Plan: | Buitengebied Raalte, 36e wijziging, omgeving Heuvelweg 11 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0177.BPW20190004-ON01 |
Aan de Heuvelweg 11 te Luttenberg ligt een voormalig agrarisch bedrijf. Op het erf staat een voormalige bedrijfswoning met agrarische bedrijfsgebouwen. De agrarische activiteiten op het erf zijn gestaakt. De initiatiefnemer is voornemens het erf aan de Heuvelweg 11 te her-ontwikkelen in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Het erf ligt ten zuiden van het dorp Luttenberg. De initiatiefnemer wil op dit perceel graag een nieuwe woning met een bijgebouw realiseren. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanwijziging plaatsvinden.
Het erf aan de Heuvelweg 11 ligt circa 1 kilometer ten zuiden van Luttenberg, een dorp behorend bij de gemeente Raalte, gelegen in de provincie Overijssel. Het erf wordt grotendeels omsloten door agrarische gronden. De omgeving van het erf bestaat uit een mengeling van bedrijven en woningen. De dichtstbijzijnde woning is gelegen aan de kruising van de Heuvelweg, Knikkenweg en Bloemenbosweg.
Op circa 400 meter ten noorden van het erf ligt de dichtstbijzijnde intensieve veehouderij en op circa 250 meter ligt een paardenhouderij. Ten westen van het erf ligt, op circa 150 meter afstand, het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf. Ten oosten van het erf ligt, op 60 meter afstand, het kleinschalige Vakantiepark de Luttenberg.
Figuur 1.1: Ligging plangebied in witte cirkel ten opzichte van Luttenberg
Figuur 1.2: Ligging plangebied
Het erf ligt binnen het bestemmingsplan Buitengebied Raalte, geconsolideerd. Het bestemmingsplan is op 25 februari 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Raalte. Het perceel heeft de enkelbestemming “agrarisch met waarden” en de dubbelbestemmingen “archeologie 1” en “landschap 1”. Naast de agrarische bestemming zijn ook de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' en de 'functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen, het plangebied bevindt zich in de rode cirkel.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', het plangebied is rood omlijnt.
Het staken van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de realisatie van een extra woning, in het kader van de 'Rood voor Rood-regeling', past niet binnen de geldende bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met inachtneming van de voorwaarden uit artikel 4.8.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte': In de volgende alinea is beschreven op welke wijze aan de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
4.8 Wijzigingsbevoegdheden
4.8.6 Ten behoeve van Rood voor Rood
Op basis van bovenstaande onderbouwing wordt gesteld dat het voorgenomen plan voldoet aan de genoemde criteria van de wijzigingsbevoegdheid. Voorliggende ontwikkeling kan daarom op basis van deze wijzigingbevoegdheid planologisch mogelijk worden gemaakt.
Het wijzigingsplan “Buitengebied Raalte, 36e wijziging, omgeving Heuvelweg 11” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Na de inleiding wordt eerst een gebieds- en planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het bestaande beleid, op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt onderzocht wat de invloed van het project is op de verschillende waarden in het gebied. In hoofdstuk 5 komen de milieuaspecten aan bod. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt tot slot ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid van het project.
In dit hoofdstuk wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren project.
Het voormalig agrarisch erf ligt ongeveer 1 kilometer ten zuiden van Luttenberg aan de Heuvelweg 11. De huidige woning is gebouwd in de jaren '90 en grenst aan de oostzijde aan Vakantiepark De Luttenberg. Een dichte houtsingel dient als grens tussen het plangebied en het vakantiepark. De diverse schuren op het erf zijn van ongeveer dezelfde bouwperiode als het woonhuis en gebouwd in de jaren '80 en '90. Het erf ligt midden in het Oude hoevenlandschap. Kenmerkend hieraan is het landschap met verspreide erven. Omliggend bevindt zich het jong heide- en broekontginningslandschap. In figuur 2.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1: Ligging en begrenzing plangebied
De voorgenomen ontwikkeling omvat de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen aan de Heuvelweg, met een totale oppervlakte van circa 778 m². Met gebruikmaking van de 'Rood voor Rood regeling' wordt een compensatiewoning met bijgebouw op de slooplocatie gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. In figuur 2.2 is een luchtfoto van het huidige erf weergegeven, met daarop aangegeven welke bebouwing (A+B+C) gesloopt wordt.
