direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 10e wijziging, waterbergingen Raalterwetering fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het waterschap Groot Salland staat de komende jaren voor een aantal grote beleidsopgaven zoals de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeleid 21e eeuw (WB21). In het programma 'Ruimte om te Leven met Water’ van het waterschap Groot Salland worden deze opgaven gezamenlijk opgepakt voor de 36 waterlichamen die vanuit de KRW zijn onderscheiden. Het doel van beide opgaven is om wateroverlast te voorkomen (WB21) en het verkrijgen van een goede ecologische toestand en een goede waterkwaliteit van de waterlichamen. Zowel WB21 als de KRW hebben een resultaatsverplichting. Dit houdt in dat voor 2015 het watersysteem op orde moet zijn, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Met goede argumenten kan hiervan worden afgeweken (uitstel mogelijk tot 2021 of 2027). Het waterschap heeft besloten dat in ieder geval achttien waterlichamen moeten voldoen aan de KRW voor 2015. De Raalterwetering is één van deze achttien waterlichamen die voor 2015 moet zijn heringericht. Het project Raalterwetering wordt in twee fases uitgevoerd. In fase 1 wordt grotendeels uitvoering gegeven aan de maatregelen in het oostelijk deelgebied, zie figuur 1. Dit omvat de herinrichten van de Raalterwetering, de Wooldvloedgraven en de zijwatergangen. Fase 2 betreft maatregelen in het middentraject van de Raalterwetering. Fase 1 wordt momenteel uitgevoerd. De uitvoering van fase 2 vindt naar verwachting plaats vanaf najaar 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0001.png"

Figuur 1: Ligging project Raalterwetering fase 1 en fase 2

Eén van de maatregelen die het waterschap uitvoert ten aanzien van de herinrichting van de Raalterwetering fase 2 is het aanleggen van 7,7 hectare aan waterberging op vijf verschillende locaties om te kunnen voldoen aan WB21. Het huidige oppervlak aan waterberging in het watersysteem van de Raalterwetering is namelijk onvoldoende gebleken.

Voorliggend wijzigingsplan realiseert een gedeelte van de benodigde waterberging binnen het stroomgebied van de Raalterwetering (circa 2,6 hectare). De overige hectares aan waterberging zijn op locaties gepland die niet in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Raalte. De te realiseren waterbergingen zijn door het waterschap gesitueerd op locaties die, door hun lage ligging in het landschap, goede mogelijkheden bieden om als waterberging te dienen. Door het aanleggen van de waterbergingen wordt overtollig hemelwater tijdens extreme neerslagsituaties tijdelijk geborgen. Het gebiedseigen water wordt hiermee zoveel mogelijk vastgehouden zodat wateroverlast elders flink wordt verminderd. Het vasthouden van water heeft bovendien als neveneffect dat verdroging wordt tegengegaan.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied omvat drie waterbergingslocaties met een totale omvang van 2,6 hectare binnen de gemeente Raalte. Het zijn agrarische percelen die deels in eigendom van het Waterschap Groot Salland zijn en deels in particulier bezit. De waterbergingslocaties liggen langs de Raalterwetering of langs een zijwatergang van dit waterlichaam. In figuur 2 is de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven (zie oranje gestreepte vlekken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0002.png"

Figuur 2: Ligging plangebied

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 10e wijziging, waterbergingen Raalterwetering fase 2” bestaat uit de volgende stukken:

- Verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002) en een renvooi;

- Regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. Hier wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het huidige europese, nationale, provinciale, waterschaps- en (inter)gemeentelijke beleid waaraan het plan is getoetst. De uitkomsten van de onderzoeken die voor dit plan zijn uitgevoerd, worden in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de regels van dit wijzigingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied omvat drie waterbergingslocaties: locatie A, locatie D en locatie E. Het zijn agrarische graspercelen binnen de gemeente Raalte die deels in eigendom zijn van in het Waterschap Groot Salland en deels in eigendom van particulieren. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 2,6 hectare. De percelen liggen langs de Raalterwetering of langs een zijwatergang van dit waterlichaam, zie figuur 3. Deze watergangen zijn in het beheer van het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0003.png"

Figuur 3: Ligging waterbergingslocaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0004.png"

2.2 Toekomstige situatie

Het plangebied bestaat uit agrarische graspercelen die in de toekomstige situatie omgevormd zullen zijn tot waterbergingen met de bestemming 'Natuur’ (bergingen A en E) en de bestemming ‘Water’ (berging D). De bergingslocaties bestaan uit percelen langs de Raalterwetering en een zijwatergang. Deze worden verlaagd door het afgraven van de voedselrijke bovenlaag. De afgegraven grond wordt zoveel mogelijk verwerkt binnen het gebied.

De waterbergingspercelen met een gezamenlijke oppervlakte van 2,6 hectare worden aangelegd om tijdens piekafvoeren van de Raalterwetering tijdelijk het overtollige water te kunnen bergen. Als het peil in de Raalterwetering zakt, stromen de waterbergingen weer leeg. Het creëren van waterberging zorgt ervoor dat benedenstrooms minder water in één keer aankomt en problemen met wateroverlast zoveel mogelijk voorkomen worden. De waterbergingen worden zo aangelegd dat er geen schade optreedt voor andere gebruiksfuncties zoals wonen of landbouw. Door de bergingen egaal en ruim boven zomerpeil aan te leggen, wordt voorkomen dat de waterbergingen in de winter drainerend gaan werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0005.png"

Een gedeelte waterbergingen A en D worden ingericht als ‘kruidenrijk grasland’, zie figuur 4 en 5. De berging zal in de zomer tamelijk droog zijn. Vooral in de winter bergt de berging water. Hierdoor groeien er in de berging naast gras ook veel bloeiende planten. De delen van bergingen A en D met het streefbeeld ‘moerasruigte’ zullen het hele jaar door nat zijn. De berging zal daar begroeid zijn met soorten als lisdodde, zwanebloem en waterriet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0006.png"

