direct naar inhoud van 3.8 Archeologie
Plan: Kiezebos III
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.00000012-0004

3.8 Archeologie

Door RAAP is in juli 2006 en april 2008 een vooronderzoek gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in de 2 deelgebieden van het plangebied (elk kadastraal perceel is een deelgebied, respectievelijk nummer 2869 en 3137). Dit vooronderzoek bestaat voor beide gebieden uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (zie analoge bijlage Archeologisch onderzoek).

3.8.1 Archeologisch onderzoek april 2006
3.8.1.1 Bureauonderzoek

Het onderzoeksgebied ligt geomorfologisch gezien op de overgang van een dalvormige dekzandlaagte naar een dekzandplateau. De bodem in het plangebied bestaat voornamelijk uit kalkloze beekeerdgronden: lemig fijn zand met grondwatertrap III. In het zuidoosten komen in een deel van het plangebied laarpodzolgronden voor: leemarm en zwak lemig zand met grondwatertrap IV.

In ARCHIS staan geen archeologische vindplaatsen geregistreerd uit (de directe omgeving van) het plangebied. Circa 1 km ten zuiden van het plangebied bevindt zich de havezate Bredenhorst uit de Late middeleeuwen. Dit betreft een terrein van hoge archeologische waarde. Circa 1 km ten westen van het plangebied bevinden zich twee vindplaatsen met resten uit het Mesolithicum en uit de Nieuwe tijd. De boerderij van het plangebied bestond al in 1818. Het omliggend land is voor zover bekend altijd bouwland geweest.

Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden geldt voor het plangebied een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. Gezien de aanwezigheid van enkele relatief hoge terreindelen geldt een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit het Paleolithicum tot en met de late middeleeuwen.

3.8.1.2 Veldonderzoek

Tijdens het veldonderzoek zijn 15 boringen uitgevoerd in een grid 40 x 50 m in 4 noordwest-zuidoost georiƫnteerde raaien (figuur 1 en bijlage 1 uit het rapport), de boringen zijn uitgevoerd tot een maximale diepte van 1,2 m -Mv.

Het onderzoeksgebied bevindt zich op de overgang van een dalvormige dekzandlaagte naar een dekzandplateau met respectievelijk beekeerd- een laapodzolgronden. In het plangebied zijn beide bodemsoorten aangetroffen in matig fijn tot matig grof, zwak grindig zand, zwak to matig siltig zand. Naar beneden wordt het bodemmateriaal over het algemeen iets grover en siltiger. De beekeerdgronden zijn vooral aangetroffen in het noordelijke en zuid-westelijke deel van het gebied. In de boringen 5 t/m 8 en 14 zijn intacte laarpodzolbodems aangetroffen.

De bouwvoor is gemiddeld 35 cm dik. In de boringen 1,4, 11 en 15 is de bodem verstoord. Mogelijk ligt hier een oude gedempte sloot.

Tijdens het veldonderzoek is er in een boring in de bouwvoor een sterk verweerd fragment aardewerk uit de late middeleeuwen aangetroffen, ook is een fragment verbrand bot aangetroffen. Omdat de vondst aan het oppervlak en in de bouwvoor gedaan zijn vormen de vondsten geen aanleiding om aanwezigheid van archeologische resten te vermoeden.

3.8.1.3 Conclusie

Tijdens het veldonderzoek zijn geen eenduidige aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied.

Op grond van het ontbreken van duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten wordt ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Het archeologisch vooronderzoek "RAAP Notitie 1779, Plangebied Molenweg te Heino" is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

3.8.2 Archeologisch onderzoek juli 2008
3.8.2.1 Bureauonderzoek

Het plangebied ligt geomorfologisch gezien op de overgang van een dalvormige

dekzandlaagte naar een dekzandplateau. De bodem in het plangebied bestaat voornamelijk uit kalkloze beekeerdgronden: lemig fijn zand met grondwater op minder dan 40 cm -mv .

Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden geldt voor het plangebied een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden.

In ARCHIS staan geen archeologische vindplaatsen geregistreerd uit (de directe omgeving van) het plangebied. De boerderij ten westen van het plangebied bestond al in 1818, maar hiervan zijn geen archeologische gegevens bekend (www.watwaswaar.nl). Het plangebied en de omliggende landerijen zijn, voor zover bekend, altijd als akkerland in gebruik geweest.

In het verleden uitgevoerd archeologisch onderzoek in de directe omgeving van het plangebied (Pronk, 2006) heeft geen aanwijzingen opgeleverd om grotere, vondstrijke archeologische vindplaatsen in het plangebied te vermoeden.

Op grond van de inventarisatie van bodemkundige en archeologische gegevens gold bij aanvang van het veldonderzoek voor het plangebied een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen (grotere, vondstrijke nederzettingen) uit alle perioden. Indien archeologische resten aanwezig zijn, zullen deze zich waarschijnlijk, gezien de bodemkundige eigenschappen van de ondergrond, in de bovenste 0,5 m van de bodem bevinden. Lokaal kunnen in theorie dieper ingegraven resten (kuilen, greppels) aanwezig zijn.

3.8.2.2 Veldonderzoek

Tijdens het veldonderzoek zijn 14 boringen uitgevoerd in een grid 40 x 50 m in 4 noordwest-zuidoost georiƫnteerde raaien (figuur 1 en bijlage 1)uit het rapport, de boringen zijn uitgevoerd op een diepte: 0,75 m -mv.

Het plangebied bevindt zich op de overgang van een dalvormige dekzandlaagte naar een dekzandplateau met beekeerdgronden. In het plangebied zijn de beekeerdgronden aangetroffen in matig siltig, matig fijn tot matig grof, zwak grindig zand. De bouwvoor is gemiddeld 35 cm dik, ligt direct op de pleistocene ondergrond en vertoont Gley-verschijnselen (hydromorfe kenmerken van reductie van de bodem vanwege een hoge grondwaterstand).

Op basis van de boringen lijkt de laagopeenvolging in het plangebied in het (recente) verleden door regelmatige agrarische bodembewerking in de vorm van scheuren en ploegen verstoord te zijn. Noch in de bouwvoor, noch in de top van de pleistocene ondergrond zijn archeologische indicatoren aangetroffen.

3.8.2.3 Conclusies

In overeenstemming met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek zijn tijdens het archeologisch vooronderzoek in plangebied Kiezebos III te Heino geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van (intacte) archeologische resten. De natuurlijke ondergrond bestaat uit beekeerdgronden. De top van de dekzandplateau is aangetroffen op circa 0,35 m -mv.

De afwezigheid van archeologische indicatoren en de verstoring van de bodem sluiten de aanwezigheid van (intacte) archeologische resten uit. Het archeologisch vooronderzoek heeft derhalve geen aanwijzingen opgeleverd voor de mogelijke aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten in het plangebied.

Gezien de afwezigheid van archeologische indicatoren en de verstoring van de bodem door agrarisch grondgebruik in het (recente) verleden, wordt voorgesteld geen verder archeologische vervolgonderzoek in het plangebied uit te laten voeren.

HetArcheologisch onderzoek "RAAP Notitie 2685, Plangebied Kiezebos III te Heino" is als externe (anologe) bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

3.8.3 Provinciaal archeoloog

Het rapport "RAAP Notitie 2685, Plangebied Kiezebos III te Heino" is ter beoordeling toegezonden aan de provinciaal archeoloog. In de reactie laat Het Oversticht weten geen op- of aanmerkingen te hebben en zich aan te sluiten bij de conclusies en aanbevelingen die in het rapport worden gedaan.