Voor de 'Rood voor Rood regeling' is minstens 850 m2 sloopmeters benodigd. Om aan deze minimum eis te voldoen wordt er elders 72 m2 agrarische bebouwing gesloopt / wordt er een sloopvoucher van 72 m2 aangekocht. Daarnaast blijft er meer oppervlakte aan bedrijfsgebouwen behouden, waardoor ook elders 29 m2 agrarische bebouwing gesloopt dient te worden. In totaal dient er elders 101 m2 (72 + 29) gesloopt te worden.
Deze slooplocatie is gevonden aan de Oude Twentseweg 39 te Luttenberg, hier zal in totaal 194 m2 worden gesloopt. Waarvan 101 m2 wordt ingezet in voorliggende ontwikkeling, de overige vierkante meters worden ingebracht bij de sloopbank van Gemeente Raalte.
Figuur 2.2: Weergave te behouden en te slopen bebouwing
In Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing behorend bij de toelichting is het landschapsplan voor het erf opgenomen, in deze paragraaf wordt kort ingegaan op de indeling en landschappelijke inpassing.
Op het erf wordt een nieuwe woning met bijgebouw toegevoegd. De nieuwe woning is gesitueerd binnen het bestaande bouwvlak en op ruim 50 meter vanaf het naastgelegen vakantiepark. De nieuwe woning ligt (zoals voorgeschreven in de wijzigingsbevoegdheid) binnen het agrarische bouwblok. Deze woning heeft een inhoud van maximaal 750 m3 en een bijgebouw van maximaal 150 m2.
Ten noorden en westen van de huidige bedrijfswoning liggen nog agrarische percelen met een oppervlak van circa 1.7 hectare. Deze blijven grotendeels eigendom van de huidige erfeigenaar, welke voornemens is deze gronden te beheren en te gebruiken voor hobbymatige agrarische activiteiten. Hiervoor is ook stallingsruimte nodig. Deze ruimte wordt gevonden door een bestaande schuur (52 m2) te behouden welke wordt gebruikt als autogarage. De andere schuur betreft de voormalige jongveestal. Deze stal heeft een oppervlak van 144 m2 en wordt gebruikt als bijgebouw bij de bestaande bedrijfswoning. De bestaande gebouwen wordt landschappelijk ingepast. De woningen hebben alle twee een eigen ontsluiting. De woningen hebben ieder een eigen buitenruimte aan het erf met doorzichten naar het omliggende landschap. Verder is er een onderscheid tussen het voor en achtererf.
De compensatiewoning wordt aan de westzijde van het bestaande erf gesitueerd, zo dicht mogelijk bij de bestaande gebouwen (zie figuur 2.3).
Figuur 2.3: Weergave bebouwing en bestaande groenelementen
Van waarde zijn de bestaande volwassen bomen. Deze blijven behouden en dienen als leidraad voor de wenselijke groenstructuur. Er wordt beplanting toegevoegd aan de bestaande beplanting waardoor meer variatie ontstaat. De toe te passen plantsoorten dragen bij aan de biodiversiteit van de regio.
Figuur 2.4: Weergave toekomstig erf met landschappelijke elementen
Entree erf
Achtererf
Twee solitaire boomgroepen
Houtwal met onderbegroeiing
Klimplanten
Bomenrij
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op een van de onderdelen uit het Barro.
De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de SVIR en de Barro geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op de ontwikkeling aan de Heuvelweg 11.
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. De vernieuwde Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 mei 2017 in werking getreden. De drie grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd.
De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De definitie van sociale kwaliteit luidt: ''het welzijn van de mens voor zover het gaat om het voldoen aan menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving''. Sociale kwaliteit gaat over het welzijn van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie, sociale uitsluiting en armoede. De Omgevingsvisie beperkt zich tot het welzijn van de mens in relatie met de fysieke leefomgeving.
