienen compenserende maatregelen getroffen te worden door elders nieuw leefgebied te creëren. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat marterachtigen afwezig zijn, dan zijn er geen belemmeringen meer vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soortgroep.
Egel
Langs het gehele tracé zijn meerdere geschikte rust- en leefgebieden aanwezig in de vorm van struiken en bosschages voor egels. Voor de meeste locaties geldt dat potentiële verblijfplaatsen niet fysiek worden aangetast. Aan de westzijde van het TenneT station worden echter wel struiken gerooid en mogelijk worden er bomen en struiken verwijderd aan de zuidzijde van het TenneT station. Ook bij mast 4 wordt er een bosschage met ondergroei verwijderd waar mogelijk verblijfplaatsen van de egel aanwezig kunnen zijn. Het verwijderen en ongeschikt maken van deze verblijfplaatsen is in strijd met de verbodsartikelen van de Wet natuurbescherming. Door het uitvoeren van nader onderzoek kan duidelijkheid worden verkregen van de aanwezigheid van essentieel leefgebied van de egel.
Indien uit het nader onderzoek blijkt dat verblijfplaatsen van egel aanwezig zijn binnen het plangebied of dat aannemelijk is dat verblijfplaatsen aanwezig zijn, dan dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. Deze ontheffing wordt verleend als in ieder geval buiten de kwetsbare periode wordt gewerkt of voor aanvang van deze periode het terrein ongeschikt gemaakt wordt. Tevens dienen compenserende maatregelen getroffen te worden door elders nieuw leefgebied te creëren. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat egels afwezig zijn, dan zijn er geen belemmeringen meer vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soortgroep.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. In het tekstkader in Bijlage I staat het wetsartikel uitgeschreven. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden
Het nader onderzoek naar de steenmarter en kleine marterachtigen en de egel wordt uitgevoerd en zodra het is afgerond verwerkt in het bestemmingsplan.
Het aspecten natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan, mits de beschreven maatregelen worden genomen en indien nodig de ontheffing wordt aangevraagd. Het is aannemelijk dat deze wordt verleend.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Op basis van de website www.risicokaart.nl zijn de bestaande risicobronnen geraadpleegd. In figuur 4.2. zijn deze bronnen zichtbaar. Er liggen geen risicobronnen in of nabij de ondergrondse 110kV kabelverbinding.
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart met risicobronnen
De ondergrondse 110kV kabelverbinding valt zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding heeft geen gevolgen voor het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van de in figuur 4.2 weergegeven risicobronnen. Er is geen sprake van vaststelling van een ruimtelijk besluit, dat de bouw, vestiging of aanleg van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toelaat. Er worden met dit plan geen nieuwe kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt. Een nadere verantwoording hoeft dan ook niet te worden opgesteld.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
De ondergrondse 110kV kabelverbinding is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding vinden de nodige werkzaamheden plaats. Deze werkzaamheden en het hierbij in te zetten materieel veroorzaken een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving.
De effecten vanwege de geluidshinder op omwonenden treden alleen op tijdens de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding . De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven, boren en verwijden van de bestaande hoogspanningsmasten. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. De uiteindelijke ondergrondse kabels zijn volledig geluidloos.
Het aspecten geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Magneetvelden hoogspanningsverbindingen
De sterkte van elektrische en magnetische velden is afhankelijk van de aanwezige spanning (elektrisch veld) of de stroomsterkte (magnetisch veld), maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron. Net als bij een warmtebron geldt voor elektrische en magnetische velden dat de veldsterkte snel afneemt wanneer de afstand tot de bron groter is. Bij ondergrondse hoogspanningskabels spelen elektrische velden geen rol. Door de metalen beschermingsmantel om de kabel wordt het elektrisch veld volledig afgeschermd.
Voor wat betreft magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur geldt een grenswaarde van maximaal 100 microtesla. Deze waarde komt voort uit aanbevelingen van de Europese Unie en geldt als norm voor de maximale blootstelling aan burgers. Het volledige hoogspanningsnet van TenneT voldoet aan deze norm op alle voor publiek toegankelijke plaatsen.