Figuur 4: Inrichting berging A

In berging A wordt een poel aangelegd. De poel is een extra verlaging in de berging waar gedurende een groot gedeelte van het jaar water staat. Voor soorten als Kamsalamander en libellen kan de poel van grote waarde zijn. De poel zal deels begroeid zijn met water - en oeverplanten. Berging E zal ingericht worden als broekbos, zie figuur 6. Voor deze berging geldt dat deze zowel nat als droog kan zijn en voor het grootste gedeelte begroeid is met struiken en bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0007.png"

Figuur 5: Inrichting berging D

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0008.png"

Figuur 6: Inrichting berging E

Het beheer en onderhoud van de berging zal door de eigenaar uitgevoerd worden, conform de ‘Beheer- en Onderhoudsvisie watergangen 2050’ van het Waterschap Groot Salland. Het kruidenrijk grasland zal ongeveer één keer per jaar worden gemaaid. De moeraszone zal één keer in de 3 tot 5 jaar worden gemaaid. Voor het broekbos in berging E zal indien nodig één keer in de 20 tot 30 jaar worden afgezet. Hiervan is sprake als de hoogte van de berging minder dan 20 centimeter hoger is dan de bodemhoogte bij de aanleg van de berging. Omdat delen van de bergingen minder frequent onderhouden gaan worden, is hier meer kans op ruigtekruiden (brandnetel, akkerdistel en ridderzuring). Bij aantoonbare overlast kan contact worden opgenomen met het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0009.png"

Figuur 7: Onderhoudsstreefbeelden van de waterbergingen

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het planologische kader beschreven dat voor dit plan van toepass ing is. Het gaat hierbij om Europees beleid, Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschapsbeleid en het gemeentelijke beleid.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water

Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn heeft als doel te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin op een duurzame manier met het gebruik van water wordt omgegaan. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlands oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. De kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering waarin het opstellen van beheersplannen per stroomgebied of deelstroomgebied centraal staat. Per stroomgebied moeten ook de ecologische doelstellingen worden bepaald en wateren moeten onderscheiden worden in één van de drie typen wateren: natuurlijke wateren, sterk veranderde wateren of kunstmatige wateren. De onderscheiden wateren worden ook wel waterlichamen genoemd. Aan alle waterlichamen worden haalbare (ecologische) doelen gesteld. De maatregelen die hiervoor nodig zijn, moeten in 2015 uitgevoerd zijn (met uitstelmogelijkheden tot uiterlijk 2027).

3.2.2 Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn - Natura 2000

De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verplichten iedere lidstaat tot een zorgvuldige afweging van de natuurbelangen bij iedere ruimtelijke ingreep. Daarom zijn in Nederland 162 zogenaamde ‘Natura 2000-gebieden’ aangewezen. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor (combinaties van) deze gebieden is ‘Natura 2000-gebied’. Natura 2000 en de KRW zijn nauw met elkaar verbonden. Alle Natura 2000-gebieden liggen in een stroomgebied van de Kaderrichtlijn Water. De afspraken die in KRW -kader worden gemaakt, moeten overeenstemmen met de Natura 2000-doelen. Wanneer een project, plan of activiteit in een Natura-2000 gebied valt en mogelijk een negatief effect heeft op de beschermde natuur in zo'n gebied, moet een vergunning aan worden gevraagd.

3.2.3 Conclusie

In het beheersgebied van Waterschap Groot Salland zijn 36 wateren aangemerkt als waterlichaam in het kader van de KRW. De Raalterwetering is één van deze waterlichamen. De aanleg van waterbergingen maakt onderdeel uit van de gehele herinrichting van de Raalterwetering. Doel van deze herinrichting is om voor 2015 het waterlichaam op orde te krijgen. Met de herinrichting van de Raalterwetering wordt dus invulling gegeven aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast vallen de aan te leggen waterbergingen niet binnen een Natura 2000-gebied of liggen daar dichtbij in de buurt. Er is daarom geen negatief effect te verwachten op een Natura 2000-gebied. Al met al kan gesteld worden dat voorliggend plan binnen het Europese beleid past.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR heeft het Rijk de ambitie om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. Dit wil ze doen door meer ruimte te bieden. Provincies en gemeenten zullen meer ruimte krijgen om zelf beslissingen te nemen. Zodoende zal het Rijk bijvoorbeeld bestemmingsplannen niet meer toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen.

Wat betreft het Rijksbeleid ten aanzien van water heeft het Rijk de ambitie dat in 2040 Nederland een veilige en gezonde leefomgeving heeft met een goede milieukwaliteit en dat Nederland blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden. Het Rijk heeft deze ambitie verder uitgewerkt in een nationaal belang, namelijk: “Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling”. Het Rijk richt zich op een beheer van het (hoofd)watersysteem dat is gericht op het mee bewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Vanuit de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening heeft het Rijk belang bij het afremmen van bodemdaling in veenweidegebieden en een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op nationale opgaven te voorkomen. Provincies en gemeente maken in samenwerking met de waterschappen afspraken over de ruimtelijke keuzes om dit belang te behartigen. Het Rijk vindt het daarbij belangrijk dat in ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Zodoende acht zij de MER en de watertoets noodzakelijke instrumenten om te komen tot een integrale ruimtelijke afweging. Wat betreft het nationale Deltaprogramma neemt het Rijk op advies van de Deltacommissie in 2014 een aantal Deltabeslissingen die in de actualisatie van het Nationale Waterplan (2014) worden verwerkt.