De provincie heeft een hoofdambitie; zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 3.1). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 3.1):
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
In en om het plangebied zijn geen belemmeringen op basis van het generieke beleid. In overeenstemming met artikel 2.2 van de provinciale Omgevingsverordening past dit plan ook binnen het gemeentelijk beleid.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Het erf aan de Heuvelweg 11 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In dit perspectief is sprake van gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, natuuropgaven, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
De functiewijziging van het erf past door haar aansluiting bij bestaande bebouwing binnen dit ontwikkelingsperspectief en zal geen hinder vormen voor omliggende agrarische bedrijven.
Figuur 3.2: Weergave uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel
3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
De natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied bevindt zich in de natuurlijke laag 'Stuwwallen' (zie figuur 3.3).
Uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag met betrekking tot het plangebied:
Figuur 3.3: Weergave uitsnede kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Het voorgenomen plan voor het erf aan de Heuvelweg houdt, voo zover relevant, rekening met de genoemde uitgangspunten. Zo bestaat de beplanting uit streekeigen soorten.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.
Het plangebied is gelegen in het oude hoevenlandschap (zie figuur 3.4). Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Uitgangspunten vanuit de laag van het agrarische cultuurlandschap met betrekking
tot het plangebied:
In het voorliggende plan wordt, voor zover, aangesloten op deze uitgangspunten door onder andere een duidelijk onderscheid in het voor- en achtererf.
Figuur 3.4: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing,erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.
Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:
Met deze genoemde uitgangspunten is rekening gehouden bij het opstellen van het plan. Zo wordt de ruimtelijke opbouw van het erf verbeterd doordat de verschillende landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Het toevoegen van de nieuwe woning zorgt dat het als een robuust ensemble oogt. De nieuwe woning kent een duidelijk onderscheid in het voor- en achtererf. Door te werken met voornamelijk inheemse beplanting en een landschappelijk inpassingsplan wordt het erf sterk gekoppeld aan het landschap. Met de gehele ontwikkeling wordt sterk bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Laag van de beleving
Het erf valt in de categorie donkeren gebieden, dit zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. De algehele toename van licht in Nederland geeft overlast voor mens plant en dier, de sterrenhemel is minder beleefbaar. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Zodoende is de wens om in een donker gebied, zoals het erf langs de Heuvelweg, minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht te plaatsen. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht.
Figuur 3.5: Weergave kaart gebiedskenmerken, lust- en leisurelaag, Omgevingsvisie Overijssel
Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken zoals aangegeven in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 blijkt dat het voormalig agrarisch bouwblok geschikt is voor toepassing van de 'Rood voor Rood-regeling'. Het project past daarmee binnen het provinciale beleid.
De gemeente Raalte heeft diverse beleidsdocumenten die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende documenten zijn op het plangebied van toepassing:
De beleidsnota Erven in beweging is op 21 december 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Gemeente Raalte. In de periode van 2012 - 2030 komt er naar verwachting circa 300.000m2 agrarische bebouwing vrij door bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven. Om op grote schaal leegstand te voorkomen bevat deze beleidsnota een aantal aanvullende mogelijkheden en instrumenten om leegstand tegen te gaan. Er wordt ingezet op sloop en hergebruik. Enerzijds om de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te versterken, anderzijds om een levendig buitengebied te houden waarin gewoond en gewerkt kan worden. Met de extra mogelijkheden die dit beleid bevat heeft een eigenaar van een erf met leegstaande gebouwen de volgende mogelijkheden:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend initaitief past binnen de opgestelde beleidsnota 'Erven in beweging', de voorgenomen ontwikkeling omvat de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen met een totale oppervlakte van circa 778 m². Met gebruikmaking van de 'Rood voor Rood regeling' wordt een compensatiewoning met bijgebouw op de slooplocatie gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. Voor de 'Rood voor Rood regeling' is minstens 850 m2 sloopmeters benodigd. Om aan deze minimum eis te voldoen wordt er elders 72 m2 agrarische bebouwing gesloopt / wordt er een sloopvoucher van 72 m2 aangekocht. Daarnaast blijft er meer oppervlakte aan bedrijfsgebouwen behouden, waardoor ook elders 29 m2 agrarische bebouwing gesloopt dient te worden. In totaal dient er elders 101 m2 (72 + 29) gesloopt te worden.