Het toenmalige ministerie van VROM (nu ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) heeft aanvullend in 2005 een beleidsadvies aan gemeenten, provincies en netbeheerders voor bovengrondse hoogspanningslijnen gegeven. De kern van het beleidsadvies luidt als volgt:
"Op basis van het voorgaande adviseer ik u om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone)".
Het beleidsadvies is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Andere elektrische infrastructuur of voorzieningen zoals ondergrondse hoogspanningsverbindingen, hoogspanningsstations, transformatorhuisjes, spoorlijnen, tramwegen en dergelijke vallen niet onder het beleidsadvies. Het beleidsadvies is dus niet van toepassing op de ondergrondse kabelverbinding die in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Landbouwkundige besmettingen en invasieve exoten
Voor het tracé zijn gegevens met betrekking tot mogelijk aanwezige bodemkundige ziekten, plagen en/of onkruiden ter plaatse van twee percelen nabij Raalte opgevraagd bij de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De twee percelen zijn in gebruik als cultuurgrond (grasland) waardoor mogelijk landbouwkundige besmettingen aanwezig kunnen zijn op de percelen. Zie figuur 4.3 voor de ligging van de percelen.
Figuur 4.3: Ligging percelen
Invasie exoten
Bij de provincie Overijssel zijn (telefonisch) gegevens opgevraagd over de aanwezigheid van invasieve exoten ter plaatse van het tracé ter plaatse van de agrarische percelen. De dienstdoende ecoloog heeft aangegeven dat bij de provincie geen gegevens over de aanwezigheid van invasieve exoten aanwezig zijn. Het voorkomen van invasieve exoten ter plaatse van het tracé zal dan ook moeten worden vastgesteld doormiddel van visuele inspectie voorafgaand aan de uitvoering van het plan.
Landbouwkundige besmettingen
Volgens de informatie van de NAK en de NVWA zijn in de directe omgeving van het tracé geen (bodemgebonden) besmettingen met (overdraagbare) plantenziekten bekend. Tevens ligt het tracé buiten een beregeningsverbodgebied. Doordat er geen besmettingen met (overdraagbare) plantenziekten bekend zijn bij de NAK en de NVWA kan in het kader van d euitvoering van het plan het bedrijfshygiënisch werkplan volstaan met de basismaatregel (B-maatregel). Indien de werkzaamheden in een volgend groeiseizoen worden uitgevoerd dient voor aanvang van de werkzaamheden, door de aannemer bij de NAK en de NVWA opnieuw te worden geïnformeerd over de aanwezigheid van besmettingen binnen het onderhavige tracé.
Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 7 bijgevoegd.
Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij de aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding is het belangrijk te bezien, of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed door de ondergrondse 110kV kabelverbinding. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de ondergrondse 110kV kabelverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Bij de aanleg wordt ook rekening gehouden met kabels- en leidingverordening van de gemeente.
Uitgangspunten
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.
Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase. Vervolgens vindt een enkele verkeersbeweging plaats ten behoeve van onderhoud en beheer. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer. Het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase is dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen conventionele explosieven (hierna CE) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden. In dat kader is een zogenaamd NGE onderzoek (vooronderzoek) uitgevoerd, zie bijlage 8.
Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. De volgende gevechtshandeling heeft nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:
De volgende ontplofbare oorlogsresten kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:
Het gehele tracé is vrij van ontplofbare oorlogsresten +e locaties. Enkel ter plaatse van de bouwweg in het meest zuidoostelijke deel is een verdachte vlek op ontplofbare oorlogsresten aangeduid (zie ook figuur 4.4.). Wanneer er in deze verdachte vlek grondroerende werkzaamheden plaatsvinden zal een aanvullend detectieonderzoek benodigd zijn. Afhankelijk van de uitkomsten van het detectieonderzoek zal er ook benadering van de gedetecteerde voorwerpen moeten plaatsvinden. Het verdachte gebied is horizontaal afgebakend op de bodembelastingkaart (zie figuur 4.4.