3.3.2 Waterbeheer 21e eeuw

Om te voorkomen dat de klimaatsverandering meer wateroverlast geeft, hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het beleid 'Waterbeheer 21e Eeuw' ontwikkeld. In het beleidsdocument 'Waterbeheer van de 21e eeuw', kortweg WB21, worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe ‘vasthouden, bergen en afvoeren’ is ook hier leidend. Water moet (weer) de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dit betekent dat er nu al maatregelen worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. In het landschap en in de stad moet meer ruimte gemaakt worden om water vast te houden of op te slaan. WB21 richt zich op het jaar 2015 om het watersysteem (kwantitatief gezien) op orde te brengen.

3.3.3 Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en actualisatie 2008)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) wordt gestreefd naar het op orde krijgen van het watersysteem in 2015 en daarna het op orde houden van het watersysteem. Daarbij wordt geanticipeerd op veranderende omstandigheden zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van totale watersysteem moet ertoe leiden dat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Een gemeenschappelijke aanpak van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is hierbij noodzakelijk. Voor het uitvoeren van WB21 en de KRW zijn de volgende afspraken gemaakt in het NBW:

  • Voor de regionale watersystemen geldt dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater moet zijn aangepakt door de waterschappen. Hierbij wordt uitgegaan van het principe eerst vasthouden, dan bergen en als laatste afvoeren van overtollig water en het aanvoeren van water ingeval van watertekort.
  • In het kader van het bestaand stedelijk gebied is afgesproken dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt de wateroverlast voor 2015 moet zijn aangepakt, waarbij tevens de waterkwaliteitsopgave wordt meegenomen. In wijken waar geen sprake is van een urgente opgave moet de stedelijke wateropgave uiterlijk eind 2027 zijn uitgevoerd.
  • Het minimaal voorkomen van de verergering van watertekort als opgave bij de herinrichting van watersystemen in het kader van de KRW en WB21. Daarnaast dient het watersysteem minder kwetsbaar gemaakt te worden voor watertekortsituaties. Voor de aanpak van waterkwaliteit is de volgorde: schoonhouden, scheiden en tenslotte zuiveren van waterstromen het uitgangspunt.
  • Er is op het gebied van waterkwaliteit afgesproken om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde krijgen en houden. In de stroomgebiedbeheersplannen zal inzichtelijk worden gemaakt wanneer de opgave wordt aangepakt (uiterlijk in 2027).
  • In gebieden waarvoor een inrichtingsopgave geldt in verband met wateroverlast, dient ook zoveel mogelijk de inrichtingsopgave voor de KRW uiterlijk in 2015 te worden uitgevoerd.
  • De maatregelen die in het kader van WB21 en de KRW worden gekozen dienen in 2015 te zijn gerealiseerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de watervereisten vanuit de Natura-2000 en de verdroging (TOP-gebieden).

3.3.4 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de nieuwe planvorm op Rijksniveau van de Waterwet en de opvolger van de vierde Nota Waterhuishouding (NW4). Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid, waarbij wordt ingezet op "Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst". Het huidige beleid op het gebied van waterveiligheid wordt in het Nationaal Waterplan voortgezet en geactualiseerd, waarbij wordt ingezet op een 'meerlaagsveiligheid':

  • 1. Preventie;
  • 2. Het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland; Een betere organisatorische voorbereiding op een mogelijke overstroming (rampenbeheersing).

In het Nationale Waterplan wordt het waterbeleid van het Nationaal Bestuursakkoord Water

overgenomen. De trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' is ook in dit Rijksbeleid uitgangspunt.

3.3.5 Conclusie

Door de aanleg van waterbergingen wordt uitvoering gegeven aan het Waterbeleid 21e eeuw. In de toekomstige situatie wordt in extreme neerslagsituaties het overtallig hemelwater geborgen zodat elders de kans op overstroming afneemt. Hierbij wordt aangesloten bij de trits 'vasthouden-bergenafvoeren'. Het aanleggen van waterbergingen past daarmee prima binnen het nationale waterbeleid.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009

De provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. In dit integrale beleidsplan zijn het streekplan, het verkeers- en vervoersplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan samengevoegd. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Het waterbeleid in de Omgevingsvisie is gericht op 'watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn' en 'Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen'. In het kader van de waterveiligheid is het provinciaal beleid onder andere gericht op het behouden en vergroten van de veerkracht van watersystemen door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden te realiseren. Hierdoor zal overstroming of ongewenste inundatie niet optreden.

3.4.2 Ontwikkelingsperspectief

Het plangebied heeft in de (actualisatie van) de Omgevingsvisie Overijssel 2009 twee ontwikkelingsperspectieven, namelijk:

  • Zone ondernemen met natuur en water, buiten de EHS (bergingen A en D).
  • Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (berging E).

De waterbergingslocaties A en D liggen in de zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS (zie figuur 8). In deze buiten de EHS gelegen gebieden wordt ruimte geboden aan de ontwikkeling van (nieuwe) economische dragers waaronder de landbouw en initiatieven van waterschappen. Door toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving kunnen buiten de EHS nieuwe ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan beheer en versterking van de landschaps-, natuur- en wateropgave worden gerealiseerd. Hier is volop ruimte voor ondernemerschap en continuïteit van de landbouwfunctie. In deze gebieden buiten de EHS zijn de initiatieven van waterschappen en economische dragers, geworteld in en gebaseerd op natuur-, landschaps- en waterkwaliteit, de drijvende kracht. Hun initiatieven ondersteunen de ontwikkeling die is gericht op behoud en waar mogelijk toename van de biodiversiteit, verbetering van het watersysteem en gelijktijdige versterking van natuurgericht ondernemerschap, waaronder de landbouw. Met name hier zijn bijzondere functiecombinaties mogelijk, zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, landgoederen en wonen met natuur en/of water.