Deze slooplocatie is gevonden aan de Oude Twentseweg 39 te Luttenberg, hier zal in totaal 194 m2 worden gesloopt. Waarvan 101 m2 wordt ingezet in voorliggende ontwikkeling en de overige meters als het ware extra worden gesloopt. Deze worden verder niet meer andere ontwikkelingen of ingebracht in de sloopbank.
In deze structuurvisie schetst de gemeente Raalte haar visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025+, waar nodig wordt verder gekeken dan 2025, vandaar de titel structuurvisie 2025+. Een structuurvisie is een zogenaamde integrale toekomstvisie. Dat wil zeggen dat alle relevante beleidsvelden er in samenkomen, er onderlinge verbanden worden gelegd en keuzes worden gemaakt. Daarbij is vooral aandacht voor de ruimtelijke kant van de verschillende beleidsvelden. Het voorliggende plan betreft een erfontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Door gebruikmaking making van de 'Rood voor Rood-regeling' wordt het agrarische erf gewijzigd in een woonerf. De landschapsontsierende schuren worden gesloopt, en ter compensatie wordt een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd. In de Structuurvisie Raalte 2025+ staat benoemd dat de mogelijkheden voor het toevoegen van bebouwing in het buitengebied beperkt zijn. Dit kan alleen door gebruik making van de ‘Rood voor Rood’- en de ‘Rood voor Groen’-regelingen en bij de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Het voorliggende plan past daarmee binnen de Structuurvisie Raalte 2025+.
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
Het GRP beschrijft de beleidskaders (ambities)en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater.
Het GRP gaat uit van de volgende principes (tritsen):
De trits “vasthouden --> bergen --> afvoeren” houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
De trits “schoonhouden --> scheiden --> schoonmaken” omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.
Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is.
Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier het hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht dat de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.
Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het “watertoets proces”. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.
Hitte, droogte, watertekort en wateroverlast zijn aspecten die van wezenlijke invloed zijn bij het ontwerpen en bij de realisatie van plannen voor zowel inbreidings- als uitbreidingslocaties. Met deze aspecten wordt rekening gehouden door het principe van de meerlaagsveiligheid als bouwsteen van wezenlijk belang te hanteren bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen. Bestaande en nieuwe blauwe en groene elementen ondersteunen de klimaatadaptatie in het binnenstedelijk gebied en op bedrijven- en industrieterreinen. Afkoppelen van verhard oppervlak is niet een doel op zich. Doelmatigheid, haalbaarheid en betaalbaarheid van afkoppelmaatregelen worden meegewogen in ruimtelijke plannen. De samenhang met het beleid over klimaatadaptatie en overstromingsrisico wordt integraal beoordeeld.
Waterlopen met een beschermde status (Kaderrichtlijn water) staan vermeld op de verbeelding behorende bij een ruimtelijk plan. Informatie over de status van een KRW-lichaam en beoogde maatregelen verwoord in zogenaamde “factsheets”, wordt beschouwd als zwaarwegend belang waar slecht gemotiveerd van kan worden afgeweken door het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de principes uit het Waterplan Raalte. In paragraaf 4.4 van de toelichting wordt nader ingegaan op het omgevingsaspect water.
De Welstandsnota bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwaanvragen (omgevingsvergunning voor activiteit bouwen) op welstandsaspecten getoetst worden. Het legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld het buitengebied, een beoordelingskader vast. Het beoordelingskader is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Het gemeentelijk welstandsbeleid is op hoofdlijnen gestoeld op een gebiedsgerichte benadering. Deze benadering blijkt uit gebiedsgerichte criteria. Daarnaast gelden enkele algemene criteria (basisprincipes die onafhankelijk van de gebiedsgerichte criteria gelden) en criteria voor kleine bouwwerken.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied valt onder het gebiedstype 'buitengebied', hiervoor geldt het niveau 'basis'. In deze gebieden geldt een minder streng welstandsregiem. Het welstandstoezicht is hier beperkt tot het handhaven van de basiskwaliteiten. Dit basisniveau van toetsen wordt toegepast in gebieden waar de bestaande ruimtelijke structuur relatief veel kan verdragen. Afwijkingen en ingrepen hebben hier minder grote gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit. Er zal bij de toets niet gedetailleerd op architectonische kwaliteiten worden beoordeeld. Nieuwe invullingen dienen een positieve bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De woningen in het buitengebied zijn traditioneel van vorm en opzet. Nieuwe invullingen dienen deze verschijningsvorm dan ook voornamelijk te ondersteunen.