Figuur 4.4: Bodembelastingkaart
Opsporing ontplofbare oorlogsresten
Wanneer de werkzaamheden buiten het op afwerpmunitie verdachte gebied plaats vinden zijn onderstaande fases niet van toepassing. Uit het navolgende figuur 4.5 blijkt dat de boorlijnen buiten het verdachte gebied zijn gesitueerd. Daarmee vervallen verdere opsporingswerkzaamheden. Hiermee vinden de werkzaamheden plaats in onverdacht gebied en zijn daarmee de daarvoor reguliere normen en voorschriften van toepassing.
Figuur 4.5: Onderzoeksgebied NGE=Groen met verdacht gebied=Rood in relatie met HDD boorlijn=blauw en werkgebied=cyaan (Bron: Esri).
Het aspect CE vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De Watertoets is een procesinstrument om wateraspecten een plaats te kunnen geven in de planvorming. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. Met de watertoets worden afspraken gemaakt over de wijze waarop in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het belang van water. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta
Na raadplegen van de Legger oppervlaktewateren WDODelta 2019 lijkt dat de ondergrondse kabelverbinding aan de oostkant een primaire watergang kruist. Volgens de Legger Waterkeringen is er een 'overige waterkering' in het plangebied aanwezig.
Figuur 4.5: Uitsnede Legger oppervlaktewateren WDODelta 2019 (links), ondertekende overzichtskaart waterkeringen 2010 (rechts) (Bron: website WDODelta)
De ondergrondse 110kV kabelverbinding leidt verder niet tot effecten op het grondwater. Het deel van de verkabeling, dat met gestuurde boringen, persingen en open ontgravingen onder de grond wordt aangelegd leidt niet tot extra verhard oppervlak. Alleen bij mast 4 (opstijgpunt) wordt een waterdoorlatende verharding in de vorm van bijvoorbeeld grasbetonstenen aangelegd van circa 240 m2.
Het bestemmingsplan is 28 februari 2022 aangemeld bij het waterschap via de Digitale watertoets (zie bijlage 9). Voor het plan moet de normale procedure worden gevolgd, omdat er belangen van het waterschap worden geraakt vanwege tijdelijke onttrekking van grondwater (bij de aanlegfase) en omdat het plan een 'overige waterkering' raakt.
Voor grondwateronttrekkingen van meer dan 70.000 m3 in 30 dagen, of meer dan 200.000 m3 in 6 maanden, of gedurende een periode langer dan 6 maanden geldt een vergunningplicht. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Wanneer aan de orde zal in het kader van de uitvoering een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.
Overige keringen spelen een belangrijke rol bij het voorkomen van wateroverlast in het regionale watersysteem. De overige keringen staan op de legger van het waterschap en de Keur is van toepassing. Volgens de Keur zijn alle activiteiten die plaatsvinden in, op of langs een waterkering van het waterschap vergunningsplichtig. Voor minder ingrijpende activiteiten zijn algemene regels vastgesteld. Hierdoor kan er sprake zijn van vrijstelling of hoeven deze activiteiten alleen te worden gemeld. Er is in het plan rekening gehouden met de Keur van het waterschap. Er wordt tijdig melding gemaakt of een vergunning aangevraagd.
Naar aanleiding van de melding d.d. 28 februari 2022 is een uItgangspuntennotitie ontvangen van het waterschap Drenths Overijsselse Delta. De thema's uit de uitgangspuntennottie is hieronder verwerkt.
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied Sallandse Weteringen. Rond het plangebied liggen primaire watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. In het plangebied liggen diverse peilgebieden. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
Figuur 4.6: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied,
Watersysteem
Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.
Waterveiligheid
Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.
Tijdens het vooroverleg over dit project is overeenstemming bereikt op het ontwerp ter hoogte van de kruising met het Overijssels Kanaal en de Overige kering. De wijze waarop de bekabeling wordt gerealiseerd is derhalve afgestemd met het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven, dat er overeenstemming is bereikt op het ontwerp ter hoogte van de kruising met het Overijssels Kanaal en de Overige kering (zie figuur hieronder). Wanneer van dit afgestemde ontwerp wordt afgeweken zal het vooroverleg opnieuw moeten worden gevoerd.
Figuur 4.7: Wijze van aanleggen bekabeling
Overstromingsrisico
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Hierbij zijn de volgende apecten relevant
Compensatie nieuwbouw plannen
Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 240 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 24 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. Dit zal worden uitgevoerd. De waterberging zal worden ontworpen op basis van de infiltratiesituatie.
Locatiekeuze gevoelige gebieden voor wateroverlast
Primair watergebied Overijssel: Het trace ligt voor een klein deel in primair watergebied. De primaire watergebieden, zijn door de provincie Overijssel aangewezen als ruimte voor natuurlijke waterberging in extreme situaties om stedelijk gebied te beschermen tegen wateroverlast. Ze worden ruimtelijke beschermd en dienen vrijgehouden te worden van ontwikkelingen die de wateropvangfunctie belemmeren. Deze gebieden zijn relatief laaggelegen en lopen bij extreme neerslag vanzelf onder water. Wanneer voor ophoging wordt gekozen (i.p.v. bouwen op bijvoorbeeld palen) dient de ophoging gecompenseerd te worden met waterberging . De werkzaamheden omvatten de aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding die geen invloed hebben op de waterberging in de primaire watergebieden.
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen, dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Afvoer hemelwater
Kwaliteit afvoer hemelwater: Als de keuze wordt gemaakt om het hemelwater af te voeren op oppervlaktewater dan mag alleen schoon hemelwater direct worden afgevoerd. Er is geen sprake van activiteiten die invloed kunnen hebben op de kwaliteit van het hemelwater.
Verontreiniging
Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden. Daar is geen sprake van.
Riolering
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater. Er is geen sprake van afvalwater
Externe werking ruimtelijk plan
Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen. Wanneer als gevolg van dit project grondwater wordt onttrokken heeft u hiervoor een melding of vergunning nodig van het waterschap. Wanneer aan de orde zal in het kader van de uitvoering een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.
Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening wordt door de gemeenten advies gevraagd aan het Waterschap.
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De milieueffectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in de AMvB Besluit m.e.r. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage. De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor m.e.r.-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r.-plicht.
De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:
Gelet op de wetswijziging per 16 mei 2017 moet er voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsleiding op grond van het Besluit m.e.r. bijlage D een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling door de initiatiefnemer worden opgesteld, op basis waarvan de gemeente een besluit neemt over de m.e.r.-beoordelingsplicht.
Kolom 1 | Kolom 2 | Kolom 3 | Kolom 4 | |
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten | |
D 24.2 |
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspannings- leiding. |
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met: 1° een spanning van 150 kilovolt of meer, en 2° een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet. | Het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet of het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet. |
Er is een vormvrij m.e.r.-beoordeling uitgevoerd in de vorm van een aanmeldingsnotitie die als bijlage 10 is bijgevoegd. In de aanmeldingsnottie is geconcludeerd, dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en is het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig. Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Raalte heeft besloten, dat er geen milieueffectrapportage nodig is.
Voorliggend plan is een zogenaamd paraplubestemmingsplan. Met dit paraplubestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied aangevuld met een nieuwe dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 1' om de aanleg en instandhouding van de ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk te maken. De breedte van de dubbelbestemming is 17 meter (twee keer 8,5 meter gemeten uit het hart van de kabelverbinding). Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op de regeling voor de ondergrondse 110kV kabelverbinding en beoogt geen wijziging aan te brengen in de overige regels van de vigerende bestemmingsplannen. Die blijven onverkort van toepassing, met uitzondering van de bestaande dubbelbestemmingen die de bovengrondse hoogspanningskabel mogelijk maken. Daarover meer in de volgende paragraaf.
De verbeelding is afgestemd op de drie doelen die het bestemmingsplan heeft:
Dit hoofdstuk beschrijft de plansystematiek van het bestemmingsplan. Eerst wordt ingegaan op de planopzet, waarna een toelichting volgt op de planregels
In deze paragraaf worden de van het bestemmingsplan deeluitmakende planregels, voor zo ver nodig geacht, van een nadere toelichting voorzien.
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.
De bij dit plan behorende planregels zijn ingedeeld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2008. Deze door heel Nederland te hanteren standaard maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Inleidende regels
Begrippen
In hoofdstuk 1 worden in artikel 1 enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij de begrippen zijn alleen de begrippen opgenomen die betrekking hebben op dit plan. Voor de overige begrippen zijn de begrippen uit de vigerende bestemmingsplannen van toepassing.
Toepassingsgebied
De wijze van meten is niet opgenomen. Hiervoor zijn de bepalingen uit de vigerende bestemmingsplannen van toepassing. Er is in artikel 2 in plaats daarvan een artikel met het toepassingsgebied opgenomen. Hiermee wordt geregeld dat de dit plan opgenomen regels gelden in aanvulling op de regels van de geldende bestemmingsplannen.
Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 worden de bestemmingsregels en aanduidingen uit de geldende bestemmingsplannen van toepassing verklaard voor de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en aanduidingen. Dit is een aanvulling op artikel 2. Deze wijze van bestemmen is nodig om de geldende dubbelbestemmingen voor de bovengrondse hoogspanningverbinding van de kaart te schrappen.
De dubbelbestemmng 'Leiding - Hoogspanning 1' en de enkelbestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' worden toegevoegd aan de vigerende bestemmingsplannen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregeling
Het opnemen van de anti-dubbeltelregel in de regels is verplicht gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze standaardbepaling (artikel 3.2.4 Bro) strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels die zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen van toepassing verklaard.
Met de aanvullende aanduiding 'vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding te vervallen' wordt geregeld dat de onderliggende (dubbel)bestemming ten behoeve van een hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen komt te vervallen vanaf het eerste moment dat de bovengrondse gecombineerde hoogspanningsverbinding als bedoeld in artikel 17 in enigerlei vorm in gebruik is genomen. De andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en) en/of aanduiding(en) blijven onverkort van toepassing.
Overgangs- en slotregels.
Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregels (naam van het bestemmingsplan).
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het plan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De provincie en het waterschap hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak. Inspraak is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen. Dat is geregeld in de gemeentelijke inspraakverordening.
Op van basis van artikel 2, lid 1 in van de inspraakverordening dient het bestemmingsplan in beginsel als voorontwerp gepubliceerd te worden voor inspraak. Het bestemmingsplan betreft het ondergronds brengen van een bestaande bovengrondse hoogspanningverbinding waarbij de geldende regels van toepassing blijven. Het is in feite een voortzetting van bestaand beleid. Op basis van artikel 2 lid 3 sub a (ondergeschikte herziening van bestaand beleidsvoornemen) is daarom besloten om het plan niet als voorontwerp ter inzage te leggen voor inspraak.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Als onderdeel van deze procedure wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegd voor zienswijzen.
Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.
Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):
Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.
Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet aan de orde.
De wet Voortgang Energie Transitie (VET) maakt het mogelijk dat gemeente(n) en provincie samen het initiatief nemen voor de eventuele verplaatsing of verkabeling (i.e. het ondergronds leggen) door de netbeheerder van een hoogspanningstracé in woongebieden. Per 1 januari 2019 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ‘Verplaatsen en verkabelen hoogspanningsverbindingen’ in werking getreden. Dit besluit bevat regels over het deel van de kosten van verkabeling dat de verzoeker moet bijdragen.
Gemeente Raalte beschikt over een door het ministerie aangewezen tracé en kan daarom van deze regeling gebruik maken. Voor de situatie in Raalte geldt dat 80% van de kosten door TenneT worden betaald en dat de overige 20% decentraal (gemeenten en provincie) moet worden gefinancierd. In alle gevallen is de eigen bijdrage (het decentrale deel) gemaximeerd op € 975.000 per kilometer nieuw aan te leggen tracédeel. Deze 80-20 regel geldt in principe voor de kosten van de haalbaarheidsstudie, het basisontwerp en de feitelijke uitvoering.
Voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse 110kV kabelverbinding moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de ondergrondse 110kV kabelverbinding . Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen.
Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook wil TenneT bij voorkeur een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) afsluiten met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.
TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet.
Belemmeringenwet Privaatrecht
TenneT tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de ondergrondse 110kV kabelverbinding door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van I&W aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde. De grondeigendomsituatie is derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.