Daarnaast liggen bergingen A en D in een beekdal. Uitgangspunt voor beekdalen is dat de ontwatering niet dieper dan nodig mag zijn voor het gebruik als grasland. Berging E ligt in een ‘mixlandschap met landbouw natuur, water, en wonen als goede buren’. Dit is een gebied voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (zoals recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in dit gebied versterkt. Er is in dit gebied ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0010.png"

Figuur 8: Ontwikkelingsperspectief actualisatie Omgevingsvisie Overijssel

3.4.3 Gebiedskenmerken

Vanuit de Omgevingsvisie Overijssel 2009 is gekeken welke gebiedskenmerken het plangebied heeft. De gebiedskenmerken zijn in vier lagen te onderscheiden, namelijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag, en de lust- en leisurelaag.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie – en biotische processen – zoals vestiging van plant- en diersoorten – inwerken op de ondergrond en geologie. De natuurlijke laag van de waterbergingslocaties liggen in dekzandvlakten en ruggen (locatie A en E) en in natte laagtes/beekdalen (locatie D) die horen tot de zandgebieden (figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0011.png"

Figuur 9: Natuurlijke laag

Dekzandvlakten en ruggen bestaan uit hoge opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De hoogteverschillen en de verschillen tussen laag en nat zijn kenmerkend voor dit type landschap. De ambitie is om deze natuurlijke verschillen functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen die in deze gebieden moeten hier ook aan bijdragen. Ook is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, uitgangspunt bij ontwikkelingen in dit type landschap. De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem. De ambitie is om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen die bij aan extra ruimte voor dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is daarmee een echt gebruikslandschap. Het plangebied ligt in agrarisch cultuurlandschap dat behoord tot het jonge heide- en broekontginningenlandschap (berging D en E) en tot het oude hoevenlandschap (berging A) (figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0012.png"

Figuur 10: Type agrarisch cultuurlandschap

Het jonge heide- en broekontginningslandschap bestaat uit heidegebieden en nattere delen van het landschap die zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen en ontginningslinten met erven en de ken merkende grote ruimtematen bepalen het beeld in dit type agrarisch cultuurlandschap. De ambitie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuur. Het oude hoevenlandschap is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine zandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap moeten deze bijdragen aan het behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen, zoals de erven met erfbeplanting, open essen, beekdalen, voormalige heidevelden en de mate van openheid en kleinschaligheid. Ook dienen ontwikkelingen de toegankelijkheid van erven en erfroutes te vergroten.

Stedelijke laag

In de omgeving van het plangebied ligt de N35 tussen Zwolle en Wierden en de spoorlijn Zwolle – Enschede. Verder ligt het plangebied tussen de stedelijke kernen Raalte en Heino.

Lust- en leisurelaag

Deze laag is niet aan de orde.

3.4.4 Reconstructie

In het kader van de reconstructie is het relevant te noemen dat het plangebied in een verwevingsgebied ligt. Verwevingsgebieden zijn gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. Uitbreiding van de intensieve veehouderij in verwevingsgebieden is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

3.4.5 KRW oppervlaktewaterlichaam

De Raalterwetering is in de Omgevingsvisie aangewezen als KRW oppervlaktewaterlichaam. Dit betekent dat de Raalterwetering een goede ecologische en chemische kwaliteit moeten hebben. Langs de Raalterwetering is onder meer ruimte nodig voor de herinrichting van oevers.

3.4.6 Conclusie

Het inrichten van waterbergingen past binnen de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Waterberging draagt namelijk bij aan een klimaatbestendige en veilige omgeving waar de Omgevingsvisie naar streeft. Ook passen waterbergingen binnen de ontwikkelingsperspectieven, waarin kansen zijn voor het realiseren van wateropgaven en natuurontwikkeling. Daarnaast versterken waterbergingen het natte, laagliggende karakter van het (natuur- en agrarisch cultuur)landschap waar het plangebied in ligt.

3.5 Beleid Waterschap Groot Salland

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. In het projectenprogramma ‘Ruimte om te Leven met Water’ combineert het Waterschap Groot Salland verschillende beleidsopgaven, te weten de Europese Kaderrichtlijn Water, Waterbeheer 21e eeuw (WB21), Nationaal Bestuursakkoord Water (actueel), Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), Watersystemen gericht normeren en ontwerpen (Waternood) en Beheer- en onderhoudsvisie watergangen 2050 van het Waterschap Groot Salland. Eén van de maatregelen die voortkomen uit het projectenprogramma ‘Ruimte om te Leven met Water’ met betrekking tot de herinrichting van de Raalterwetering, is het aanleggen van waterbergingen binnen het plangebied (zie bijlage 1 voor het vastgestelde projectplan van de Raalterwetering). Het watersysteem van de Raalterwetering wordt hiermee ingericht volgens de trits 'vasthouden-bergenafvoeren'. Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan de opgave vanuit WB21 en Waternood.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Waterplan

Het ‘Waterplan Raalte, een helder verhaal!’ is door de gemeente Raalte opgesteld in samenwerking met het waterschap Groot Salland. Het waterplan is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Het waterplan biedt een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het waterplan is een visie opgesteld. In deze visie staat de gewenste situatie beschreven voor het water binnen de gemeente Raalte tot 2015. Eén van de vier thema’s van de visie is ‘Te veel en te weinig water (wateroverlast)’. Er wordt binnen dit thema gestreefd naar voldoende berging verspreid over het gehele gebied om het water vast te houden en te bergen als dat nodig is. Voorliggend plan voorziet in deze behoefte.

3.6.2 Landschapsontwikkelingsplan

Voor de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: ‘Een plus voor het landschap van Salland’. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

In de landschapsontwikkelingsvisie van het LOP zijn de waterbergingslocaties gelegen in het zandlandschap; specifiek in het weteringenlandschap (locaties A en D) en in de dekzandvlaktes (locatie E) en (figuur 11). In het weteringenlandschap is het uitgangspunt om de openheid van de laagtes te vergroten door weteringen en beken in het gebied t e versterken. In dekzandvlaktes is versterking van het landschappelijk raamwerk aan de orde door middel van het behouden en versterken van structuurdragers zoals lanen, bos, escomplexen en weg-, erf-, en kavelgrensbeplanting. Voor een vijftal thema's zijn voorwaarden gesteld ten aanzien van ontwikkelingen in gebieden die behoren tot het weteringenlandschap en dekzandvlaktes, namelijk voor water, natuurontwikkeling, landbouw, landelijk wonen en werken, en de grens tussen stad en land:

  • Water: Het versterken van het open en natte karakter van de zones langs de weteringen door het vasthouden van water op het maaiveld.
  • Natuur: Het versterken van het natte karakter van de zones langs weteringen door de realisatie van natte verbindingszones.
  • Landbouw: Openheid in de zones langs de weteringen versterken door het tegengaan van nieuwvestiging en het vergroten van het aantal weidegronden. Bij nieuwe ontwikkelingen op het erf aansluiten op de karakteristieken van het deelgebied. Groen-blauwe diensten inzetten voor het versterken van het deelgebied door agrariërs. In landbouwontwikkelingsgebieden aansluiten bij de structuurkenmerken.
  • Wonen en Werken: Het ruimtelijk accentueren van escomplexen door de aanleg van randbeplantingen in het kader van de 'rood voor rood regeling'.
  • Grens stad en land: Het ontwikkelen van een geleidelijke overgang van dorp naar landelijk gebied door middel van karakteristieke landschapselementen. En het ontwikkelen van een fysieke verbinding tussen stad en land.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0013.png"

Figuur 11: Uitsnede van de Landschapsontwikkelingsvisie Salland

Landschappelijke inpassing

Het aanleggen van waterbergingen past binnen landschapsontwikkelingsplan. Het natte karakter van de Raalterwetering wordt door de aanleg van waterbergingen versterkt en het water wordt vastgehouden in de zones langs de Raalterwetering. Bij de totstandkoming van de plannen is rekening gehouden met de landschappelijke inpassing van de waterbergingen.

 

3.6.3 Bestemmingsplan Buitengebied Raalte

De waterbergingslocaties zijn gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012 en op 17 oktober 2012 in werking getreden. De gronden waarop de waterbergingen worden gerealiseerd hebben in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’ de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ (figuur 12). In 4.1 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ bestemd voor “de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede voor (…) behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen) en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (…) water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water”

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0014.png"

Figuur 12: Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'

Het voornemen van het Waterschap Groot Salland is om de waterbergingen A, D en E aan te leggen op agrarische gronden die permanent aan het agrarische gebruik worden onttrokken. Om deze reden vallen de aan te leggen waterbergingen niet binnen de regels van de agrarische bestemming met landschapswaarden. Om de waterbergingen toch aan te kunnen leggen, kan gebruik worden gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 4.8.7 en 4.8.8 van de planregels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’.

Artikel 4.8.7: wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van nieuwe natuur: “Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden te wijzigen in de bestemming Natuur, met inachtneming van het volgende:

  • een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie of natuur via particulier natuurbeheerschap wordt gerealiseerd of in het kader van de realisatie van een nieuw landgoed of als er contractueel is vastgelegd dat gronden worden overgedragen aan een terreinbeherende instantie;
  • er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen;
  • de bestaande landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, en de beplantingselementen (zoals houtsingels en houtwallen) mogen niet onevenredig worden aangetast”

Artikel 4.8.8: wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van waterberging : “Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van waterberging de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden te wijzigen in de bestemming Water, met inachtneming van het volgende:

  • er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen;
  • de bestaande landschappelijke waarden van de gronden zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, en de beplantingselementen (zoals houtsingels en houtwallen) mogen niet onevenredig worden aangetast”.

Het Waterschap Groot Salland sluit met de grondeigenaren van berging A en E een overeenkomst af om het onderhoud van de natuurlijke waterbergingen nu en in de toekomst te verzekeren. De realisering van nieuwe natuur valt hiermee onder de voorwaarde van artikel 4.8.7 a, namelijk dat de realisering van natuur plaatsvindt via particulier natuurbeheerschap. De gronden van waterbergingslocatie D liggen voor een zeer klein gedeelte in de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap – 1’. Deze gronden zijn (mede) bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten openheid en reliëf. Voor het realiseren van een waterberging op deze gronden is tevens een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten nodig.

Conclusie

Het aanleggen van waterbergingen binnen het plangebied is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Deze strijdigheid kan worden opgeheven door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheden binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’. De agrarische bestemming met waarden zal worden gewijzigd in de bestemming ‘Natuur’ en ‘Water’ conform artikel 4.8.7 en 4.8.8 van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de resultaten weergegeven van de verplichte onderzoeken waar het plan aan is getoetst in het kader van de vigerende wet- en regelgeving.

4.2 Bodem

In het voorliggende plan worden plaatselijk retentievelden a angebracht. De bestemming van drie agrarische percelen zal door dit wijzigingsplan wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapwaarden’ naar de bestemming ‘Natuur’ of ‘Water’. Om deze bestemmingen te kunnen wijzigen, is door Tauw op 18 oktober 2013 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5725 (zie Bijlage 2). Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek concludeert Tauw dat ter plaatse van bergingslocaties A en D geen bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Bergingslocatie A wijkt qua begrenzing in het historisch bodemonderzoek enigszins af van de begrenzing in dit wijzigingsplan. Aangezien er in het historisch bodemonderzoek ruimer is gekeken dan alleen de onderzoekscontour van de bergingen, kan geconcludeerd worden dat er ook op het noordelijke deel van bergingslocatie A geen bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Op bergingslocatie E is in het verleden wel een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit bodemonderzoek blijkt dat in de grond maximaal licht verontreinigde gehalten zijn gemeten. Dit onderzoek is echter ouder dan vijf jaar en kan niet worden gebruikt voor toetsing. Geconcludeerd kan worden dat uit het vooronderzoek geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten naar voren zijn gekomen. Dit betekent dat er geen bodemonderzoek hoeft te worden uitgevoerd en dat de bodemkwaliteitskaart die op 26 september 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Raalte gebruikt mag worden als geldig bewijsmiddel. De bodem die na afgraving van de percelen ontstaat als nieuwe bodem van de waterbergingen is onder de bodemkwaliteitskaart geclassificeerd als zone ‘Landbouw/natuur’. Daarmee voldoet deze grond kwalitatief ruimschoots aan de functie van waterbodem. De bodems van de waterbergingen betreffen waterbodems die onder kwaliteitsbeheer van het waterschap Groot Salland komen te vallen.

4.3 Water

4.3.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Groot Salland maakt gebruik van de digitale watertoets via http://www.dewatertoets.nl om plannen te toetsen op het wateraspect. Dit plan is op 4 oktober 2013middels de digitale watertoets getoetst. Uit deze watertoets en de reactie daarop van het waterschap blijkt het volgende (zie Bijlage 3):

  • Bij de werkzaamheden in het plangebied zijn watergangen (beperkingsgebieden) betrokken die in het beheer zijn van Waterschap Groot Salland.
  • Op basis de ingevoerde gegevens is gebleken dat voor dit plan de normalewatertoetsprocedure doorlopen moet worden.
  • Er moet voor dit plan een specifieke waterparagraaf opgesteld worden.

In de volgende paragrafen wordt aangegeven wat de effecten van dit plan zijn voor de waterhuishouding, de waterparagraaf.

4.3.2 Projectplan

Voor het aanleggen en wijzigingen van waterstaatswerken ‘door of vanwege’ het waterschap is een projectplan conform artikel 5.4 van de Waterwet verplicht. De maatregelen aan de Raalterwetering fase 2 vallen onder dit artikel. Daarom is op 19 september 2013 door het Algemeen Bestuur van het Waterschap Groot Salland een projectplan vastgesteld voor de herinrichting van de Raalterwetering fase 2. Hierin zijn alle wateraspecten opgenomen en afgewogen, zoals de waterkwantiteit, waterkwaliteit (zowel chemisch als ecologisch), Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR), beheer en onderhoud en recreatief medegebruik. Het projectplan is als separate bijlage (Bijlage 1) toegevoegd aan dit wijzigingsplan. Dit projectplan gaat onder andere in op de effecten van de maatregelen die worden genomen in het project Raalterwetering fase II. In de volgende twee paragrafen zijn de effecten van de aanleg van de waterbergingen op de waterhuishouding en op de omgeving nader beschreven. Door het vaststellen van het projectplan hoeft het Waterschap Groot Salland geen watervergunning aan te vragen voor de ingrepen die plaatsvinden in de beschermingszone van de (hoofd)watergangen op basis van de Keur.

4.3.3 Effect bergingen op waterhuishouding

Het plan heeft een positieve invloed op de waterhuishouding in het stroomgebied van de Raalterwetering. Binnen het project Raalterwetering fase 2 wordt 7,7 hectare aan waterberging gerealiseerd waarvan circa 2,6 hectare middels dit wijzigingsplan. Wanneer het waterpeil in de Raalterwetering stijgt boven zomerpeil, geven de waterbergingen het water meer ruimte. Het waterpeil stijgt boven zomerpeil als door hevige neerslag veel water moet worden afgevoerd. De piek in het waterpeil die deze grote waterafvoer veroorzaakt, vlakt door de waterbergingen af waardoor het waterpeil in de Raalterwetering minder snel en minder hoogt stijgt. Het water wordt hierdoor langer vastgehouden in het stroomgebied.

4.3.4 Effect bergingen op omgeving

Tijdens piekafvoeren van de Raalterwetering komt water in de bergingen te staan. Als het peil in de Raalterwetering zakt, stromen de waterbergingen weer leeg. De bergingen worden boven zomerpeil aangelegd, waardoor wordt voorkomen dat ze in de winter drainerend werken. In de zomer liggen de waterbergingen over het algemeen droog, met uitzondering van natte laagtes en poelen. In gemiddelde omstandigheden treedt er geen significante verslechtering voor de bestaande functies op. Zo blijft het peil in de Raalterwetering afgestemd op de huidige landbouwkundige functie van het gebied. Daarnaast hebben de waterbergingen een positief hydrologisch effect op de omgeving, omdat bij piekafvoeren een teveel aan water kan worden geborgen en de kans op wateroverlast elders kan worden verminderd.

4.3.5 Conclusie

Het plan heeft een positieve invloed op de waterhuishouding van de Raalterwetering en de afvalwaterketen. Het Waterschap Groot Salland heeft op 25 oktober 2013 een positief wateradvies afgegeven (zie Bijlage 3).

4.4 Natuur

4.4.1 Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciale natuurbeleid in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) regelen de gebiedsbescherming in Nederland. De waterbergingspercelen liggen niet binnen of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Voor bergingslocaties A en D geldt dat deze locaties grenzen aan percelen die deel uitmaken van de EHS. De agrarische percelen worden omgevormd tot waterbergingen waar ook natuur zich kan ontwikkelen. Negatieve effecten op de EHS en Natura 2000-gebieden zijn dan ook niet te verwachten.

4.4.2 Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten, de soortenbescherming. Vanuit de Flora- en faunawet bestaat de eis dat een plan geen negatief effect mag hebben op beschermde dier- en plantensoorten. Om de waterbergingspercelen als waterberging in te richten, wordt de bovenlaag tot aan het zomerpeil van de betreffende watergangen afgegraven. Deze werkzaamheden vallen onder ‘nieuwe werken’ van de ‘Gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen’ waar het waterschap mee werkt. Voor soorten die op tabel 3 van de Flora- en Faunawet vermeld staan, moet een ontheffing artikel 75c worden aangevraagd. Voor tabel 2-soorten kan er gewerkt worden volgens de gedragscode van de waterschappen. Via een uitgevoerde quick-scan door waterschap Groot Salland in juni 2011 is onderzocht of er tabel 2 of -3 soorten in de te vergraven percelen voorkomen. De quickscan bestaat uit het verzamelen van bestaande gegevens en het uitvoeren van veldbezoeken voor een biotoopbeoordeling. Er is gebruik gemaakt van bestaande gegevens uit de database van waterschap Groot Salland en van provincie Overijssel, een inventarisatie uit verspreidingsatlassen, en via Waarnemingen.nl zijn gegevens ingewonnen.

Resultaten

In de bestaande gegevens zijn geen beschermde dieren- en planten op of in de directe nabijheid van de betreffende percelen bekend. In juni 2011 en november 2013 zijn veldbezoeken gebracht aan de percelen die voor waterberging ingericht zullen worden. Hieronder zijn de resultaten beschreven van deze onderzoeken:

Berging A

Het af te graven perceel is momenteel in gebruik als grasland. In het perceel zijn geen beschermde flora en fauna aangetroffen. Gezien het intensieve gebruik worden er ook geen beschermde soorten verwacht. Aan de noordzijde in de bosrand is tijden een inventarisatie in de voorzomer van 2011 Wespenorchis aangetroffen. Bij het afgraven van het perceel moet hier rekening mee gehouden. Dit kan gedaan worden door de groeiplek te markeren en niet af te graven.

Berging D

Het af te graven perceel is momenteel een maïsperceel. Op het perceel en in de randen is geen beschermde flora of fauna aangetroffen en gezien het grondgebruik zijn deze ook niet te verwachten. De bomen rondom het perceel blijven gehandhaafd en bevatten ook geen nesten van jaarrond beschermde vogels.

Berging E

Het in te richten perceel is momenteel ook al een moerasbos met een poel. In het bos is geen bijzondere begroeiing aangetroffen. In de bomen zijn geen holtes of horsten aangetroffen van jaarrond beschermde vogels. Vleermuizen zijn ook niet te verwachten. Ook is geen burcht van een das aanwezig. Wel zijn er een aantal legers van reeën aangetroffen. Tijdens de werkzaamheden moet zorgvuldig worden omgegaan met het verstoren, om te voorkomen dat de reeën de weg op vluchten. In de directe omgeving is voldoende schuilgelegenheid. Na de werkzaamheden kunnen de reeën weer terugkeren in het bosje. Wel kan het zo zijn dat in de winterperiode veel amfibieën schuilen in aanwezige holtes. De beste periode voor het opschonen van de poel is het najaar.

4.4.3 Conclusie

De inrichting van de agrarische percelen als waterberging heeft geen negatief effect op natuurwaarden binnen de EHS en Natura 2000-gebieden. Ook is er geen negatief effect te verwachten op beschermde dier- en plantensoorten vanuit de Flora- en Faunawet. Er is juist eerder een positief effect te verwachten doordat er ruimte wordt geboden aan natuurontwikkeling op de waterbergingslocaties. Op grond van de bestaande gegevens en de veldbezoeken mag worden aangenomen dat er geen beschermde planten of diersoorten voorkomen op de te vergraven percelen. Dit betekent dat er voor de betreffende werkzaamheden geen ontheffing voor de Floraen faunawet hoeft te worden aangevraagd. Uiteraard moet tijdens de uitvoering wel gewerkt worden volgens de gedragscode en de zorgplicht in acht worden genomen (zorgvuldig omgaan met de planten en dieren binnen het werkgebied).

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De wet biedt geluidsgevoelige gebouwen en terreinen (zoals woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en de terreinen daarom heen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.Voor de geluidsgevoelige objecten moeten bepaalde grenswaarden in acht worden gehouden. Een waterberging is geen geluidsgevoelig object of terrein dat beschermd moet worden. Ook worden in het voorgenomen plan geen geluidsbronnen gerealiseerd. Mogelijk kan alleen bij de aanleg van de waterbergingen tijdelijk geluidoverlast optreden. Een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.6 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wmis het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. De agrarische gronden die in dit plan zullen worden omgevormd tot waterbergingen, zullen in de toekomst geen extra verkeer aantrekken. De luchtkwaliteit zal zodoende niet verslechteren. Er is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig voor het plan.

4.7 Externe veiligheid

Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico’s die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Op basis van de Risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat de N35 (van Almelo naar Zwolle) een transportroute is van gevaarlijke stoffen. Het is echter niet te verwachten dat de aanleg van de waterbergingen dit externe veiligheidsrisico vergroot, noch dat de N35 een belemmering is voor de omvorming van de agrarische percelen tot waterbergingen.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met de aanleg van waterbergingen worden geen milieubelastende of milieugevoelige functies gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon -, werk,- en leefklimaat van omwonenden.

4.9 Archeologie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het 'Verdrag van Malta’ en de ‘ Wet op de archeologische monumentenzorg’ is het uitgangspunt om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke (in situ) te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaald de verstoorder het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.De gemeente Raalte heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld in 2010. Er zijn drie verwachtingszones: laag, gemiddeld en hoog. Daarnaast zijn er AMK-terreinen waarvan op basis van (archeologisch) onderzoek is vastgesteld dat in deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn. Op basis van de verwachtingswaarde van het gebied, de oppervlakte van het verstoringsgebied en de verstoringsdiepte kan worden afgeleid of er een onderzoeksplicht is. Er geldt een onderzoeksplicht in het buitengebied in de volgende gevallen:

  • Hoge verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 2.500 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Middelhoge verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 5.000 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Lage verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 hectare én bij een verstoring dieper dan 50 cm.

Voor de waterbergingslocaties geldt dat ze allen in de lage archeologische verwachtingszone liggen (zie figuur 13). De te vergraven gronden binnen dit wijzigingsplan hebben een totale omvang van 2,6 hectare. Daarmee overschrijdt het plangebied de drempelwaarde van 10 hectare niet waarvoor een onderzoeksplicht geldt. Het plangebied valt verder niet binnen een AMKterrein/archeologisch monument. Dit wijzigingsplan past binnen de regels van het archeologiebeleid van de gemeente Raalte. Er geldt zodoende geen onderzoeksplicht c.q. omgevingsvergunning voor het aspect archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20130010-0002_0015.png"

Figuur 13: Uitsnede beleidsadvieskaart archeologie gemeente Raalte

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

De gronden waarop de waterbergingen worden gerealiseerd, zijn in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’ bestemd als ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’. De hierbij behorende regels bieden geen mogelijkheden voor de realisatie van natuurlijke waterbergingen op de gronden die door de aanleg van de waterbergingen worden onttrokken aan het agrarisch gebruik. In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 4.8.7 en 4.8.8 van de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte’. De waterbergingslocaties zullen in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Water’ of ‘Natuur’ krijgen

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Op welke wijze één en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is, wordt hierna beschreven. Conform de wettelijke verplichting in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) is voor de planregels en de verbeelding – voor zover van toepassing – gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

6.2 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op de bestemming uit hoofdstuk 2.
  • Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4

6.3 Artikelsgewijze toelichting op de planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Water

De bestemming ‘ Water’ is toegekend aan water en bijbehorende voorzieningen zoals water ten behoeve van waterberging.

Artikel 4 Natuur

De bestemming Natuur is toegekend aan bestaand natuurgebied. Ook bestaande bossen zijn voorzien van de bestemming Natuur.

Artikel 5 Waarde – Landschap – 1

De voor Waarde – Landschap – 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar

voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregeling 

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Artikel 8 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Dit artikel bevat regels betreffende de uitsluiting van de aanvullende werking van de

bouwverordening.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel wordt ingegaan op de wettelijke regelingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsregels 

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 10.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Lid 10.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 11 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In het kader van de economische uitvoerbaarheid kan gemeld worden dat de kosten die zijn verbonden aan de realisering van het plan voor rekening zijn van het Waterschap Groot Salland. De gemeente Raalte draagt financieel niet bij aan de planontwikkeling. De gemeente Raalte stelt een anterieure overeenkomst op waarbij het Waterschap Groot Salland verklaart dat de vergoeding voor eventuele planschade voor rekening is van het waterschap. Belanghebbenden kunnen op basis van artikel 7.14 van de Waterwet bij het Waterschap Groot Salland een verzoek indienen voor schadevergoeding wanneer dit aan de orde is. Deze procedure staat beschreven in de ‘Procedureverordening nadeelcompensatie Waterschap Groot Salland’.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg

In artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het vooroverleg met de besturen van de betrokken wettelijke overlegpartners geregeld. Het wijzigingsplan is daartoe voor voorverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie (zie Bijlage 4) aangegeven geen opmerkingen te hebben.

7.2.2 Afstemming en zienswijzen

In het voortraject van de gehele herinrichting van de Raalterwetering is samengewerkt en afgestemd met de betrokken grondeigenaren in het plangebied en met de verschillende betrokken overheden en belanghebbende instanties, te weten: de gemeente Raalte, gemeente Olst-Wijhe, LTO-Noord afdeling Salland, Natuurmonumenten, IVN Raalte, Sportvisserij Oost Nederland, Prorail, Rijkswaterstaat en Recreatiegemeenschap Salland. Voor alle betrokkenen in en rondom het projectgebied heeft het waterschap in april 20009 een informatiebijeenkomst georganiseerd. Hierbij is het schetsontwerp van de Raalterwetering fase 2 gepresenteerd. In november 2010 en oktober 2012 is voor de direct betrokken grondeigenaren opnieuw een bijeenkomst georganiseerd waar gesproken is over het beheer en onderhoud. In februari 2013 is het ontwerp projectplan in concept voorgelegd tijdens een informatiebijeenkomst aan direct betrokkenen. In de perioden tussen de bijeenkomsten is regelmatig bilateraal of in kleiner verband contact geweest met aanliggende grondeigenaren. Het ontwerp projectplan is vervolgens in juni 2013 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Ingezetenen en belanghebbenden zijn in staat gesteld om geduren de deze periode hun zienswijzen kenbaar te maken.

Daarnaast heeft het ontwerp wijzigingsplan zes weken ter inzage gelegen, van 30 mei 2014 t/m 10 juli 2014. Hierbij is de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen door belanghebbenden. Er is één zienswijze ingediend. Om als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 lid 1 Algemene wet bestuursrecht, te kunnen worden aangemerkt, dient een omwonende volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling aan het afstand- en/of zichtcriterium te voldoen. In voorkomende gevallen is bij deze beoordeling - aanvullend- plaats voor de 'ruimtelijke uitstraling' van een bouwplan. De afstand van de gronden van de indiener (omgeving Heeten) tot het project is te groot om een bij het project betrokken belang te kunnen aannemen. De indiener is daarom niet aangemerkt als belanghebbende.

Op grond van vorenstaande redenen is de zienswijze derhalve niet- ontvankelijk verklaard. De inhoud van de zienswijze gaf daarnaast ook geen aanleiding tot ambtshalve aanpassingen van het wijzigingsplan.