De gemeente Deventer, Raalte en Olst-Wijhe hebben een gezamenlijk Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het Landschapsontwikkelingsplan vormt de landschappelijke karakteristiek de basis. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet als motoren voor landschapsbehoud, versterking en ontwikkeling.
In het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeenten is het gebied getypeerd als dekzandvlakte (zie figuur 3.6). Dit gebied vormt de oorspronkelijke overgang van het oude naar het jonge dekzandlandschap. Het is een oud dekzandlandschap dat onder sterke invloed stond van kwel uit de Sallandse heuvelrug. Het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen wat heeft geresulteerd in een uitgesproken ontginningslandschap.
Het ruimtelijk beeld van het gebied wordt voornamelijk bepaald door de karakteristieke lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Er wordt ingezet op het versterken van het lanenstelsel. Doorgaande structuren zoals het Overijssels Kanaal en de (doorgaande) wegen passen zich aan deze karakteristiek aan: laanbeplanting past hierin. Op de hogere gronden zijn in het verleden essencomplexen en kampen (eenmansesssen) ontstaan. Ten oosten van Raalte en rondom Heeten komen deze escomplexen veelvuldig voor. Door het verdwijnen van randbeplanting rondom de essen zijn de complexen minder herkenbaar geworden. Een opmerkelijk gebied is de Luttenberg, dit is een uitloper van de stuwwal van de Sallandse heuvelrug met een uitgesproken reliëf.
Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.
Landschappelijke karakteristiek:
Incidenteel komen kampen en essen voor in deelgebied dekzandvlaktes:
Figuur 3.6: Uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsplan Salland
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In voorliggend plan is rekening gehouden met de hierboven aangegeven uitgangspunten. Zie hiertoe paragraaf 2.3 en bijgevoegd plan (Bijlage 1).
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd' van de gemeente Raalte. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad geconsolideerd op 25 februari 2016. Dit bestemmingsplan kent als moederplan het bestemmingsplan; 'Buitengebied', vastgesteld op 8 juni 2012.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het bouwblok kent de bestemming: 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De realisatie van een extra woning, in het kader van de 'Rood voor Rood regeling', past niet binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Wel is er een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid in de regels opgenomen voor plannen die passen binnen de 'Rood voor Rood-regeling'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (artikel 4.8.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'). Aan deze regeling zitten wel voorwaarden gekoppeld. Zie hiertoe paragraaf 1.3 van deze toelichting. Zoals aangegeven voldoet het voorliggende plan aan gestelde voorwaarden, zoals genoemd in artikel 4.8.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd'.
Uit de voorgaande beleidsanalyse is gebleken dat het voorgenomen project, het realiseren van de 'Rood voor Rood-woningbouwkavel' op het voormalig agrarisch bouwblok, past binnen het nationale, provinciale, en gemeentelijk beleid. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd'.
In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd wat de (basis)waarden zijn, die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Hierbij gaat het om natuurwaarden, archeologische waarden en een watertoets. Tot slot wordt in de conclusie opgesomd wat het effect van medewerking aan dit project is op deze basiswaarden.
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voor voorliggende ontwikkeling heeft er een flora en fauna quickscan plaatsgevonden, deze is te vinden in Bijlage 2 Quickscan Flora en Fauna. In afbeelding 4.1 is te zien dat het plangebied aan de Heuvelweg zich relatief ver van Natuur Netwerk Nederland bevindt. Het meest dichtstbijzijnde gebied bevindt zich op een afstand van circa 3.1 kilometer. Door deze relatief grote afstand en het enkel het toevoegen van een woning betreft worden er geen gevolgen verwacht voor het natuurgebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Van afname van areaal is geen sprake tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Afbeelding 4.1 Plangebied in relatie tot Natuur Netwerk Nederland
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten- en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Vleermuizen
Iedere vorm van beplanting blijft gehandhaafd, ook het woonhuis op het erf blijft bestaan. Negatieve effecten op vliegroutes, foerageergebied en verblijfplaatsen worden niet verwacht.
