direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woonzorgboerderij Heeten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20130006-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Zorggroep Raalte zet zich als organisatie in voor het ondersteunen van ouderen in de regio Salland. Uitgangspunt hierbij is regie over het eigen leven behouden door het bieden van een goede zorg en dienstverlening, stimulerende welzijnsactiviteiten en een prettige woonomgeving. In aansluiting op deze missie heeft Zorggroep Raalte de droom om in Heeten, op de kavel aangrenzend aan het woonzorgcentrum Stevenskamp, een nieuwe woonzorgboerderij te realiseren. Deze woonzorgboerderij moet huisvesting bieden aan 14 ouderen met dementie waarbij aansluiting geboden wordt met de plattelandsomgeving van Salland. De woonzorgboerderij moet zoveel als mogelijk aansluiten bij de wensen en behoeften van deze specifieke doelgroep. De woonzorgboerderij moet ouderen met dementie een leefomgeving bieden die herkenning geeft met het agrarische leven, ofwel een vertrouwde en landelijke omgeving met de aanwezigheid van dieren. Dit alles moet een bijdrage leveren aan het welbevinden van de bewoners.

De realisatie van een woonzorgboerderij past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, waardoor een herziening noodzakelijk is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Weseperweg aan de rand van de kern Heeten. Tussen de Weseperweg en de Stevenskamp, de weg waaraan het zorgcentrum 'Stevenskamp' ligt, wordt de woonzorgboerderij gebouwd. Het gebouw wordt haaks op de Weseperweg gesitueerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande parkeerplaats in dit gebied. Navolgende luchtfoto toont de globale ligging van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (rood) (bron: Google Earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatste geldt het bestemmingsplan 'Heeten' van de gemeente Raalte. Dit plan is op 20 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0002.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Heeten'

Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen - 3','Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde laag'. Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor agrarische doeleinden en dierenweides. Gronden met de bestemming 'Groen' zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen en bermen en beplanting. De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de verwachte archeologische waarden. Binnen de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is de realisatie van een woonzorgboerderij niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft de beleidsmatige randvoorwaarden en uitgangspunten die bepalend zijn voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de haalbaarheidsonderzoeken. In dat hoofdstuk worden de milieuaspecten, de relevante ruimtelijke aspecten en de economische uitvoerbaarheid behandeld. Hoofdstuk 5 vormt de toelichting op de systematiek van de verbeelding en de regels. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Heeten

Heeten maakt deel uit van de gemeente Raalte. De gemeente ligt in het zuidwesten van de provincie Overijssel, in het hart van de regio Salland. Heeten is één van de grotere kernen van de gemeente en is gelegen in het zuiden van de gemeente. Het dorp ligt op een knooppunt van wegen, wat een belangrijke rol voor de stichting van het dorp heeft gespeeld. Na de bouw van een roomskatholieke kerk in 1791 groeide het dorpje tot een volwaardige kern. In de eerste decennia van de 20e eeuw groeide de bebouwing rondom het dorpsplein. Hoewel landbouw lange tijd de voornaamste bron van inkomsten was, speelde de vestiging van een zuivelfabriek en confectiefabriek een belangrijke rol voor de groei van de kern in de vooroorlogse periode. Na de Tweede Wereldoorlog groeide het dorp gestaag. Heeten is gelegen in een open, agrarisch gebied ten westen van het natuurgebied Sallandse Heuvelrug. De omgeving van Heeten wordt gekenmerkt door weide- en akkergronden, kleinschalige bosgebieden, houtsingels en houtwallen.

2.1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt in het noordwesten van Heeten, op de grens met het buitengebied. Het plangebied is op dit moment in gebruik als weiland. Het perceel grenst aan het perceel van zorgcentrum Stevenskamp. De navolgende afbeelding toont de globale ligging van het plangebied.

De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0003.jpg"

Globale ligging plangebied (geel) (bron: Google Earth)

2.2 Het plan

Inleiding

Vanwege de ligging van het plangebied op de grens van de kern en het buitengebied, zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden bepaald. Deze voorwaarden zijn in dit bestemmingsplan vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Op deze manier wordt een goede overgang van de bebouwing naar het omliggende landschap ruimtelijk gewaarborgd. Daarnaast zijn eisen ten aanzien van de sfeer en de architectuur geformuleerd in deze toelichting. Dit beeldkwaliteitplan geldt als toetsingskader voor de beoordeling van het bouwplan en het inrichtingsplan voor de buitenruimte. In paragraaf 2.3 wordt het beeldkwaliteitplan besproken.

Functioneel programma

De woonzorgboerderij grenst aan het perceel van het zorgcentrum Stevenskamp. Er is specifiek voor deze locatie gekozen, omdat de bewoners hierdoor gebruik kunnen maken van de faciliteiten van Stevenskamp, zoals de maaltijdvoorziening, technische dienst, parkeervoorziening e.d.

De woonzorgboerderij biedt ruimte aan 14 wooneenheden. Tevens is er een ruimte voor dagopvang aanwezig. Daarnaast zijn er enkele functionele ruimtes voor het personeel zoals een kantoor en een ruimte voor de slaapwacht. Voor het nachtverblijf van de dieren en de opslag van materiaal wordt een schuur op het erf gebouwd. Hierin wordt ook een ruimte gecreëerd voor mensen die voor dagbesteding naar de woonzorgboerderij komen en waar ze bijvoorbeeld in de pauzes kunnen lunchen.

In hoofdstuk drie wordt op verkeer, ontsluiting en parkeren ingegaan.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Op de navolgende afbeelding staat een voorbeelduitwerking van het plan weergegeven. Deze uitwerking is samen met de bijbehorende randvoorwaarden als Bijlage 1 bij onderhavig bestemmingsplan toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0004.jpg"

bebouwing

De woonzorgboerderij wordt zo veel mogelijk in westelijke richting gebouwd zodat er een open ruimte is tussen de Stevenskamp en de woonzorgboerderij. Hierdoor wordt de woonboerderij visueel gezien niet als onderdeel van de bebouwing van de Stevenskamp gezien. Om deze reden is het belangrijk dat de open ruimte/ het kleine weiland tussen de Stevenskamp en de woonzorgboederij open blijft. Op dit moment zijn in deze open ruimte ten zuiden van de bestaande parkeerkoffer in de nabijheid van de bebouwing van de Stevenskamp een volière en een prieeltje aanwezig voor de bewoners van de Stevenskamp. Omdat deze bebouwing waardevol is voor de bewoners van de Stevenskamp en de toekomstige bewoners van de woonzorgboerderij blijven deze bijgebouwen behouden en worden apart aangeduid op de verbeelding.

De bebouwing van de woonzorgboerderij wordt georiënteerd op de Weseperweg en wordt op minimaal 12 meter afstand van de Weseperweg geplaatst. Tot het wandelpad/bomenlaantje aan de noordzijde wordt minstens 9 meter aangehouden.

Op deze manier ontstaat een bouwenveloppe waarbinnen bebouwing mogelijk is. Op de verbeelding en in de planregels van dit bestemmingsplan is dit door middel van een bouwvlak vastgelegd. Ook de open groene ruimte is op de verbeelding aangeduid.

Het gebouw heeft een rechthoekige langwerpige hoofdvorm en bestaat grotendeels uit één laag met een kap (zadeldak met en hellingshoek tussen de 20 en 55 graden). De bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter. Deze maximale bebouwingshoogte is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd. De maximale goothoogte bedraagt 7 meter ter plaatse van het voorerf en 4,5 meter daarachter; op deze manier is het mogelijk om de kop van de bebouwing onderscheidend te laten zijn.

Op een boerenerf horen ook bijgebouwen. Zo ook bij de woonzorgboerderij. Deze bijgebouwen worden binnen de bouwenveloppe, achter het voorerf gebouwd. Deze gebouwen worden gelijk aan of achter het hoofdgebouw gerealiseerd. Daarom is op de verbeelding binnen het bouwvlak een zone opgenomen waarbinnen geen bijgebouwen mogelijk zijn.

onbebouwde ruimte erf en landschappelijke inpassing

De achterliggende gedachte van de projectie van de bijgebouwen op het achtererf, is de traditionele indeling van een boerenerf in een voorerf en een achtererf. Het voorerf bestaat van oudsher uit de meest esthetische onderdelen zoals het woongedeelte van de boerderij, de siertuin en de moestuin. Op het achtererf is ruimte voor de meer functionele bouwdelen zoals de bijgebouwen voor opslag e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0005.jpg"

Referentie moestuin

De buitenruimte van het achtererf bestaat in het geval van de zorgboerderij uit tuinen waarin traditionele en vergeten landbouwgewassen worden geteeld zoals boekweit, rogge, haver en vlas maar ook kruiden en bloemen die aan de randen van akkers groeien zoals korenbloemen en klaprozen. Door deze tuinen worden wandelpaden aangelegd zodat de bewoners de gewassen kunnen zien, ruiken, voelen (de verschillende texturen van de gewassen) en horen (het ruisen van het koren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0006.jpg"

Boekweit

Het erf van de woonzorgboerderij en het weiland tussen de Stevenskamp en de woonzorgboerderij wordt omzoomd met lage hagen, refererend naar traditionele erf- en akkerscheidingen. Door het weiland wordt een graspad uitgemaaid waardoor een route en zichtlijn richting de Stevenskamp ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0007.jpg"

Referentie graspad

In de noordpunt van het plangebied wordt een hakhoutbosje aangelegd. Deze bosschage sluit aan op de hoofdgroenstructuur die vanuit de locatie IJsselgouwe langs het plangebied loopt. De laanbeplanting aan de noordzijde van het plangebied, langs de wandelroute wordt versterkt door de open plekken in deze laanbeplanting op te vullen. In de regels is hiervoor een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. Ook wordt de laanbeplanting langs de Weseperweg en de inrit naar de parkeerplaatsen bij de Stevenskamp doorgezet en waar nodig versterkt, ook dit is als zodanig vastgelegd in de voorwaardelijke verplichting. Op deze manier is het plangebied van de woonzorgboederij landschappelijk verankerd met zijn omgeving en is dit in het bestemmingsplan planologisch geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0008.jpg"

Referentiebeeld langgerekte vorm met haag als erfafscheiding

2.3 Beeldkwaliteitplan

De vereisten voor de beeldkwaliteit, worden in deze paragraaf beschreven. Wanneer dit bestemmingsplan wordt vastgesteld, worden ook deze beleidsregels als zodanig vastgesteld. Ze vormen daarmee het toetsingskader voor de welstandstoetsing van de bouwplannen en inrichtingsplannen voor de buitenruimte. In Bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de beeldkwaliteisen.

In paragraaf 2.2 is beschreven welke vereisten in de regels van dit bestemmingsplan zijn vastgelegd. Daarnaast zijn er uitgangspunten die niet, of niet voldoende, in het bestemmingsplan kunnen worden vastgelegd omdat er vaak meer ontwerpmogelijkheden zijn. Met het te zeer vastleggen van kaders wordt dan onrecht gedaan aan de ontwerpvrijheid voor de bebouwing en de inrichting van de buitenruimte. Toch is een kader nodig om de gewenste beeldtaal/uitstraling van de bebouwing en de inrichting van de buitenruimte te waarborgen. Dit kader wordt in deze paragraaf beschreven, maar vormt een apart toestingstraject, los van de bestemmingsplanprocedure.

Dit beeldkwaliteitplan is besproken met de Welstandscommissie op 23 mei 2013. De uitkomsten hiervan zijn in een verslag vastgelegd. Dit verslag is leidend voor de uitwerking van het bouwplan en vormt daarmee een belangrijk onderdeel van dit beeldkwaliteitplan. In Bijlage 3 is het verslag opgenomen.

bebouwing 

De bebouwing is met de representatieve zijde georiënteerd op de Weseperweg. De hoofdmassa heeft een langwerpige vorm en staat haaks op de Weseperweg.

Het gebouw heeft een rechthoekige langwerpige hoofdvorm en bestaat grotendeels uit één laag met een kap (zadeldak met en hellingshoek tussen de 20 en 55 graden). De bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter. Deze maximale bebouwingshoogte is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd. De maximale goothoogte bedraagt 7 meter ter plaatse van het voorerf en 4,5 meter daarachter; op deze manier is het mogelijk om de kop van de bebouwing onderscheidend te laten zijn.

De hoofdbebouwing van de woonzorgboederij bestaat uit twee bouwvolumes om te voorkomen dat een te grote aaneengesloten bouwmassa c.q. zijgevel ontstaat in relatie tot het omliggende landschap aan de noordzijde. Aan de volumes is duidelijk te zien welk volume het ondergeschikte is. Ondergeschikt is in dit geval niet 'functioneel ondergeschikt' (het ondergeschikte volume is dus geen bijgebouw maar één van de hoofdgebouwen) maar fysiek ondergeschikt. Gezien de indeling van het erf, is het belangrijk dat het ondergeschikte volume op het achtererf wordt gebouwd. Gezien de vorm van het perceel en het zicht op het perceel vanaf de noordzijde, is het logisch het ondergeschikte deel ten noorden van het andere bouwvolume te projecteren.

De onderverdeling in het voorerf en het achtererf, is zichtbaar in de architectuur van de bebouwing. Dat betekent dat het voorste gedeelte van het gebouw zich onderscheidt van het overige gedeelte van het gebouw. Dat kan zijn door een hogere goot of een andere nokrichting in combinatie met het materiaalgebruik (bijvoorbeeld een andere dakbedekking).

materialisering en sfeer

Leidend is het verslag van het overelg met de Welstandscommissie. Er is keuzevrijheid in traditionele materialen met een traditionele of moderne vormgeving of vice versa. Belangrijk is dat het gebouw voor de doelgroep nog wel herkennen is als zijnde boerderij.

De verharding van de inrit naar de woonzorgboerderij bestaat uit gebakken materiaal. De nieuw aan te leggen parkeerplaatsen (vier) naast de inrit worden in een halfverharding of graskeien uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0009.jpg"

Referentie graskeien

materialisering onbebouwde ruimte en erfafscheiding 

In de paragraaf hiervoor is ingegaan op de onbebouwde ruimte van het erf en de landschappelijke inpassing. Bedoelde paragraaf is eveneens van toepassing op de eisen en aanzien van de inrichting van de buitenruimte: uit de inrichting blijkt dat de traditionele indeling van een boerenerf is aangehouden. Zo zijn de vier parkeerplaatsen naast de inrit op het achtererf gelegen.

Op navolgende afbeelding is een voorbeelduitwerking van de woonzorgboerderij en het omliggende erf te zien. Voor een gedetailleerd beeld wordt verwezen naar Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0010.jpg"

Voorbeelduitwerking woonzorgboerderij (bron: SAB)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.

De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een woonzorgboerdeij mogelijk. Met de bouw van deze woonzorgboerderij is rekening gehouden met relevant ruimtelijk beleid en met de landschappelijke kwaliteiten in de omgeving van het plangebied. In dit bestemmingsplan is zorg gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming. Daarmee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op het nationaal belang 13.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden het provinciaal belang en het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie, Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal verkeer- en vervoersplan en Bodemvisie. De Omgevingsvisie bevat de visie, beleidskeuzes en de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein en is opgesteld met een doorkijk tot 2030.

De hoofdambitie van de provincie is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap (ruimtelijke kwaliteit). De centrale beleidsambitie hierbij is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden (duurzaamheid). De provincie heeft deze ambities vertaald in generieke beleidskeuzes en ontwikkelingsperspectieven, om haar beleid- en kwaliteitsambities te realiseren. Deze generieke beleidskeuzes en ontwikkelingsperspectieven dienen bij te dragen aan duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid wil de provincie realiseren door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. In de Omgevingsvisie is de SER-ladder als sturingscriterium gebruikt.

In de Omgevingsvisie wordt ten aanzien van woningbouw onder andere gesteld dat woningbouw zich primair ontwikkelt in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0011.jpg"

Uitsnede Ontwikkelingsperpectievenkaart met globale aanduiding plangebied (rood)

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'schoonheid van de moderne landbouw'. Deze gebieden zijn primair gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de open cultuurlandschappen. Het omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, bebouwingsen en bosstroken optimaal in harmonie is met de schaalvergroting van de landbouw. De beleidsambitie is gericht op het behoud van de herkenbaarheid van deze verschillende landschappen ten opzichte van elkaar en het accentueren van de verschillen en contrasten binnen deze landschappen.

Daarnaast wijst de provincie een aantal gebiedskenmerken aan, die van provinciaal belang zijn. Het betreft de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. De gebiedskenmerken zijn te onderscheiden in vier lagen, namelijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem), de stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en de lust & leisurelaag (beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen).

Uit de gebiedskenmerkenkaart blijkt dat onderhavig plangebied wordt gekenmerkt door een dekzandvlakte en ruggen (natuurlijke laag). Ten aanzien van dit kenmerk is bepaald dat ontwikkelingen bij moeten dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. De (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, vormt het uitgangspunt.

Toetsing

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woonzorgboerderij voor dementerenden die altijd op het platteland bij Heeten hebben gewoond. De wijziging van bestemming gaat niet ten koste van waardevolle landbouwgronden en levert geen belemmeringen op voor omliggende agrarische bedrijven. De woonzorgboerderij sluit goed aan bij het naastgelegen zorgcomplex Stevenskamp en er wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing, waarbij de gebiedskenmerken van de dekzandvlakte versterkt worden en de bestaande laanbeplanting aangevuld wordt.

3.2.2 Omgevingsverordening

De wijze waarop aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.

De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.

Voor het bouwen van nieuwe woningbouwlocaties geeft de omgevingsverordening aan dat de aard, omvang en locatie in overeenstemming dient te gebeuren met een woonvisie. Deze woonvisie dient akkoord bevonden te zijn door buurgemeenten en Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Voor zorgwoningen worden geen specifieke regels genoemd.

Toetsing

Onderhavig plan zorgt voor de bouw van een woonzorgboerderij voor dementerenden die altijd op het platteland bij Heeten hebben gewoond. Met het opstellen van dit bestemmingsplan in combinatie met een beeldkwaliteitplan wordt aangesloten op zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik, met oog voor de landschappelijke kwaliteiten. Daarnaast worden met het plan mogelijkheden voor woningbouw voorzien die aansluiten bij de specifieke vraag en wens van bewoners. Door de vormgeving en materialisering van de nieuwe bebouwing en de inrichting van de buitenruimte en landschappelijke inpassing voegt de nieuwbouw zich stedenbouwkundig in de dorpsrand van Heeten en het landelijk gebied. Hiermee is voorliggend plan in overeenstemming met het provinciale beleid zoals is vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Het landschapsontwikkelingsplan (2008) is een gezamenlijk product van de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe. De LOP-visie schetst het toekomstbeeld voor het plangebied. De opgave is om bestaande waarden te behouden (beschermen) en de ruimtelijke karakteristiek van de onderscheiden deelgebieden (verder) te versterken en te ontwikkelen. Vanuit de visie wordt duidelijk welke ontwikkelingen op welke wijze passen in het Sallandse landschap en hoe het karakter van dit landschap versterkt kan worden. Er worden 7 landschappelijke deelgebieden onderscheiden.

Onderhavig plangebied bevindt zich in het deelgebied 'dekzandvlaktes'. Dit gebied vormt de oorspronkelijke overgang van het oude naar het jonge dekzandlandschap. Het ruimtelijk beeld van het gebied wordt voornamelijk bepaald door de karakteristieke lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Er wordt ingezet op het versterken van het lanenstelsel. Doorgaande structuren zoals het Overijssels Kanaal en de (doorgaande) wegen passen zich aan deze karakteristiek aan en laanbeplanting past hierin. Op de hogere gronden zijn in het verleden essencomplexen en kampen (eenmansesssen) ontstaan. Ten oosten van Raalte en rondom Heeten komen deze escomplexen veelvuldig voor. Door het verdwijnen van randbeplanting rondom de essen zijn de complexen minder herkenbaar geworden. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.

Landschappelijke karakteristiek:

  • Open ruimtes omsloten door rechte wegen;
  • Erven met rationele opzet gekoppeld aan wegen;
  • Bebouwing gericht op weg;
  • Weg- en erfbeplantingen zijn belangrijkste ruimtevormende elementen;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan, variatie open/gesloten
  • Erfbeplantingen langs lanen zijn rationeel en kennen heldere overgang van erf naar landschap (door middel van bijvoorbeeld een haag);
  • Blokvormige verkaveling;
  • Rationele bosblokken en heiderelicten (bijvoorbeeld het Boetelerveld).

Kampen en essen:

  • De essen en kampen zijn open en kennen een bolle ligging;
  • Rondom de essen staan boerderijen in een losse setting met meerdere bijgebouwen;
  • Wegen rondom de essen hebben een slingerend verloop;
  • Houtwallen, singels, hagen en wegbeplantingen markeren de rand van de essen;
  • Lokaal is kavelgrensbeplanting aanwezig, dit resulteert in een plaatselijk kleinschalig landschap rondom de essen en kampen.

Toetsing

Het plangebied ligt in een dekzandvlakte. Hierbinnen is het wenselijk dat bepaalde landschappelijke karakteristieken worden versterkt. Met de realisatie van de woonzorgboerderij wordt hierbij aangesloten. Door completering van een gedeeltelijke laanbeplanting en erfbeplanting van lage hagen en het creëren van zichtlijnen is er een goede overgang van het erf naar het landschap.

3.3.2 Convenant duurzaam bouwen Regio IJssel Vecht

De gemeente Raalte heeft in regionaal verband (Regio IJssel-Vecht) het convenant duurzaam bouwen ondertekend. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling van het gebied met bepaalde duurzaamheidsaspecten rekening moet worden gehouden. Met betrekking tot duurzaamheid worden de volgende eisen aan het plan gesteld:

  • omgaan met het aanwezige landschap binnen de ontwikkeling (zo goed mogelijk behoud van bestaande hoogteverschillen);
  • integraal waterbeheer (afkoppeling van regenwater door middel van bodempassage c.q. lozing op open water);
  • rekening houden met de waterhuishouding in het achterliggende gebied;
  • aanpassing aan de omgeving.

Toetsing

In het plan is rekening gehouden met de duurzaamheidsaspecten. Zo is voorzien in afkoppeling van regenwater en is de woonzorgboerderij afgestemd op de bebouwing in de directe omgeving. Het bestaande groen in en rondom het plangebied wordt gehandhaafd en waar mogelijk versterkt, waarmee bestaande waarden en kwaliteiten verder worden geaccentueerd en versterkt. De nieuwe woonzorgboerderij wordt verankerd met het landschap door gebruik te maken van zichtlijnen en beplantingsstructuren op en om het erf.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Raalte

De Structuurvisie Raalte 2025+ 'de kracht van de kernen' is op 27 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Raalte. Hierin legt de gemeente Raalte het ruimtelijk beleid tot het jaar 2025+ vast. De opgaven waar de gemeente Raalte voor staat zijn te verdelen in ruimtelijke en programmatische opgaven. De programmatische opgaven zijn hoofdzakelijk gericht op het afwegen van de mogelijkheden voor (nieuw)bouw tegen een teruglopend programma. Daarnaast wordt het steeds belangrijker om in te spelen op een veranderende vraag door de verandering in de samenstelling van de bevolking.

Wonen en voorzieningen

De ambitie van de gemeente Raalte voor 2020 is dat de woningvoorraad zowel kwantitatief, als kwalitatief aansluit op het woonklimaat. Bouwen binnen de bestaande contouren van de kernen heeft de voorkeur boven de uitbreiding ervan. Daarnaast wil de gemeente dat ouderen zo lang mogelijk kunnen blijven wonen waar ze willen wonen. Hiertoe worden woningen specifiek voor ouderen gerealiseerd. Een sterk toenemende vergrijzing betekent voor Raalte dat de gezondheidszorg steeds meer in het teken zal gaan staan van geriatrische hulp en een toenemende vraag naar woonservicezones, met basiszorg in de directe woonomgeving. Juist in dat soort gebieden is inbreiding met zorgwoningen gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0012.jpg"
Uitsnede Visiekaart 2025+ met globale aanduiding plangebied (rood)

Op de voorgaande afbeelding is te zien dat het plangebied grenst aan het bestaande woongebied van Heeten en binnen een woonservicezones ligt. Locaties binnen woonservicezones kunnen met voorrang worden ontwikkeld als daarmee bijvoorbeeld woningen voor zorgvragers of specifieke doelgroepen kunnen worden gerealiseerd.

Toetsing

In onderhavig plangebied wordt een woonzorgboerderij ontwikkeld. Hiermee wordt exact aangesloten bij de wens van dementerenden die altijd in het buitengebied van Heeten hebben gewoond en nu een gepaste plek krijgen waar zij kunnen wonen en verzorgd kunnen worden. Er wordt daarmee voldaan aan een specifieke vraag vanuit de woningmarkt. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied aan op het beleid uit de Structuurvisie Raalte.

3.4.2 Woonvisie Raalte 2006-2015

In juli 2006 is de Woonvisie Raalte door de gemeenteraad vastgesteld. Deze Woonvisie is in nauwe samenwerking met de gemeente Olst-Wijhe en de corporaties BWS Raalte en Het Saalien (die inmiddels zijn gefuseerd tot één corporatie SallandWonen) tot stand gekomen. Het document omvat een visie over het wonen in Raalte in pakweg 2015, als basis voor keuzen die rond het wonen gemaakt moeten worden. De kwantitatieve woningbouwopgave is afgestemd met het woonbeleid van de regio Zwolle en de omliggende plattelandsgemeenten.

Geconstateerd is dat de spanning op de woningmarkt in Raalte de afgelopen jaren is opgelopen, waarmee de dynamiek is afgenomen. De positie van met name starters staat door deze spanning onder druk. Daarnaast vormt het behouden van voldoende huisvestingsmogelijkheden voor mensen met een bescheiden inkomen een relevant uitgangspunt van de woonvisie. In dit kader wordt het dan ook van belang geacht de beschikbaarheid van betaalbare huur- en koopwoningen te vergroten. Hiertoe zal onder andere doorstroming moeten worden bevorderd. Tot slot blijkt de woningvoorraad in Raalte onvoldoende geschikt voor senioren en mensen met een zorgvraag. Dit vraagt om een uitbreiding van het aanbod van geschikte woningen en het afstemmen met welzijn en zorg.

Na Raalte en Heino is Heeten de derde kern van de gemeente Raalte. Heeten is iets meer vergrijsd dan gemiddeld: 33% van de huishoudens is 60+, ten opzichte van 31% gemiddeld in de gehele gemeente. Als verhuisreden wordt in Heeten dan ook vaker dan gemiddeld gezondheid als reden opgegeven. In de uitbreiding en programmering van de woningvoorraad zal hier dan ook rekening mee gehouden moeten worden.

In het kader van bovenstaande ontwikkelingen in de woningvraag is vernieuwing van delen van de woningvoorraad noodzakelijk. Daarnaast is uitbreiding van de woningvoorraad noodzakelijk. Het grootste deel van de nieuwbouw komt terecht in Raalte en Heino. Dit zijn nu al de grootste kernen die met het voorzieningenaanbod een belangrijke functie vervullen voor de omliggende kernen. Om dit voorzieningenaanbod te kunnen behouden c.q. versterken is concentratie van woningbouw in deze kernen noodzakelijk. Met het oog op de behoeften per kern komt ongeveer 80% van de nieuwbouw in deze twee kernen terecht. Op basis van de woningbehoefte voor 2006-2010, zoals die uit het woningbehoeftenonderzoek voortkomt, en de uitbreidingsbehoefte voor de hele gemeente in de periode tot 2015, is de inschatting dat de overige kernen in de periode 2006-2015 gezamenlijk circa 600 woningen extra dienen te realiseren.

Toetsing

Onderhavig plangebied en de bouw van een woonzorgboerderij worden in de woonvisie niet genoemd. Wel sluit de bouw van de woonzorgboerderij aan op de vraag van zorgbehoevende ouderen om in een meer landelijke omgeving te kunnen wonen.

3.4.3 Actualisatie Woonvisie Raalte 2011-2025

Op hoofdlijnen zijn de ambities uit de vigerende woonvisie nog steeds actueel en kan de ingezette koers worden voortgezet. Echter de huidige economische ontwikkelingen en de invloed daarvan op de woningmarkt vragen om accentverschuivingen voor de korte termijn (tot en met 2015). Belangrijkste beleidsuitgangspunten voor de komende periode zijn:

  • 1. Aandacht blijven houden voor de kansen voor starters.

In de huidige markt hebben starters een lastige positie, door de beperktere financieringsmogelijkheden voor een koopwoning aan de ene kant en de lastige toegang tot een huurwoning, door de lage mutatiegraad, aan de andere kant. Dit vraagt naast het gefaseerd toevoegen van nieuwbouw in het betaalbare segment ook om het blijven inzetten van aanvullende maatregelen zoals startersleningen, labelen van huurwoningen en Koopgarant, zodat starters ook in de bestaande woningvoorraad terecht kunnen en doorstroming wordt bevorderd.

  • 2. Betaalbaarheid prominent op de agenda voor de korte termijn.

Er wordt een toename van de doelgroep van beleid verwacht door sombere economische tijden. Naast het toevoegen van woningen in het betaalbare segment, is het verstandig de kernvoorraad huurwoningen op korte termijn niet te veel te laten afnemen om deze doelgroep te kunnen blijven bedienen.

  • 3. Inspelen op de vergrijzing en extramuralisatie van zorg.

Dit vraagt een toename van het aantal nultredenwoningen dichtbij (zorg) voorzieningen, aandacht voor opplussen van de bestaande voorraad en het inspelen op de vraag van senioren.

  • 4. Inspelen op de vraag naar kwaliteit.

Dit uit zich in een blijvende vraag naar (middel)dure koopwoningen, vooral naar kavels. Hier liggen kansen voor de stimulering van particulier opdrachtgeverschap.

De komende jaren staan nog diverse nieuwbouwprojecten op de planning. Gezien de demografische ontwikkelingen zal op de middellange termijn een verschuiving plaatsvinden van uitbreiding door middel van nieuwbouw naar het duurzaam beheren van de bestaande voorraad. Bij nieuwbouw blijft fasering en zorgvuldige afweging van de exacte invulling belangrijk. Er moeten toekomstbestendige woningen worden gebouwd en niet meer woningen worden gerealiseerd dan de markt op dat moment aan kan. Een constante monitoring van de markt is daarom essentieel.

Woonservicegebieden

In de visie op woonservicegebieden is beschreven dat de gemeente Raalte haar inwoners wil faciliteren om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Tegen deze achtergrond wil de gemeente dat in 2015 ten minste 50% van de huishoudens in enigerlei vorm in een woonservicegebied woont. Voor de realisatie van woonservicegebieden ligt in de gemeente Raalte een aantal opgaven op het gebied van wonen:

  • Om mensen de mogelijkheid te geven om zelfstandig te blijven wonen, zijn voldoende geschikte woningen nodig waar mensen ook zorg kunnen krijgen, mocht dat nodig zijn.
  • Voor wie niet in de eigen woning kan/wil blijven, moeten voldoende alternatieven zijn. Woningen geschikt voor zware zorglevering en nabij zorg- en welzijnsvoorzieningen, zijn er nog te weinig. Deze moeten vooral komen in de omgeving van de verzorgings- en verpleeghuizen. De opgave zit grotendeels in de bestaande voorraad (opplussen).
  • Voor wie niet zelfstandig kan blijven wonen, geldt een tweetrap:
    • 1. Mantelzorg en andere vormen van informele zorg rondom zware zorgvragers goed begeleiden en eventueel met Domotica ondersteunen. Daardoor kunnen mensen in veel gevallen toch nog langer zelfstandig blijven wonen.
    • 2. Als 'thuis blijven wonen' echt geen optie meer is, is intramurale capaciteit onontbeerlijk. Deze capaciteit moet dus op enkele plekken in de gemeente Raalte beschikbaar zijn/blijven.

Een deel van de opgave ten aanzien van nultredenwoningen moet worden gerealiseerd in de nieuwbouw. In de nieuwbouw voor de komende jaren komt er extra aandacht voor nultredenwoningen van goede kwaliteit op de juiste plek. Dit heeft prioriteit. De meeste ouderen willen een nultredenwoning dichtbij (zorg)voorzieningen. Inbreidingslocaties bieden mogelijkheden voor het toevoegen van nultredenwoningen in de toekomst. Dit kunnen zowel appartementen als grondgebonden woningen zijn.

Toetsing

In onderhavig plan wordt de bouw van een woonzorgboerderij aan de rand van de kern Heeten mogelijk gemaakt. Hiermee wordt ingespeeld op de vergrijzing in de gemeente Raalte en wordt er een woonzorgvoorzieningen op de grens van het dorp en het buitengebied gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de vraag van de dementerende ouderen die hun hele leven al op het platteland hebben gewoond en baat hebben bij het bestaan van een dergelijke voorziening die enigszins gelijk is aan hoe zij tot dan toe gewend zijn te leven. Het plan sluit hiermee aan op de Actualisatie Woonvisie 2011-2025.

3.4.4 Welstandsnota

Het gemeentelijke welstandsbeleid is verwoord in de Welstandsnota 2010 die is vastgesteld op 11 januari 2011. In de nota zijn verschillende welstandsgebieden afzonderlijk uitgewerkt. Daarnaast is het beleid uitgewerkt aan de hand van vier toetsingsniveaus, namelijk: Welstandvrij, Basis, Plus en Bijzonder.

Het plangebied ligt binnen het welstandsgebied ‘Buitengebied’. Voor deze gebieden wordt een basis niveau van welstand nagestreefd. Dit niveau van welstand beschermt de huidige kwaliteiten van de gebieden. De welstandsnota houdt echter geen rekening met ontwikkelingen en zodoende voorziet de welstandsnota niet in de beeldkwaliteit van onderhavig plan. Daarom is voor dit plan een apart beeldkwaliteitplan opgesteld, zoals is verwoord in paragraaf 2.3.

3.4.5 Groenbeleidsplan

In 2004 is het Groenbeleidsplan ‘Kernen in het groen’ door de gemeenteraad vastgesteld. Dit beleidsplan is opgesteld om een helder beleid te voeren voor groen in de openbare ruimte. Het plan gaat in op het groenbeleid in de verschillende kernen en wordt toegepast bij ontwikkelingen in het openbaar gebied. In het plan is de hoofdgroenstructuur aangegeven en zijn toetsingscriteria opgenomen die integraal worden gehanteerd. De belangrijkste uitgangspunten van het plan zijn het handhaven en versterken van de hoofdgroenstructuur op bovenwijksniveau en het beter ontsluiten en onderling verbinden van groene gebieden. Dit moet leiden tot een multifunctioneel gebruik en recreatief medegebruik van de groengebieden van Raalte. Ten aanzien van de inrichting van nieuwe groenelementen wordt waarde gehecht aan cultuurhistorische en stedenbouwkundige inpasbaarheid, duurzaamheid, ecologische waarden, veiligheid, onderhouds- en financiële aspecten.

Toetsing

Het bestaande groen in en rondom het plangebied wordt gehandhaafd en waar mogelijk versterkt, waarmee bestaande waarden en kwaliteiten verder worden geaccentueerd en versterkt. Een analyseschets van het Groenbeleidsplan en het Landschapsontwikkelingsplan is als Bijlage 2 aan dit plan toegevoegd. De hoofdgroenstructuur ligt langs de noordwestelijke en zuidwestelijke rand van het plangebied en is bestemd als 'Groen'. De nieuwe woonzorgboerderij wordt verankerd met het landschap door gebruik te maken van zichtlijnen en beplantingsstructuren op en om het erf.

3.4.6 Groenhoofdstructuur

De kaders van de groenhoofdstructuur zijn omschreven in het Groenbeleidsplan 'Kernen in het groen' en op de bijbehorende kaarten vastgelegd. De nota 'Groenhoofdstructuur 2010' handelt over de actualisatie van de groenhoofdstructuur en leidt uiteindelijk tot het vaststellen van een nieuwe kaart, met hierop aangegeven de geactualiseerde groenhoofdstructuur. Alle groene onderdelen van de openbare ruimte die van groot belang zijn voor de kwaliteit van de openbare ruimte zijn ondergebracht in de groenhoofdstructuur. Het beleid wordt gericht op het handhaven en versterken alsmede het onderling verbinden van de verschillende elementen.

Op de navolgende afbeelding is de groenhoofdstructuur van de kern Heeten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0013.jpg"

Groenhoofdstructuur 2010 met globale aanduiding plangebied (rood)

Op de voorgaande afbeelding is te zien dat het plangebied is aangewezen als multifunctioneel groen. Langs de noordwestelijke en zuidwestelijke rand bevindt zich een deel van de bomenhoofdstructuur van de kern Heeten. Met een bomenhoofdstructuur wordt de onderlinge samenhang van bomen en bomenrijen bedoeld. Wanneer daarbij de relatie met overige elementen in de openbare ruimte in ogenschouw wordt genomen kan het belang van een bomenhoofdstructuur worden vastgesteld. De aanwezigheid of juist de afwezigheid van een bomenrij langs een weg bepaalt mede het karakter en het belang van een weg. Een ontsluitingsweg is van groter belang dan een erftoegangsweg. Door dit met de aanwezigheid van bomen tot uitdrukking te laten komen kan een zekere hiërarchie aangebracht worden. Daarnaast geven bomen de herkenbaarheid (oriëntatie) aan van een bepaald gebied.

In de openbare ruimte liggen ook groenvoorzieningen in de vorm van groenstroken, plantsoenen, geluidswallen, speelvoorzieningen en dergelijke. Die groenvoorzieningen dragen ook bij in de structuur van een bepaald gebied. De groenvoorzieningen die tot de schaalbepalende groenelementen worden gerekend vinden de basis in de genoemde bomenstructuur (bomenhoofdstructuur, bomensubstructuur en de puntobjecten). Dit houdt in dat het gehele wegprofiel of plantstrook waar waardevolle bomen staan tot de schaalbepalende groenelementen wordt gerekend. Verder vallen alle groengebieden met een multifunctioneel karakter van betekenis onder de schaalbepalende groenelementen. Hieronder worden de grotere groengebieden verstaan, de gebieden die een structurerende functie hebben, zoals het scheiden en verbinden van woongebieden. Ook randgebieden vallen onder de schaalbepalende groenelementen, alsmede de gebieden waar een bijzondere functie is gerealiseerd (spelen, waterberging, geluidswering e.d.).

Toetsing

Het plangebied is aangewezen als multifunctioneel groen. Het betreft hier een randgebied dat behoort dat de schaalbepalende groenelementen. Daarnaast wordt het plangebied aan de noordwestelijke en zuidwestelijke zijde omrand door de bomenhoofdstructuur. Een analyseschets van het Groenbeleidsplan en het Landschapsontwikkelingsplan is als Bijlage 2 aan dit plan toegevoegd. De bestaande bomenhoofdstructuur blijft behouden en wordt versterkt. Eveneens wordt er een bomenrij langs de oostelijke rand van het plangebied gerealiseerd. De woonzorgboerderij wordt op een zorgvuldige wijze ingepast in het multifunctioneel groen dat bestaat uit open weide, een boomgaard, een moestuin, een siertuin en een belevingstuin met vergeten gewassen. Een en ander is met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmngsplan geborgd. De groenstructuur van het plangebied wordt hierdoor versterkt.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en milieuaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

4.1.2 Toetsing

In oktober 2012 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de locatie van de woonzorgboerderij1. Dit onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat geen van de onderzochte stoffen in de grond en het grondwater de streefwaarde/achtergrondwaarde overschrijden. De onderzoekshypothese 'onverdacht' dient daarom te worden aanvaard. Tijdens een terreininspectie zijn in de vrijkomende grond en op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande ontwikkelingen.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

4.2.2 Toetsing

In april 2013 is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd2. Dit onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd. Hieronder staan de resultaten van het onderzoek weergegeven.

Uit het onderzoek blijkt dat bij de woonzorgboerderij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Weseperweg bedraagt 53 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg in stedelijk gebied bedraagt 53 dB (artikel 83 lid 1 van de Wgh). De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Verlening van hogere waarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het verlagen van de maximum snelheid op de Weseperweg, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan lijkt het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot een waarde die lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de woonzorgboerderij kan door de gemeente een hogere waarde worden verleend. Om een hogere waarde aan te vragen moet de situatie passen in het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van het aanvragen van hogere waarden. De gemeente Raalte heeft in haar beleid ruimtelijke situaties omschreven waarin zij hogere waarden verleend: “door de gekozen situering een open plaats tussen de aanwezige bebouwing opvullen”. Dit criterium is in deze situatie van toepassing, omdat door de bouw van de zorgboerderij de bebouwing aan de Weseperweg in de richting van het buitengebied verder verdicht wordt. De situatie past in het gemeentelijk beleid. Voor deze woonzorgappartementen is een hogere waarde van 53 dB verleend door de gemeente. De verlening van de hogere waarde vond plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure.

4.2.3 Conclusie

Voor het bestemmingsplan zijn hogere waarden vastgesteld. Voor het overige zijn er voor wat betreft wegverkeerslawaai geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 g/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuw vestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden

4.3.2 Toetsing

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een nieuw woonzorgboerderij met 14 eenheden. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt daarnaast niet binnen onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning of sportveld sprake kan zijn van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2008, 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen gevaarlijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

4.3.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.4 Bedrijvigheid

4.4.1 Algemeen

Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op de milieuzonering van bedrijfsfuncties. Dit betreft het verantwoord vastleggen van de milieuhygiënische situatie in het plangebied. Het gaat erom dat voldoende ruimtelijke scheiding is tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen en bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.

  • Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie, zoals een bedrijventerrein. Hierbij dient er voldoende zekerheid geboden te worden aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
  • Bij inwaartse zonering worden beschermende bufferzones rondom de milieugevoelige functie gecreëerd. Dit heeft tot doel hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies zoveel mogelijk te beperken.

Bij de milieuzonering wordt gebruikt gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'''. Een kwalificatie van de bedrijfsfuncties in het plangebied vindt plaats op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in voornoemde VNG-uitgave. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar) is in deze brochure voor bedrijven een afstand genoemd, welke tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden dient te worden tot gevoelige functies. Bepalend is de afstand van het meest hinderlijke milieuaspect, hetgeen resulteert in de zogenaamde 'grootste afstand'. De grootste afstand is de afstand, die tenminste in acht dient te worden genomen ten opzichte van gevoelige functies zoals een rustige woonwijk. Wordt niet voldaan aan de grootste afstanden dan dient te worden afgewogen in hoeverre de functies passend zijn ten opzichte van elkaar. Uit specifiek milieuonderzoek in het kader van een eventuele Wabo-vergunning voor het onderdeel milieu kan blijken dat de grootste afstand voor het betreffende bedrijf kleiner is dan op basis van de VNG-lijst is aangegeven, bijvoorbeeld door de omvang en/of aard van de activiteiten en/of technische vooruitgang. De indicatieve richtafstanden kunnen op basis van een gebiedskwalificatie, waarbij sprake is van een functiemenging, worden gereduceerd. Dit betreft het zogenaamde gemengde gebied.

4.4.2 Toetsing

Inwaartse zonering

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woonzorgboerderij kan worden aangeduid als milieuhindergevoelig.

Uitwaartse zonering

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Het plangebied is gelegen aan de rand van het dorp Heeten. De locatie ligt ten westen van de Stevenskamp en ten noorden, oosten en zuiden ligt landelijk gebied. Gezien het huidige en toekomstige karakter van het plangebied, is het gebied aan te merken als een rustige woonwijk.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is ten noordwesten van het plangebied aan de Olthofsteeg een bedrijf toegestaan in milieucategorie 1 of 2. Daarbij hoort een richtafstand van minimaal 50 meter. Het plangebied bevindt zich op circa 200 meter afstand van dit perceel. De afstand tussen het plangebied en omliggende functie is daarmee voldoende groot.

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere veehouderijen gelegen. Voor veehouderijen is het aspect geur van belang. Dit aspect wordt in de volgende paragraaf behandeld.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijvigheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.5 Geur

4.5.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

4.5.2 Toetsing

Om aan te tonen dat er in het plangebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf. Binnen 500 meter afstand van het plangebied is één agrarisch bedrijf gelegen. Dit betreft een melkrundveehouderij aan de weg tussen de N332 en de Veldkampsdijk Oostzijde. Dit bedrijf valt onder de werking van het Activiteitenbesluit (01-01-2013). Voor dit bedrijf geldt een vaste afstand van 50 meter. Het bedrijf ligt op circa 340 meter afstand van het plangebied. Op deze ruime afstand wordt de melkrundveehouderij niet in haar bedrijfsvoering belemmerd door de ontwikkelingen in het plangebied. Tevens worden de ontwikkelingen in het plangebied niet belemmerd door de aanwezigheid van het agrarisch bedrijf.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.6.2 Toetsing

Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland te zien. Hieruit blijkt dat ten oosten van het plangebied een gasdrukmeet- en regelstation is gelegen. Deze inrichting ligt op circa 130 meter afstand van het plangebied. Ook bij deze risicovolle inrichting hoort een richtafstand van 0 meter. Hieraan voldoet het plangebied.

Vanuit het gasdrukmeet- en regelstation loopt een gasbuisleiding van de Gasunie, met het kenmerk N-557-34-KR-001 richting het noorden. Voor deze leiding geldt dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour van de buisleiding op de leiding is gelegen en wat dat betreft geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling oplevert. Voor deze leiding bedraagt de inventarisatieafstand van het groepsrisico 0 meter. Het groepsrisico hoeft daarom niet te worden verantwoord. Gelet op de druk en de diameter van deze gasleiding geldt een beschermingszone van 5 meter aan weerszijde van het tracé in verband met de bescherming van het woon- en leefklimaat, maar ook in verband met beheer en onderhoud van de leiding van de leiding zelf. Het plangebied ligt buiten de belemmeringenstrook van deze leiding.

Daarnaast is ten noorden van het plangebied ook een gasbuisleiding van de Gasunie gelegen, met het kenmerk N-557-30-KR-016. Deze leiding loopt circa 200 meter ten noorden van het plangebied. Voor deze leiding geldt dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour van de buisleiding op de leiding is gelegen en zodoende geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling oplevert. De inventarisatieafstand van het groepsrisico bedraagt 45 meter (1% lethaliteit). Ook hier hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord, omdat onderhavig plangebied zich buiten deze inventarisatieafstand bevindt.

Een nader onderzoek naar externe veiligheid is in dit geval niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0014.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.7.2 Toetsing

In augustus 2012 is een quick scan flora en fauna uitgevoerd naar het plangebied3. Dit onderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd. Hieronder worden de resultaten van dit onderzoek weergegeven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde gebied betreft het Natura 2000-gebied Boetelerveld en ligt op ruim 4,5 kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied. Directe negatieve effecten zijn gezien de ligging buiten het Natura 2000-gebied uit te sluiten. Op basis van de afstand en tussen liggende verstorende elementen (wegen, agrarische bedrijven) zijn indirecte negatieve effecten op het beschermde gebied ook niet te verwachten. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied worden niet verwacht.

Het plangebied ligt niet in een gebied dat aangewezen is als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied aangewezen als EHS betreffen de agrarische gronden ten noorden van het plangebied, die op ongeveer 300 meter afstand liggen. De agrarische gronden zijn aangewezen als beheersgebied en de bomenrij ten oosten hiervan als bestaande natuur. Directe effecten op de EHS zijn gezien de ligging buiten de EHS uit te sluiten. De agrarische gronden rondom en in de EHS worden al intensief gebruikt door middel van maaien, hooien en overige agrarische activiteiten. Dit heeft reeds een verstorend effect. Verder wordt de Wechelerweg, dat ten zuiden van de EHS loopt, door de toekomstige situatie niet intensiever gebruikt (verstoring door geluid). Ook is de EHS niet opgesteld als wandelgebied, waardoor geen sprake is van extra verstoring door wandelaars of fietsers in de EHS. Met de plannen zijn geen negatieve effecten te verwachten op de EHS.

Soortenbescherming

Algemene soorten

De meeste van de mogelijk in het plangebied voorkomende soorten zoals Bruine kikker, Gewone pad, Egel, (spits)muizen, Konijn en Mol zijn beschermd volgens het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.

Strikt beschermde soorten

Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten is meer strikt beschermd. Voor deze soorten moet bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden aangevraagd.

Volgens verspreidingsgegevens uit de ‘Atlas van de Nederlandse Vleermuizen’ (Limpens, 1997) komen in de omgeving van het plangebied vleermuizen voor. In het plangebied staan geen bomen of gebouwen. Hierdoor is het uit te sluiten dat met de plannen sprake is van aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Aan de randen van het plangebied staan lijnvormige elementen die dienst kunnen doen als vliegroute. De nieuwbouw dient op voldoende afstand van deze bomenrijen te staan, zodat geen sprake is van aantasting van deze mogelijke vliegroute. Een afstand van circa 10 meter vanaf de stam, is hierbij voldoende. Verder dient voorkomen te worden dat verlichting toegepast wordt langs / onder deze bomenrijen of er dient gebruik gemaakt te worden van speciale armaturen die verlichting van de kroon van de bomen voorkomt. Vleermuizen zijn namelijk erg gevoelig voor verlichting. Indien bovenstaande wordt gehanteerd is geen sprake van mogelijke aantasting van vliegrouten van vleermuizen en is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

4.7.3 Conclusie

In de regels en de verbeelding is bepaald dat bebouwing binnen het bouwvlak plaatsvindt. Op deze wijze is geborgd dat de bebouwing niet te dicht bij de bomen komt. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.8 Archeologie

4.8.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

4.8.2 Toetsing

Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de beleidsadvieskaart Archeologie van de gemeente Raalte te zien. Hierop is te zien dat het plangebied voor een groot deel een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat er bij plangebieden groter dan 2500 m² in het landelijk gebied en groter dan 100 m² in de bebouwde kom en/of gelegen binnen een straal van 50 meter van AMK-terreinen geen bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld mogen worden gedaan zonder eerst archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor het meest noordwestelijk gelegen gedeelte van het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. In onderhavig plangebied wordt circa 3.000 m2 bodem geroerd en gezien het feit dat voor een groot deel van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt, dient derhalve een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0015.jpg"

Uitsnede beleidsadvieskaart Archeologie met globale aanduiding plangebied (geel)

In mei en juli 2013 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd naar onderhavig plangebied4. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bij het bestemmingsplan toegevoegd. Op basis van de onderzoeksresultaten, kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen mogelijk archeologische resten zullen worden verstoord. In het noordwesten is een intact plaggendek aangetroffen met hieronder een oude ploeglaag. Op deze locatie kunnen nog archeologische resten voorkomen. Vanwege de relatief hoge ligging van dit deel van het plangebied op een dekzandkopje en de nabijheid van een venige laagte was deze zone waarschijnlijk een gunstige vestigingslocatie. In het overige deel van het plangebied is de bodem tot in de C-horizont verstoord en worden geen intacte archeologische resten meer verwacht.

Om het gebied waar mogelijk archeologsiche resten liggen nader in kaart te brengen zijn extra boringen verricht.

Om te voorkomen dat er in de tussentijd bodemverstorende activiteiten in het noordwestelijke deel van het plangebied plaatsvinden, is op de verbeelding de dubbelbestemming ´Waarde - Archeologie´ opgenomen. Met deze regeling kunnen verstorende activiteiten dieper dan 40 cm pas plaatsvinden nadat een rapport is overlegd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn of dat uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden niet verstoord worden. Wanneer de ingreep (waarbij de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd) een oppervlakte beslaat van kleinder dan 100m2, is een dergelijk onderzoek niet nodig.

4.8.3 Conclusie

Met het opnemen van de beschermde dubbelbestemming kan gesteld worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Cultuurhistorie

4.9.1 Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.9.2 Toetsing

De kern Heeten is gesitueerd op een knooppunt van wegen. Men vermoedt dat dit een belangrijke rol heeft gespeeld voor het ontstaan van Heeten. Na de bouw van een rooms-katholieke kerk in 1791 groeide het dorpje tot een volwaardige kern. In de eerste decennia van de 20e eeuw groeide de bebouwing rondom het dorpsplein. Hoewel landbouw lange tijd de voornaamste bron van inkomsten was speelde de vestiging van een zuivelfabriek en confectiefabriek een belangrijke rol voor de groei van de kern in de vooroorlogse periode.

In de navolgende figuren zijn fragmenten van de topografische kaarten uit 1953 en 1986 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0016.jpg"

Uitsnede topografische kaart 1953 met globale aanduiding plangebied (blauw)

Op de kaart uit 1953 is duidelijk te zien dat de uitbreiding van Heeten zich concentreert rondom het dorpsplein en aan het lint dat naar de zuivelfabriek loopt. Ten noordwesten van het dorpsplein is nog weinig bebouwing te zien. De omgeving van het dorp wordt gekenmerkt door agrarische gronden en weilanden. Ook het plangebied maakt deel uit van deze weilanden. De belangrijkste infrastructuur wordt gevormd door de Weseperweg, de Dorpsstraat en de Holterweg en nieuwe bebouwing wordt langs deze ontsluitingswegen gerealiseerd. Ook is de deels nog bestaande houtwal te zien. Deze houtwal zal in het kader van dit plan hersteld worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0017.jpg"

Uitsnede topografische kaart 1986 met globale aanduiding plangebied (blauw)

Na de Tweede Wereldoorlog groeide het dorp gestaag. Op de kaart uit 1986 is goed te zien dat de kern Heeten in westelijke, oostelijke en zuidelijke richting is gegroeid. Deze groei heeft zich voornamelijk rondom het dorpsplein geconcentreerd. Ten oosten van het plangebied zijn ondertussen de Stevenskamp en IJsselgouwe ontwikkeld. Beide locaties sluiten aan bij de vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen, zoals senioren en mensen met een zorgvraag. Het plangebied is nog steeds in gebruik als weiland en er bevinden zich in de omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of andere belangrijke waarden.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Met het herstellen van de historische houtwal wordt cultuurhistorische waarde van het gebied versterkt.

4.10 Water

4.10.1 Beleid

Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het plangebied ligt in het gebied ‘Hoog Nederland’. Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord- Brabant en Limburg. Hoog Nederland is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen die door het rijk worden beheerd en daarnaast vooral regionale wateren in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen.
De belangrijkste wateropgaven voor hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

Waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet (nu nog ‘plan voor de waterhuishouding’ op basis van de Wet op de Waterhuishouding). In de Omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief.

Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

In het bebouwde gebied geldt dat als uitgangspunt bescherming tegen overstroming en het voorkomen van wateroverlast van belang is. Bij de keuze en inrichting van nieuwe stedelijke locaties of herstructurering en beheer van bestaand stedelijk gebied dient het waterbeheer expliciet te worden betrokken. Het belang van een goed waterbeheer is deels zwaarwegend, deels medeordenend. Relevante aspecten zijn: veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, afkoppeling van regenwater, zoveel mogelijk beperken van riooloverstorten, niet afwentelen op benedenstrooms gebied, kwaliteit van het binnenstedelijk water, herinrichting van watergangen en het daarmee gepaard gaande ruimtebeslag. Bij nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen, wordt ingespeeld op de kansen en beperkingen vanuit water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130006-0002_0018.jpg"

Uitsnede functiekaart Water Omgevingsvisie Overijssel met globale aanduiding plangebied (rood)

Op de voorgaande afbeelding is te zien dat het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangeduid als 'boringsvrije zone diep pakket van Salland'. Deze boringsvrije zone geldt vanaf 50 meter onder maaiveld. Voor de realisatie van de woonzorgboerderij hoeft de bodem niet dieper dan 50 meter geroerd te worden. Deze boringsvrije zone zorgt daarom niet voor een belemmering van de voorgenomen ontwikkelingen.

Waterbeheerplan Groot-Salland 2010-2015

Het waterbeheerplan geeft aan hoe het waterschap werkt aan voldoende en schoon water en aan veilig wonen en werken tegen aanvaardbare kosten, nu en in de toekomst. De hoofdthema's van het Waterbeheerplan 2010-2015 zijn: het waarborgen van de veiligheid, het beheer van het watersysteem (samenhang tussen grondwater en oppervlaktewater in relatie tot hoogteligging, bodemstructuur en grondgebruik) en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Uitvoering van het thema Ruimte voor Water en het voldoen aan de doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water staan de komende jaren centraal. Dit vraagt na het beschikbaar komen van ruimte voor de inrichting van het nieuwe watersysteem om een aangepast beheer en onderhoud. In de afvalwaterketen is er een functionele samenhang tussen rioleringsstelsel en rioolwaterzuiveringsinstallatie. Gemeente en waterschap werken samen aan optimalisering en kostenbesparing.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Volgens de Wet Milieubeheer dient elke gemeente te beschikken over een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). De gemeente heeft de wettelijke zorgplicht voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater. Per 1 januari 2008 is de zorgplicht door de komst van de 'Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken’ uitgebreid met een zorgplicht voor doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.

Als speerpunt geldt in elk geval dat wateroverlast moet worden verminderd. Voor wat betreft het hemelwater wordt nieuw verhard oppervlak niet aangekoppeld. Bij nieuwbouw worden vuilwater en hemelwater gescheiden. Daarnaast is van belang dat met burgers wordt gecommuniceerd om op een juiste manier om te gaan met afgekoppelde oppervlakken. Tot slot worden beheer en onderhoud van afkoppelen infiltratievoorzieningen vastgelegd.

Gemeentelijk Waterplan

Het waterplan is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Door deze integraliteit vormt het waterplan een sterke basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem. Het waterplan biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. Het betreft een gezamenlijk plan van gemeente en waterschap.

Met het waterplan wordt gestreefd naar een veilig, schoon en aantrekkelijk watersysteem in 2015. Het watersysteem moet voldoen aan de eisen vanuit landelijk, provinciaal en regionaal beleid en heeft een duidelijke meerwaarde. Bij het nemen van maatregelen wordt geanticipeerd op de gevolgen van klimaatverandering. De benodigde maatregelen zijn realistisch in tijd en kosten. Communicatie over de functie van water speelt daarbij een belangrijke rol.

Voor wat betreft wateroverlast staat het voorkomen van deze overlast centraal. Het watersysteem moet dan ook in staat zijn om de gevolgen van klimaatverandering het hoofd te bieden op een robuuste, duurzame en veilige manier. Er dient voldoende berging aanwezig te zijn om het water vast te houden en te bergen als dat nodig is. Het Gemeentelijk Rioleringsplan speelt hierbij een essentiële rol. Daarnaast wordt een goede chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem nagestreefd. Om de waterkwaliteit en de ecologie te verbeteren worden extra maatregelen in riolering, inrichting en de manier waarop wordt gebouwd noodzakelijk geacht.

Tot slot dient water een duidelijke meerwaarde voor de omgeving te hebben. Naast zichtbaar water, moeten mogelijkheden worden geboden voor recreatie aan en in het water. Water dient een integraal en vanzelfsprekend onderdeel van ontwikkelingen in de bebouwde kom te vormen.

4.10.2 Overleg waterpartijen

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Groot Salland. Op het moment dat het Waterschap een advies heeft uitgebracht over het onderhavige project, zal dit in deze paragraaf worden opgenomen.

Ten tijde van de nadere planvorming van het bouwplan en de inrichting van de buitenruimte zal het aspect water verder worden vormgegeven in het plan. Daarbij wordt in elk geval de gemeente als waterbeheerder betrokken.

4.10.3 Toetsing

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies. In navolging van de digitale watertoets is de onderhavige waterparagraaf opgenomen.

Watertoets  
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Overig relevant beleid  

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding  
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 25 wooneenheden gerealiseerd (namelijk 14) en de toename van het verharde oppervlak bedraagt naar verwachting niet meer dan 1.500 m2 (het bouwvlak bedraagt 3.000 m2, het bouwvlak mag voor 50% worden volgebouwd). Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen/sloten dient altijd een Watergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want er wordt waarschijnlijk een nieuw rioleringsstelsel aangelegd. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

4.10.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Algemeen

Voor een nieuwe bouwontwikkeling moet worden beoordeeld of het plan kan worden gerealiseerd binnen de bestaande verkeerssituatie van het plangebied en de directe omgeving. Daarnaast moet beoordeeld worden of er voldoende parkeerplaatsen in het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Het aantal parkeerplaatsen dat nodig is hangt af van de te realiseren functies.

4.11.2 Verkeer

De woonzorgboerderij met 14 wooneenheden wordt op de Weseperweg ontsloten via een nieuwe inrit. Deze inrit loopt vanaf de Weseperweg langs de zuidoostzijde van het gebouw. Verder wordt gebruik gemaakt van de bestaande inrit naar de parkeerkoffer ten westen van zorgcentrum Stevenskamp. De dementerende ouderen verblijven 24 uur per dag in de woonzorgboerderij en genereren daarom zelf geen verkeer. Wel zorgen de bezoekers en de werknemers voor extra verkeer. De toename aan verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Weseperweg.

4.11.3 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW5. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de parkeerkencijfers voor verpleeg- en verzorgingstehuizen. Per wooneenheid geldt hier een parkeernorm van minimaal 0,5 parkeerplaats en maximaal 0,7 parkeerplaats. Totaal dienen er in het plangebied derhalve minimaal 7 en maximaal 10 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Op het terrein van de woonzorgboerderij worden 4 parkeerplaatsen gerealiseerd. Ten behoeve van de overige 3 tot 6 parkeerplaatsen kan gebruik worden gemaakt de parkeerkoffer die tussen het zorgcentrum Stevenskamp en het plangebied is gelegen. Deze bestaande parkeervoorziening wordt in de huidige situatie niet volledig gebruikt en heeft voldoende capaciteit om in deze parkeerbehoefte te voorzien.

Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen van het CROW.

4.12 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is.

Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ´werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden´ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en afwijkingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als ‘bouwvergunning’, ‘aanlegvergunning’, ‘sloopvergunning’ en ‘ontheffing’ zijn vervangen door ‘omgevingsvergunning ten behoeve van…’.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In de bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

Maatschappelijk

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een woonzorgboerderij mogelijk. Hoofdgebouwen en bijgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Aan de voorzijde van het bouwvlak zijn bijgebouwen uitgesloten. De maximale goot- en nokhoogte van de woonzorgboerderij bedragen respectievelijk 7 en 12 meter en het maximale bebouwingspercentage is 50.

In de beeldkwaliteitparagraaf in 2.3 is aangegeven dat de woonzorgboerderij uitgevoerd wordt in twee massa's. Een langwerpige hoofdmassa en een ondergeschikte massa ten noorden van de hoofdmassa. Deze ondergeschikte massa is functioneel niet ondergeschikt en maakt deel uit van het hoofdgebouw. De ondergeschikte massa wordt dan ook getoetst aan de stedenbouwkundige kaders die gelden voor hoofdgebouwen zoals opgenomen in artikel 4.2.1.

In artikel 4.4 is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. Met deze verplichting zijn de landschappelijke inrichting van de buitenruimten en de groene randen rondom de zorgboerderij planologisch geregeld. De verplichting houdt in dat de zorgboerderij pas als zodanig in gebruik kan worden genomen wanneer het erf en de omliggende groenvoorzieningen zijn aangelegd.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen bepaald in 4.4 indien realisering van de aldaar bedoelde voorziening binnen een periode van 1 jaar in voldoende mate is zekergesteld, voordat met de bouw een aanvang wordt genomen.

Groen

Deze bestemming laat onder andere groen- en speelvoorzieningen toe, maar biedt ook mogelijkheden voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voor fiets- en voetgangerspaden.

Waarde - Archeologie

In dit bestemmingsplan is tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor de gronden in het noordwesten van het plangebied. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en /of herstel van de verwachte archeologische waarden. Binnen deze bestemming is het roeren van gronden dieper dan 40 cm, als gevolg van bouwen of andere nader bepaalde werkzaamheden, pas mogelijk als een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 (Bro) is vooroverleg vereist met het waterschap en en met de diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn. Zowel met het waterschap als met de provincie is contact geweest over dit plan. Deze hebben aangegeven in te kunnen stemmen met het plan.

6.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Woonzorgboederij Heeten' en de ontwerpbeeldkwaliteitsparagraaf Woonzorgboerderij Heeten hebben van 1 augustus tot en met 11 september 2013 ter visie gelegen. Er is één zienswijze ingediend die zowel betrekking heeft op het ontwerpbestemmingsplan als de ontwerpbeeldkwaliteitsparagraaf. De samenvatting van deze zienswijze en de beantwoording daarvan zijn opgenomen in de Nota van zienswijze. Deze is als Bijlage 8 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.