direct naar inhoud van Artikel 19 Wonen - 3
Plan: Heino
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20080018-0003

Artikel 19 Wonen - 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis in de volgende categorieën:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', voor vrijstaande woningen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', voor gestapelde woningen;
  • b. aan- en bijgebouwen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom', voor karakteristieke boombeplanting;

met de daarbijbehorende:

  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  • a. waterlopen en waterpartijen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. wegen en paden.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte van een hoofdgebouw dienen te voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven op de verbeelding;
  • c. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient aan de niet aangebouwde zijde tenminste 3,00 meter te bedragen, tenzij anders is aangegeven;
  • d. in aanvulling op het bepaalde onder b, c en d geldt dat indien op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan sprake is van een grotere goot- dan wel bouwhoogte en/of kleinere afstand, dat deze goothoogte/bouwhoogte/afstand mag worden gehandhaafd.

19.2.2 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en bijgebouwen dienen tenminste 3,00 meter achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. aan- en bijgebouwen dienen in, dan wel tenminste 1,00 meter uit de perceelgrens te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 75 m². Tevens geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing niet meer mag bedragen dan 50% van het bouwperceel;
  • d. de goothoogte, bouwhoogte en, bij toepassing van een hellend dak, de dakhelling van de aan- en bijgebouwen dienen te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
    Goothoogte in meters.   Bouwhoogte in meters.   Dakhelling in º  
    Min.   Max.   Min.   Max.   Min.   Max.  
    -   3,25   -   5,50   25   60  
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen tot 3,00 meter achter de achterste bouwgrens maximaal 6,50 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1,50 meter onder de nok van het hoofdgebouw moet zijn gelegen;
  • f. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van de aan– en bijgebouwen blijven buiten beschouwing: (gedeelten van) gebouwen gelegen binnen het bouwvlak meer dan 3,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens aan de niet aangebouwde zijde(n) van het hoofdgebouw;
  • g. in aanvulling op het bepaalde onder b tot en met e geldt dat indien op het moment van de tervisieliegging van het onwerpplan sprake is van een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een groter percentage en/of een grotere goot- dan wel bouwhoogte en/of andere dakhelling dat deze afstand/oppervlakte/percentage/goothoogte/bouwhoogte/dakhelling mag worden gehandhaafd.
  • h. in aanvulling op het bepaalde onder d geldt dat bij toepassing van een lessenaarsdak, het dakvlak naar de dichtstbijzijnde perceelsgrens dient te worden gericht.

19.2.3 Aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwregels'

In afwijking van het bepaalde in 19.2.1sub b en d en 19.2.2 sub b en c gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwregels' de volgende regels:

  • a. er zijn maximaal 4 vrijstaande woningen toegestaan;
  • b. aan de voorgevel van het hoofdgebouw geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 8 meter;
  • c. aan de achtergevel van het hoofdgebouw geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 meter;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 6 meter te bedragen;
  • e. de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • f. het gezamenlijk oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen met ten hoogste 40% van het oppervlak van het bouwperceel bedragen.

19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.

19.2.5 Overkappingen

Voor overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping dient tenminste 3,00 meter achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag een overkapping tot niet minder dan 1,00 meter achter de voorgevel of in het verlengde daarvan worden gebouwd met dien verstande dat de overkapping aan de voorzijde geheel open dient te zijn;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 meter bedragen, tenzij de afstand tot de voorgevel of het verlengde daarvan meer dan 3,00 meter bedraagt, in welk geval de in 19.2.2onder d genoemde goot- en bouwhoogtes van toepassing zijn;
  • d. overkappingen worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte en het percentage als bedoeld in 19.2.2 onder c.

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

19.4 Speciefieke gebruiksregels

19.4.1 Gebruik in overeenstemming met de bestemming

In overeenstemming met de bestemming is een gebruik van maximaal 35 % of 50 m2 van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met bijgebouwen, voor een beroep en/of bedrijf aan huis met in achtneming van de volgende regels:

  • a. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  • b. het bedoelde gebruik mag geen onevenredige aantasting van het woon en- leefklimaat opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder de werking van het inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, niet is toegestaan;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de woonomgeving in overeenstemming dient te zijn;
    • 3. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, in die dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw dient te zijn;
  • c. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • d. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in direct verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • e. de woonfunctie dient als hoofdfunctie te worden behouden.

19.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor detailhandel;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

19.5 Ontheffing van de gebruiksregels

19.5.1 Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 19.4.2 onder b voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte.

19.5.2 Toetsingscriteria

De in 19.5.1 onder a vermelde ontheffing wordt slechts verleend, indien:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per woning niet meer dan een ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijke bezwarend is;
  • f. niet meer dan 75 m² van het hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van inwoning.

19.6 Aanlegvergunning

19.6.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Wonen - 3 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de beschermenswaardige boom, aangeduid als waardevolle boom, geheel of gedeeltelijk te rooien.

19.6.2 Vergunningverlening

De in 19.6.1 bedoelde werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van de groenvoorzieningen, niet onevenredig wordt aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

19.6.3 Uitzondering op het verbod

Het in 19.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.