Overige soorten
Voor veel soorten maakt het plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soort. Dit betreft echter geen essentieel onderdeel en is ook na de ontwikkeling nog steeds voorhanden als leefgebied. De herontwikkeling van het erf zorgt uiteindelijk voor biotoopverbetering van genoemde beschermde en algemenere soorten.
Vogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (periode van 15 maart tot 15 juli). Indien men van plan is wel binnen het broedseizoen te werken dient men specifiek rekening te houden met eventueel aanwezige nesten in de klimop tegen de opslagruimte.
Vogels jaarrond
Het huidige woonhuis op het erf blijft behouden, om die reden zijn negatieve effecten op aanwezige huismussen uitgesloten.
Natura 2000
In de directe omgeving van het plangebied ligt geen Natura 2000-gebied, het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Boetelerveld. Dit gebied bevindt zich op circa 3.5 kilometer afstand.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Niet stikstof-gerelateerde effecten:
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
Een AERIUS-berekening is altijd noodzakelijk om de uitstoot en depositie van stikstof, en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebieden te bepalen. Voor voorliggend plan is een AERIUS-berkening uitgevoerd die is in te zien in Bijlage 3 AERIUS-berekening.
Bescherming houtopstanden
De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantingsplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom (i.h.k.v. Boswet) indien kap plaatsvindt in een houtopstand van 10 are of meer of een bomenrij van 20 bomen. Er geldt een 1 op 1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. Voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel is er geen herplantplicht.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten en natuurbeleid aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.
De gemeenteraad van Raalte heeft in april 2010 de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met bijbehorend beleid vastgesteld. Bij de keuze voor het archeologisch beleid heeft de gemeente Raalte niet alleen rekening gehouden met de wettelijke verplichting om archeologie op te nemen in het ruimtelijk ordeningsproces, maar ook met de belangen van de inwoners.
De archeologische verwachtingskaart maakt voor het grondgebied van de gemeente Raalte duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden (zie figuur 4.2). De kaart is hiervoor opgedeeld in drie zones:
Figuur 4.2: Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Raalte
Uit het kaartbeeld blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij plangebieden groter dan 2500 m2 in het landelijk gebied en/of gelegen binnen een straal van 50 meter van AMK terreinen dat er geen bodemingrepen diepen dan 50 centimeter onder het maaiveld mogen plaatsvinden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe gronden worden geroerd. De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd op de locatie waar de te slopen schuren staan. De bodem is hier bij de aanleg van de schuren geroerd en archeologische resten zijn hier dan ook niet te verwachten. Daarnaast betreft het oppervlak van het plangebied minder dan 2500 m2. Met de voorgenomen ontwikkeling geen archeologische waarden aangetast.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De initiatiefnemer heeft op 9 juli 2019 het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen waterbelangen worden geraakt. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. Daarnaast is er in het gebied geen sprake van (grond)wateroverlast. Op de voorgenomen ontwikkeling is de korte procedure van de watertoets toegepast. De procedure is goed doorlopen en het waterschap heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is te vinden in Bijlage 4 behorend bij de toelichting van dit wijzigingsplan.
In deze paragraaf worden de voor het plan relevante waterhuishoudkundige aspecten nader belicht en worden de effecten beschreven.
Verwerken hemelwater
Gelet op de diepe grondwaterstanden en de goede waterdoorlatendheid van de bodem kan het hemelwater voldoende in het plangebied infiltreren. Het overtollige hemelwater van de verharding en gebouwen kan oppervlakkig naar het groen en de tuin worden afgevoerd. Hierdoor wordt het grondwater aangevuld en het hemelwater vastgehouden. Het effect op het oppervlaktewaterbeheer is hierdoor nihil.
Vuilwater
De huidige woning is aangesloten op het gemeentelijke drukriool. Gelet op de afstand van de nieuwe woning tot aan de drukriolering is het doelmatig het vuilwater af te voeren naar het gemeentelijke riool. Omdat er een beperkte toename is van afvalwater is het effect op het drukrioolstelsel nihil.
Grondwater en ontwatering
Volgens de bodemkaart komt het grondwaterregime overeen met grondwatertrap VII of VIII. Dit houdt in dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand lager is dan 80 cm onder het maaiveld. Dit houdt in dat het risico op grondwateroverlast bij het bouwen met kruipruimte nihil is.
Afwatering in extreme neerslaggebeurtenissen
Als gevolg van klimaatverandering nemen de extreme neerslaggebeurtenissen toe. Bij elk plan zal er een toets moeten plaatsvinden hoe hiermee wordt omgegaan om de risico's te beperken. Om instroom van oppervlakkig water in de woning te voorkomen wordt geadviseerd het vloerpeil van de gebouwen ongeveer 30 cm hoger aan te houden dan de omgeving.
In de Omgevingsverordening Overijssel zijn overstromingsgevoelige gebieden begrenst. Het plangebied is volgens de Omgevingsverordening niet in een overstroombaar gebied gesitueerd.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten is ruimtelijk relevant. In deze ruimtelijke onderbouwing zal achtereenvolgens ingegaan worden op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Om te bepalen of het toekomstige gebruik past bij de bodemkwaliteit is het bodemloket geraadpleegd. Figuur 5.1 laat een uitsnede zien van de kaart. Hieruit blijkt dat er geen saneringsactiviteiten hebben plaatsgevonden, of aanleiding is voor verontreinigingen in de bodem. De nieuwe woning zal worden gerealiseerd ter plaatse van de te slopen bebouwing. Er wordt geen nieuwe grond geroerd.
Gesteld kan worden dat door het gebruik en de huidige bestemming de grond geschikt is voor haar toekomstige gebruik, wonen. Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Figuur 5.1: Uitsnede bodemkaart van bodemloket.nl
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de nabijheid van de Heuvelweg liggen geen geluidsbronnen afkomstig van industrie of railverkeer. Het erf ligt aan de Heuvelweg, waardoor het aspect wegverkeerslawaai een rol speelt in dit plan. Om te beoordelen of het aspect wegverkeerslawaai invloed heeft op het plan is de atlas van de leefomgeving geraadpleegd. In afbeelding 5.2 zijn de geluidscontouren van de Heuvelweg inzichtelijk gemaakt.
De locatie voor de nieuw te bouwen woning valt buiten de kritische contouren. De dichtstbijzijnde contour is 45-50 dB, welke geen nadelige gevolgen heeft voor de ontwikkeling. Ter plaatse van de 'rode i' op de afbeelding wordt een decibel waarde van 45 dB gegeven. Gelet op bovenstaande bevinden vormt het aspect geluid geen belemmering voor de ontwikkeling. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 5.2: Uitsnede plangebied ten opzichte van geluidscontouren (bron: Atlas voor de Leefomgeving)
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.
In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van één woning binnen een bestaand bestemmingsvlak. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de nabijheid van het plangebied aan de Heuvelweg 11 liggen diverse bedrijven. De meest dichtstbijzijnde is een paardenhouderij die zich op een afstand van circa 245 meter bevindt. De afstanden tot de omliggende bedrijven voldoen aan de afstandseisen voor geurgevoelige objecten met betrekking tot de Wet geurhinder veehouderij. Op circa 390 meter afstand bevindt zich de meest dichtstbijzijnde intensieve veehouderij. Deze afstand is ruim voldoende (m.b.t. een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning en om niet beperkend te zijn m.b.t. deze intensieve veehouderij). Op basis van de VNG richtlijnen dient een afstand van 200 meter aangehouden te worden (zie ook paragraaf 5.7). Het aspect Wet geurhinder veehouderij geen belemmering voor het voorliggende plan.
Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd, het plangebied is in figuur 5.3 weergegeven met een rode circkel. Op een afstand van ruim 450 meter bevinden zich gasleidingen. Deze zijn niet van invloed op de gewenste ontwikkeling. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 5.3: Uitsnede risicokaart
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De nieuw te bouwen woning bevindt zich op een afstand van circa 60 meter van Vakantiepark Luttenberg. Het vakantiepark kent de enkelbestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie. Op basis van van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is de grootste richtafstand 50 meter in geluid voor vakantiecentra. Op circa 245 meter bevindt zich een paardenhouderij, voor een paardenfokkerij geldt een grootste richtafstand van 50 meter in geur. Op een afstand van circa 390 meter bevindt zich de meest dichtstbijzijnde intensieve veehouderij. Voor intensieve bedrijven geldt een grootste richtafstand van 200 meter in geur. Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat aan de Heuvelweg 11 geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorliggende ontwikkeling hoeft niet beschouwd te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject, waarmee toetsing aan het Besluit MER derhalve niet aan de orde is. Aangezien het voorgenomen plan ook niet tot significante effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden leidt, geldt er vanuit die kant ook geen MER-plicht.
Op basis van de uitkomsten in deze toelichting m.b.t. de ligging, kenmerken en de potentiële effecten van het plan, is inzichtelijk gemaakt dat er ook geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Op de locaties, en in de directe omgevingen, worden geen bijzondere kenmerken geschaad door dit initiatief. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
In het voorliggende plan worden de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied definitief gestaakt, en wordt maximaal één nieuwe wooneenheid gerealiseerd. Deze wooneenheid brengt niet significant meer verkeersbewegingen met zich mee dan een agrarisch bedrijf. Er worden geen extra inritten toegevoegd. De meest westelijke inrit wordt versmald. In de toekomstige situatie zijn er twee inritten verhard en goed zichtbaar. Het bestaande wegennet kan de verkeerbewegingen goed aan. Het parkeren vindt plaats op het woonerf zelf.
In dit hoofdstuk zijn de milieuaspecten beschreven die op het plangebied van toepassing zijn. De conclusie is dat het te realiseren milieugevoelige object (een nieuwe woning) geen milieuhinder ondervindt van de omgeving. Met de realisatie van de compensatiewoning ontstaat er ook geen extra milieuhinder.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven.
In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het staken van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de realisatie van een extra woning, in het kader van de 'Rood voor Rood-regeling', niet past binnen de geldende bestemming ''Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming ''Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met inachtneming van de voorwaarden uit artikel 4.8.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd'. In paragraaf 1.3 van deze toelichting is daarbij aangegeven dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Wanneer dit wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren naast de bestemmingsplannen 'Buitengebied Raalte', 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening', 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening' en 'Buitengebied Raalte geconsolideerd'
Ten aanzien van het wijzigingsplan is een viertal regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd', voor zover relevant. Waar nodig zijn de regels aangevuld. Bij dit wijzigingsplan is een verbeelding opgesteld.
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
De gronden binnen het plangebied die bij de woonbestemming zijn gelegen hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Deze gronden zijn voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water.
De bestaande woning, de nieuw te realiseren woning en bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn voorzien van de bestemming Wonen. De inhoudsmaat voor woningen bedraagt maximaal 750 m³.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing voor het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 2.500 m² (Waarde - Archeologie - 1).
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Artikel 6 Waarde - Landschap - 1
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor respectievelijk de essen en de kommen. Indien er in de agrarische bestemmingen mogelijkheden worden geboden die niet van toepassing zijn op de essen of de kommen is dat in deze artikelen aangegeven.
3. Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de algemene regels:
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaren verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Dit artikel bevat een aantal algemene bouwregels.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook zijn prostitutiebedrijven en permanente bewoning van recreatiewoningen en plattelandskamers niet toegestaan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn o.a. algemene afwijkingsregels opgenomen voor kleinschalige windturbines.
Tevens is er een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook algemene wijzigingsregels die in dit artikel worden beschreven.
In dit artikel zijn twee overige regels opgenomen. Eén omtrent de werking van wettelijke regelingen en één omtrent het toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming.
4. Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de regels betreffende overgangsrecht en de slotregel.
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 13.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik staat in artikel 13.2. Het betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In dit slothoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan beschreven.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Tevens worden geen wezenlijke waarden aangetast en heeft het project geen negatieve milieuhygiënische gevolgen of zijn er belemmeringen van milieuhygiënische aard. Het voorgenomen project is daarmee ruimtelijk uitvoerbaar.
De provincie Overijssel heeft een lijst (april 2015) opgesteld van categorieën bestemmingsplannen van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het beleid is gesplitst in de rubrieken A (stedelijk gebied) en B (buitengebied/groene omgeving). Het voorliggende Rood voor Rood-plan valt onder categorie B. Op basis hiervan kan vooroverleg achterwege blijven.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden in deze paragraaf weergegeven.
Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het wijzigingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Zoals uit voorgaande paragraven blijkt is het voorgenomen project ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar.