Plan: | Buitengebied Raalte, P+R Heino |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0177.BP20230003-ON01 |
Het stationsgebied van Heino wordt opnieuw ingericht. De herinrichting van het gehele stationsgebied bevat de volgende ontwikkelingen: aanleg twee zijperrons als vervanging van één middenperron, verplaatsing van de parkeerplaats/P+R naar de zuidzijde van het station, realisatie van een nieuwe halte voor de buurtbus, en de realisatie van een voetgangersoversteekplaats. Daarnaast wordt er ook nieuwe groenstrook met natuurwaarde gecreëerd ter compensatie van de groenstrook die wordt gerooid voor de realisatie van de P+R.
De voorziene herinrichting past niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan, waardoor er sprake is van handelen in strijd met de regels voor de ruimtelijke ordening. Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van de P+R mogelijk gemaakt.
De aanleiding van de herinrichting van het station is de noodzaak om de transferveiligheid te verbeteren in Heino. Het huidige middenperron is te smal en wordt vervangen door 2 zijperrons. Op deze manier kunnen reizigers veiliger gebruik maken van de treinaansluitingen Zwolle/Enschede en wordt het spoor robuuster ontwikkeld.
Het huidige station van Heino dient uitgebreid te worden om deze transferveiligheid te kunnen garanderen. Daarom wordt het eilandperron omgebouwd tot twee zijperrons en worden de signaleringen aangepast. Op verzoek van de gemeente Raalte wordt tevens het P+R terrein verplaatst naar de zuidzijde van het station. Daarnaast vervalt het huidige perronoverpad en wordt deze vervangen door een voetgangersoversteekplaats.
De herinrichting aan de noordzijde van het station en de realisatie van de 2 zijperrons vallen buiten het plangebied voor voorliggend bestemmingsplan, aangezien deze ontwikkelingen passen binnen het vigerende bestemmingsplan.
De beoogde herinrichting van het stationsgebied is deels strijdig met de vigerende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.3), met uitzondering van de gronden waarvan de bestemming al juist is. Om de ontwikkeling van de P+R aan de zuidzijde planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen ten zuiden van het station van Heino. Binnen het plangebied is in de huidige situatie een groenstrook en een agrarisch perceel gelegen. Het gebied grenst aan de noordzijde aan het station Heino. Aan de oostzijde grenst het gebied aan de Stationsweg. Aan de andere zijdes is het plangebied omringd door agrarische percelen en een groenstrook. De groenstrook loopt parallel aan het spoor.
Figuur 1: Het plangebied voor de herinrichting van stationsgebied Heino van voorliggend bestemmingsplan.
Station Heino is bereikbaar via de Stationsweg, die zich in de 60km-zone van Heino bevindt. Aan de noordzijde van het station is er de mogelijkheid om te parkeren, voor zowel fietsers als automobilisten. Aan de noordzijde van het station begint ook een smal voetpad, dat aan de oostzijde van de Stationsweg ligt. Dit voetpad wordt door veel wandelaars gebruikt die lopend naar het dorp Heino gaan. Heino is op ongeveer 400 meter afstand gelegen vanaf het station. De omgeving van station Heino wordt aangemerkt als groene omgeving. Het station is aan de noord- en zuidzijde direct tegen bosschages aan gelegen. In onderstaande figuren 2 en 3 is de huidige situatie van station Heino weergegeven.
Figuur 2: plattegrond van de huidige situatie station Heino
Figuur 3: vooraanzicht van het huidige station Heino
Het station van Heino bestaat op dit moment uit een smal eilandperron, dat aan de noordzijde ontsloten wordt door middel van een overpad met spoorbomen. Het eilandperron ligt tussen twee sporen in, waar zowel de trein uit Zwolle als Enschede binnenkomt.
Figuur 4: weergaven bestaand perron en perronopgang van station Heino
Het voornemen is om het bestaande stationsgebied van Heino te herinrichten. Het bestemmingsplan ziet enkel toe op de ontwikkeling van de P+R aan de zuidzijde van het station, zie figuur 5.
Figuur 5: Ruimtelijke functioneel ontwerp Heino (bestemmingsplanwijzigingsgebied blauw omlijnd)
Beschrijving herinrichting zuidzijde van het station
Als onderdeel van de herinrichting zal er aan de zuidzijde van het station een nieuw P+R terrein worden gerealiseerd (zie figuur 6), waarbij ook een ruimte wordt ingericht als K+R strook. Hiermee wordt het huidige P+R terrein aan de noordzijde verplaatst naar de zuidzijde van het station. Daarnaast moet de zuidzijde van het station zo ingericht worden dat er genoeg ruimte is voor treinvervangend vervoer, welke eventueel op de K+R strook kan halteren.
Figuur 6: Visualisatie van de P+R aan de zuidzijde van het station, exclusief het perron
Om de waterhuishouding van de parkeerplaats goed te regelen, wordt er een wadi aangelegd. Het regenwater van de parkeerplaats zal worden afgevoerd naar de wadi. Vanaf de wadi wordt een overlaat gerealiseerd naar de nieuwe groenstrook (teven Natuurnetwerk Nederland, hierna NNN, gebied) ten zuiden van het parkeerterrein gelegd. Op deze manier kan overtollig regenwater naar de groenstrook worden geleid. De wadi wordt binnen voorliggend bestemmingsplan opgenomen in de groenstrook.
De nieuwe groenstrook met natuurwaarde wordt gerealiseerd ter compensatie van de te verwijderen groenstrook, die in de huidige situatie parallel aan het spoor loopt, die wordt gerooid voor de realisatie van de P+R. In paragraaf 3.1.1.2 wordt verder ingegaan op het compensatieplan die is opgesteld voor de nieuwe groenstrook.
Figuur 7: Visualisatie van de toekomstige P+R met groene omgeving.
Duurzaamheid
Binnen de toekomstige herinrichting van het stationsgebied Heino staat duurzaamheid en groene inpassing centraal. Gezien de groene omgeving waar het station zich bevindt, is het belangrijk dat er aandacht besteedt wordt aan de ecologische structuren. Er zal een boom gekapt moeten worden om de in- en uitrit van het P+R terrein goed te laten inpassen. Ter compensatie worden er rondom het stationsgebied een aantal bomen aangeplant en worden de randen ingevuld met bloemrijk grasmengsel.
Binnen het plangebied vigeren meerdere bestemmingsplannen. De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende ruimtelijke plannen:
De zuidzijde van het stationsgebied, waar dit bestemmingsplan zich toe richt, valt in het bestemmingsplan Buitengebied Raalte. Binnen het plangebied liggen de bestemmingen 'Verkeer - railverkeer', Natuur en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden '. Ook geldt er een gebiedsaanduiding 'overige zone - geen reconstructiezone', hieruit volgen geen belemmeringen voor de herinrichting van het stationsgebied. De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden Landschapswaarden' en 'Natuur'.
Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Binnen de enkelbestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden zijn de gronden bestemd voor:
Alsmede voor:
Met daaraan ondergeschikt:
De voorgenomen ontwikkelingen de groenstrook zou kunnen passen binnen de functie 'behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde' binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden. In deze bestemming wordt de groenstrook met natuurwaarden (NNN) echter onvoldoende geborgd, waardoor voor de groenstrook een afwijkende bestemming nodig is.
Enkelbestemming Natuur
Figuur 8: Vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.
De herinrichting van het stationsgebied aan de zuidzijde (de ontwikkeling van de P+R en de K+R) is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Op de betreffende locatie rust momenteel de bestemming 'Natuur', waarbinnen een P+R terrein ten behoeve van het station niet is toegestaan. Tevens worden natuurwaarden van de groenstrook (NNN) onvoldoende geborgd in de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden, waardoor voor de groenstrook een afwijkende bestemming nodig is. Om P+R en de K+R planologisch mogelijk te maken en de groenstrook planologisch te borgen is dit bestemmingsplan opgesteld.
In hoofdstuk 2 wordt het wettelijk kader toegelicht op de verschillende van toepassing zijnde niveaus, waarbinnen de activiteit plaatsvindt. In hoofdstuk 3 worden de milieu- en omgevingsaspecten van het initiatief getoetst. In hoofdstuk 4 is de toelichting op de planregels opgenomen. Hoofdstuk 5 behandelt de maatschappelijke en financiële haalbaarheid van het plan.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.
Met de NOVI brengt het Rijk in beeld waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving, stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Die keuzes in de fysieke leefomgeving maakt het Rijk niet alleen. Keuzes worden samen gemaakt met medeoverheden, kennisinstellingen, maatschappelijke partijen en burgers. Dit vraagt een goed samenspel tussen al deze partijen; een integrale aanpak.
De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt om een actieve Rijksoverheid om richting te geven aan de toekomstige fysieke leefomgeving van Nederland. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De NOVI richt zich daarbij op vier prioriteiten:
Ad.1 ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie
Nederland dient zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal. Door middel van het Programma Energiehoofdstructuur zet het Rijk zich in op deze reserveringen te garanderen.
Ad. 2 duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.
Ad 3. Sterke en gezonde steden en regio's
Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en breidt deze uit, waarbij de richting van de verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-)infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar er vraag is. In de steden bewegen we onszelf in 2050 nog gemakkelijker en efficiënter met de fiets, te voet en vooral met het openbaar vervoer. Dit vraagt om een slimme en veilige inrichting van de (verkeers)ruimte zodat iedereen veilig gebruik kan maken van verschillende netwerken en vervoerswijzen. Hiermee zullen de knelpunten op de weg, spoor en water verholpen worden.
Om het netwerk als geheel te benutten, zijn er ook goede verbindingen tussen de stedelijke regio's nodig. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van de integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet-stedelijk gebied moet plaatsvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezond leefstijl en maatschappelijke participatie bevorderd en versterkt het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad. Daarbij worden steden en regio's klimaatbestendig ingericht.
ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kapitaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.
Om de beleidskeuzes op een heldere manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
3. Afwentelen wordt voorkomen.
figuur 9: prioriteiten en afwegingsprincipes NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
Relatie met het voorliggend plan
De ontwikkeling die met voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijke beleid van het Rijk. De voorgenomen ontwikkeling maakt een duurzaam, veilig en snel openbaar vervoersnetwerk mogelijk om de Nederlandse bereikbaarheid een impuls te geven.
Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals hoofdwegen en - spoorwegen, buisleidingen van nationaal belang, de Ecologische hoofdstructuur (nu NNN), primaire waterkeringen buiten het kustfundament en erfgoederen van uitzonderlijke waarde. De regels uit het Barro zijn voor wat betreft een aantal onderwerpen verder uitgewerkt in het Rarro (bijvoorbeeld de uitbreiding van het hoofdwegennet). Gelet op het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling van de algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn voor de projectlocatie een tweetal onderwerpen van toepassing:
Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
In het Besluit is opgenomen dat er aanwijzingen van reserveringsgebieden gelden voor de verbreding van bestaande hoofdwegen. Dit geldt eveneens voor de mogelijke aanleg van nieuwe landelijk spoorwegen. Het is o.a. niet toegestaan om omgevingsvergunningsplichtige bouwwerken te plaatsen binnen een reserveringsgebied. Zowel de nabijgelegen snelweg als een mogelijk nieuwe landelijk spoorweg bevinden zich niet in of nabij de projectlocatie.
Natuurnetwerk Nederland
Bij provinciale verordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aangewezen. Hieruit volgen ook regels waaraan omgevingsvergunningen t.b.v. afwijken van het bestemmingsplan aan moeten voldoen, onder andere dat zij per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden. Hierop zijn een aantal uitzonderingen van toepassing. De voorgenomen projectlocatie bevindt zich binnen het NNN (voorheen EHS). De compensatie van het NNN-gebied is opgenomen in het NNN-compensatieplan, zie paragraaf 3.1.1.2.
Relatie met het voorliggend plan
De voorgenomen ontwikkeling valt samen met NNN. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1.1.2 waarin een toelichting wordt gegeven op de compensatie. Met het oog hierop zijn er geen onderwerpen of rijksbelangen uit het Barro waarmee het voornemen strijdig is.
De Omgevingsvisie Overijssel wordt jaarlijks geactualiseerd. De meest recente versie is de Omgevingsvisie Overijssel 2022, vastgesteld door PS op 4 oktober 2022. In de Omgevingsvisie Overijssel staan maatschappelijke opgaven in Overijssel, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. De leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden maar een schets van hoe de provincie de ambities wil realiseren.
De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.2.2).
Relatie met het voorliggend plan
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de beleidsambities van de provincie. Met de herinrichting van het station Heino wordt het infrastructuurknooppunt verbeterd, hierbij wordt het openbaar vervoer gestimuleerd (duurzaamheid) en wordt er een impuls gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit van het stationsgebied. De ontwikkeling sluit aan op de omgevingsvisie van de provincie.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening Overijssel is sinds 1 mei 2017 van kracht en wordt net als de omgevingsvisie ieder jaar geactualiseerd. De meest recente actualisatie betreft die van 16 november 2022. De Omgevingsverordening Overijssel richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Overijssel. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is rekening te houden met de waarden zoals opgenomen in de Omgevingsverordening. Ook bij voorliggend planvoornemen is rekening gehouden met de diverse beleidsonderwerpen waarvoor regels zijn opgesteld in de omgevingsverordening en die van toepassing zijn op onderhavige locatie, zoals Salland Diep en kwaliteitsimpuls groene omgeving. Op plaatsen waar de herinrichting van het stationsgebied conflicteert met provinciale waarden uit de omgevingsverordening worden door ProRail passende maatregelen genomen zodat aantasting van de waarden wordt vermeden of wordt gecompenseerd. Hieronder wordt ingegaan op de specifieke waarden die gelden binnen het plangebied en die mogelijk betrekking hebben op het voornemen.
Landschap: dekzandvlakte en ruggen
De voorgenomen ontwikkeling ligt grotendeels in een gebied met een dekzandvlakte en ruggen. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw.
De ambitie van de provincie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. De dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen en het huidige reliëf.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op dekzandvlakten en ruggen. Bij de herinrichting van het stationsgebied vinden er geen ingrepen plaats die het reliëf wijzigen.
Landschap: oude hoevenlandschap
De voorgenomen ontwikkeling ligt voor een gedeelte binnen het landschap oude hoevenlandschap. Het landschap wordt gekenmerkt door verspreide erven, als het directe gevolg nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zochten (die ze vonden bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen). Vanwege de kleinschaligheid van het hoevenlandschap is dit landschapstype gevoeliger voor verandering dan bij voorbeeld het essenlandschap. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De essen krijgen daarbij een beschermde bestemmingsregeling, gericht op de instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.
Bij de herinrichting van het stationsgebied zal rekening moeten worden gehouden met het oude hoevenlandschap. Een nadere toelichting wordt gegeven in paragraaf 3.11 Landschap.
Artikel 2.1.5: ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij dient inzichtelijk gemaakt te worden op welke wijze toepassing gegeven is aan het uitvoeringsmodel (Of-, waar- en hoe-benadering) die in de Omgevingsvisie is neergelegd. Tevens dient er gemotiveerd te worden hoe de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief. Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken indien er sprake is van sociaal economische en/of maatschappelijke redenen en er voldoende verzekerd is dat er sprake is van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 2.1.6: kwaliteitsimpuls groene omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal- economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving (met uitzondering van bedrijfsontwikkeling, nieuwvestiging van agrarische bedrijven en of zelfstandige opstelling van zonnepanelen). Nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
In voorgenomen ontwikkeling wordt een groenstrook met natuurwaarden (NNN) ontwikkeld. Voor de realisatie van NNN is een compensatieplan opgesteld, zie paragraaf 3.1.1.2 voor meer informatie.
Artikel 2.7: bestaand natuur NNN
Provinciaal Overijssel wordt gekenmerkt door een grote variatie aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). Het verlies van soorten verarmt de natuurwaarde en maakt ecosystemen kwetsbaar. Het behoud van biodiversiteit is nodig voor een duurzame toekomst. Om deze redenen wil de provincie achteruitgang van biodiversiteit voorkomen en wordt ingezet op de ontwikkeling, beheer en bescherming van de biodiversiteit in Overijssel. De categorie ‘Bestaand' is van toepassing op gebieden waar de beoogde natuurwaarden aanwezig zijn zoals bestaande wateren, natuur - en bosgebieden. Verder vallen binnen deze categorie de gronden die zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en zijn ingericht conform de natuurdoelen van het NNN. Die gebieden moeten als natuur worden bestemd.
De herinrichting van station Heino valt deels samen met een NNN gebied. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1.1.2 waarin een toelichting wordt gegeven op de compensatie. Hiermee worden de NNN waarden voldoende geborgd.
Artikel 2.19: mobiliteit
Goede verbindingen zijn essentieel voor de economische groei en stedelijke ontwikkeling van de economische kerngebieden. In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe grootschalige ontwikkelingen die bovenlokale verkeersbewegingen met zich meebrengen of effecten hebben op de verkeersafwikkeling op de hoofdinfrastructuur, wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het uitgangspunt dat ontwikkelingen die mobiliteit oproepen worden geprojecteerd nabij aansluitingen op hoofdinfrastructuur, hoofdfietsverbindingen en multimodale knooppunten.
Met de herinrichting van het stationsgebied wordt het gebied op nieuwe ingedeeld en ingericht. Het aantal openbaar vervoersbewegingen blijft gelijk. Het hiermee niet over en grootschalige ontwikkeling met bovenlokale verkeersbewegingen.
Artikel 4.6.4 - drinkwatervoorziening en waterbescherming
Onderhavige locatie is binnen de omgevingsverordening aangewezen als vergunningsplicht reservering Salland Diep. Alle onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld en zijn gelegen in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone Salland Diep op kaart Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming, zijn vergunningplichtig.
Voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met mogelijk de boringvrije zone van het Salland Diep die op een diepte van 50 meter ligt. De drinkwatervoorziening en waterbescherming vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 10: drinkwatervoorziening en waterbescherming
Relatie met het voorliggend plan
Onderhavig project is onderdeel van het verbetertraject van de verbinding tussen Zwolle en Enschede. Het draagt hiermee bij aan de doelstellingen van de Omgevingsverordening. Het plan heeft echter wel ruimtebeslag op een NNN gebied. Dit NNN gebied wordt binnen het plangebied gecompenseerd, waarmee de waarden voldoende worden geborgd. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde regels en uitgangspunten uit de provinciale Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie Horizon gemeente Raalte 2040 is vastgesteld op 26 november 2020. De omgevingsvisie geeft richting aan de ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving van Heino. De wettelijke basis voor de omgevingsvisie is de Wet ruimtelijke ordening totdat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt. De gemeente heeft drie kernopgaven opgesteld zodat er sturing gegeven kan worden aan de ontwikkelingsrichting voor de verschillende geografische samenhangende gebiedsdelen:
Het buitengebied
De gemeente Raalte streeft ernaar om het groene en agrarische karakter van het buitengebied verder te ontwikkelen en waar nodig te beschermen. In de toekomst moet het buitengebied een divers en modern productie- en werklandschap worden met toekomstbestendige landbouw. Om dit te bereiken zijn er verschillende technologische innovaties nodig. Enerzijds zal er meer geïnvesteerd worden in innovaties waarbij robotisering, ICT en technologie centraal staan. Anderzijds zal er ruimte blijven bestaan voor meer kleinschalige productie en natuurinclusieve landbouw, zodat de bodemkwaliteit verbeterd wordt en de stikstofdepositie wordt teruggedrongen. De gemeente Raalte is er tevens van bewust dat de energietransitie voor een groot deel in het buitengebied zal landen, wat een belangrijke transformator van het landelijke gebied vormt.
Toekomstbestendige wijken en dorpen
Een duurzame samenleving is belangrijk. De gemeente Raalte is van mening dat een duurzame samenleving voorziet in de toekomstbestendigheid van de dorpen en wijken, die gekenmerkt worden door kernwoorden als energieneutraal, klimaatadaptief, gezond, veilig en levensloopbestendig. De gemeente Raalte ziet erop toe dat er een transformatie plaatsvindt. Zo vinden nieuwbouw en herinrichting plaats binnen bestaand bebouwd gebied, waarbij ook gekeken wordt naar nieuwe vormen van collectieve woonconcepten. Tevens dienen er voldoende ontmoetingsplekken ontwikkeld te worden in de dorpen en dienen voorzieningen goed bereikbaar te zijn. De bereikbaarheid van voorzieningen dient voor elke inwoner toegankelijk te zijn. Om dat te bereiken dient het openbaar vervoer versterkt te worden.
Identiteit en regio
De gemeente Raalte wordt gezien als het hart van Salland en een kruispunt in de regio. Daarnaast grenst de gemeente Raalte aan economische kernen als Zwolle, Deventer en Twente. Het is voor de gemeente Raalte belangrijk om nog meer de samenwerking aan te gaan en zo te profiteren van deze economische kansen. Een optimale (digitale) bereikbaarheid - door middel van een robuuste hoofdinfrastructuur, stationsontwikkeling en nieuwe mobiliteitsconcepten - is daarom essentieel. De gemeente Raalte ziet op dit moment drie belangrijke elementen waarmee de bereikbaarheid verbeterd gaat worden:
Relatie met het voorliggend plan
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de derde kernopgave, identiteit en regio. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de optimalisatie van de bereikbaarheid en draagt specifiek bij aan de daarbij gewenste stationsontwikkeling. Met de voorgenomen ontwikkeling zal het het nog aantrekkelijker worden om met de trein te reizen door het voor- en natransport beter te regelen. Ook de stationsgebied wordt versterkt door te zorgen voor voldoende P+R faciliteiten en het toevoegen van andere functies. De verbetering van het station in Heino met aanvulling van nieuwe parkeergelegenheden voor auto's en fietsen en betere bereikbaarheid voor de bussen draagt bij aan de ontwikkelrichting en daarmee de omgevingsvisie van de gemeente Raalte.
Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) en/of effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Om deze reden is een Natuurtoets uitgevoerd om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en de benodigde vervolgstappen in beeld te brengen, zie Bijlage 3. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen tijdelijke effecten (gedurende de aanlegfase) en permanente effecten (na gebruiksfase).
Het projectgebied ligt ten oosten van Natura 2000-gebied 'Rijntakken' op een afstand van 6 km, zie figuur 11. Door de afstand van enkele kilometers tot de Natura 2000-gebieden is er geen sprake van directe effecten zoals verstoring door geluid, trillingen, fysieke aanwezigheid of een andere verstoring. Wel is er mogelijk sprake van een indirect effect door een toename van stikstofdepositie door de inzet van materieel in de aanlegfase of toenemende verkeersbewegingen in de gebruikersfase. Daarom is een stikstofberekening uitgevoerd voor de voorgenomen ontwikkeling (zie Bijlage 1).
Figuur 11: ligging van het projectgebied t.o.v. Natura2000-gebieden
Stikstofdepositieberekening
Op 26 januari 2023 is er voor de voorgenomen herinrichting van het station Heino een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (zie Bijlage 1). Omdat de aanpassingen aan de stations Heino en Raalte onderdeel zijn van het grotere project Verbetermaatregelen Zwolle-Enschede, is één berekening uitgevoerd waarin alle werkzaamheden rond de stations opgenomen zijn. Voor de berekening is de AERIUS Calculator (versie 2022) gebruikt. Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie). In de berekening is de depositie voor zowel de realisatie- als gebruiksfase inzichtelijk gemaakt.
Wettelijk kader
Bevoegd gezag
De minister is bevoegd op grond van artikel 1.3, lid 1, sub a, onder 1º Besluit natuurbescherming aangezien deze ontwikkeling een voorziening is ten behoeve van het hoofdspoorweg. Op grond van artikel 1.1 Wet natuurbescherming wordt onder “Onze minister” de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verstaan.
Toetsing
In de handreiking voortoets staat dat als het gaat om tijdelijke depositie - op een (naderend) overbelast stikstofgevoelig habitat - ten gevolge van de inzet van materieel ten behoeve van de aanlegfase, van ten hoogste 0,05 mol stikstof per hectare per jaar, gedurende maximaal 2 jaar, of een equivalent hiervan mag bedragen. Dat betekent dat de totale stikstofvracht als gevolg van het project nooit meer dan 0,1 mol stikstof per hectare kan bedragen gedurende de looptijd van het project. Met 'equivalent' wordt bedoeld dat het project ook bijvoorbeeld 0,03 mol/ha/j gedurende 3 jaar of 0,1 mol/ha/j gedurende 1 jaar mag veroorzaken. In alle andere gevallen ligt een Passende Beoordeling voor de hand.
Met andere woorden, volgens de handreiking zijn in die gevallen dus geen significante effecten te verwachten. Als op basis van een voortoets significante effecten uit kunt sluiten, hoeft het project niet te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag aangezien er geen grond is voor een Wnb-vergunning.
Berekening
Uitgangspunten voor de realisatiefase zijn:
Uitgangspunten voor de gebruiksfase zijn:
Resultaat
Uit de resultaten van de depositieberekening wordt geconcludeerd dat er in de realisatiefase een toename van 0,03 mol/ha optreedt. Deze toename is berekend op opstaande Natura 2000-gebieden:
Aangezien dit tijdelijke effecten betreft, kan hierbij verwezen worden naar de Handreiking Voortoets Stikstof (BIJ12, februari 2021), waarin een tijdelijke toename vanwege mobiele werktuigen is toegestaan van 0,05 in 2 jaar (dus 0,1 in 1 jaar). Hiermee voldoet de uitkomst van de realisatiefase aan de Handreiking Voortoets Stikstof.
Voor de gebruiksfase van de nieuwe P&R terreinen van de stations bedraagt de stikstofdepositie vanwege de projectbijdrage volgens de rekenresultaten 0,00 mol/ha voor de hele gebruiksfase. Hiermee is dus geen sprake van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Het aspect stikstof levert daarmee geen belemmeringen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Significante negatieve op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten, waarmee er geen vervolgstappen nodig zijn vanuit de Wnb.
Binnen de herinrichting van het stationsgebied Heino bevindt de beoogde locatie van het P+R terrein zich binnen een NNN-gebied (zie figuur 12). Om het P+R terrein te realiseren, worden houtopstanden uit het NNN-gebied verwijderd. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er een aantoonbaar maatschappelijk belang, omdat de ontwikkeling ten behoeve van een goede bereikbaarheid van het station Heino is en daarmee voor het openbaar vervoer. Daarbij wordt tevens de Stationsweg ontlast van de huidige parkeerdruk.
Op grond van NNN-beleid (zie paragraaf 2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2022) is het opnieuw realiseren van minimaal gelijkwaardige natuurwaarden en deze kenmerken als natuur vereist. Langs het zuidwesten van het P+R terrein worden nieuwe houtopstanden gerealiseerd, die betere natuurwaarden en kenmerken aan het NNN-gebied toekennen. Hiervoor is een compensatieplan op gesteld (zie Bijlage 2). Over de natuurcompensatie is overeenstemming bereikt met de grondeigenaar en de provincie Overijssel. Beiden zijn bereid medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. De natuurwaarden worden geborgd in voorliggend bestemmingsplan, door de bestemming Natuur (Artikel 3) op te nemen.
Figuur 12: Natuurnetwerk Nederland
NNN-compensatieplan
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt er invulling gegeven aan de compensatie van het NNN-gebied (zie Bijlage 2). De compensatie gaat plaatsvinden volgens de regels en voorwaarden die gesteld zijn in de vigerende Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2022). De herinrichting van station Heino en de daarmee de beoogde realisatie van de P+R neemt meer ruimte in beslag dan de huidige verkeerskundige situatie en zorgt voor ruimtebeslag op omliggende functies. De herinrichting gaat ten koste van een gedeelte van de groenstrook met natuurwaarden aan de zuidkant van het spoor welke ter plaatse onderdeel uitmaakt van het NNN. De bosschages zijn in de huidige situatie 400 meter lang (waarvan 70 meter in projectgebied) en gemiddeld 20 meter breed (zie figuur 13). De bosschages bestaan voornamelijk uit wilgen, vlier, beuken en berken (houtwal en houtsingel). Ook is er ondergroei aanwezig.
Figuur 13: ruimtebeslag op het NNN, rood gearceerd
Dit ruimtebeslag leidt tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de aanwezige NNN. Dit dient gecompenseerd te worden. Het netto areaal bedraagt 2.731 m2. Er is geen sprake van versnippering.
Het ruimtebeslag heeft geen invloed op geomorfologische processen, waterhuishouding, mate van rust/stilte/donkerte, landschapsstructuur en/of belevingswaarde in het gebied.
Compensatie
ProRail heeft twee compensatieplannen uitgewerkt waarbij in beide plannen hetzelfde oppervlakte wordt gerealiseerd als het oppervlakte van het huidige NNN gebied:
Uiteindelijk is er gekozen om de houtsingel gedeeltelijk over de wadi te realiseren, waarbij het NNN gebied direct grenst aan de nieuw te realiseren P+R. Om tot realisatie te komen van het compensatieplan, welke hierboven als optie A is aangeduid, moet echter meer landbouwgrond worden opgegeven dan voor de realisatie van optie B. In overleg met de grondeigenaar wordt daarom de voorkeur aan optie B gegeven om het NNN als gevolg van de ingreep te compenseren. De aanleg van het nieuwe NNN-gebied is geborgd doormiddel van een voorwaardelijke verplichting (zie artikel 6.2).
Naast het compenseren van hetzelfde oppervlakte is een kwalitatieve of kwantitatieve versterking een voorwaarde. Een kwantitatieve versterking kan mogelijk gerealiseerd wordend door;
Een kwalitatieve versterking kan worden behaald door de bosschage robuuster te maken dan in de huidige situatie. Hierbij kan gedacht worden aan een volle onderlaag, verbeterde opgaande begroeiing, ondergroei en extra aanplant van onder andere soorten als els, meidoorn en vlier.
In de quickscan (zie Bijlage 3) is in beeld gebracht of er (potentiële) vast rust- of foerageergebieden aanwezig zijn in het plangebied. Hierbij is aandacht besteed aan alle relevante soortgroepen en beoordeeld of mogelijke standplaatsen, verblijfplaatsen, voortplantingsplaatsen of leefgebieden binnen of in de directe omgeving van het ingreepgebied (kunnen) worden aangetast bij ontwikkelingen. Voor deze indicatie is zowel een bureauonderzoek als een veldbezoek uitgevoerd. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen vijf jaar.
In de onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken voor bepaalde diersoorten en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals nader soortgericht onderzoek.
Tabel 1: schematische weergaven resultaten
Mogelijke effecten op de soorten (algemene broedvogels, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en amfibieën) kunnen niet worden uitgesloten. Binnen de provincie Overijssel geldt een vrijstelling voor algemeen voorkomende soorten, zoals grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Deze soorten zijn daarom niet meegenomen in het verdere onderzoek. Echter geldt voor deze soorten wel een zorgplicht.
Mitigerende maatregelen
Door het toepassen van mitigerende maatregelen kunnen effecten op (algemene) broedvogels worden voorkomen. Hieronder wordt aangegeven welke maatregelen noodzakelijk zijn om negatieve effecten te voorkomen. Door opvolging te geven aan deze maatregelen wordt ook een overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming voor deze soort voorkomen.
Soortgericht onderzoek
Op basis van de resultaten van de quickscan kan de aanwezigheid van vleermuizen, boommarters en kleine marterachtigen niet worden uitgesloten binnen het plangebied. Door het verwijden struwelen en bosschages en kappen van bomen kunnen negatieve effecten niet op voorhand worden voorkomen door mitigerende maatregelen. Er dient daarom een nader soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd. In het soortgericht onderzoek kan de aanwezigheid worden vastgesteld en kan beoordeeld worden of negatieve effecten uit te sluiten zijn en/of dat er mitigerende of compenserende maatregelen noodzakelijk zijn. Hieronder wordt een toelichting gegeven op de aanvullende soortgerichte onderzoeken die noodzakelijk zijn.
Vleermuizen, boommarter en kleine marterachtigen
Er heeft een extra veldbezoek (naast het veldbezoek dat voor de quickscan is uitgevoerd) plaats gevonden om de holtes op geschiktheid voor de boommarter, kleine marterachtigen en vleermuizen te controleren. Dit heeft plaatsgevonden met een ladder of hoogwerker. Op basis van het extra veldbezoek zijn holtes geschikt gebleken voor vleermuizen, daarom is een vervolgonderzoek gestart. Hierin worden de volgende onderzoekstappen gezet:
Tussen deze veldbezoeken dient minimaal 10 dagen te zitten. Het onderzoeksgebied moet tijdens het veldbezoek te overzien zijn. Dit betekent dat het plangebied moet worden opgedeeld in meerdere onderzoeksgebieden. Het vervolgonderzoek voor vleermuizen vindt op dit moment nog plaatst. Er dienen nog 3 veldbezoeken plaats te vinden tussen 15 mei en 15 juli. Resultaten van het onderzoek worden bij het vast te stellen bestemmingsplan gevoegd.
Zorgplicht
De Wnb kent een algemene zorgplicht. Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige planten en dieren moet worden omgegaan. Daarom moeten de volgende maatregelen genomen worden:
Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden met betrekking tot algemene broedvogels, vleermuizen, boommarters en kleine marterachtigen en grondgebonden zoogdieren. Binnen de provincie Overijssel geldt een vrijstelling voor algemeen voorkomende soorten, voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Voor deze soorten zijn geen vervolgstappen nodig, wel geldt voor deze soorten nog de zorgplicht. De mogelijk negatieve effecten op algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen (zoals hierboven genoemd). Voor de boomr en kleine materachtigen en vleermuizen wordt er een extra veldbezoek uitgevoerd. Op basis van het extra veldbezoek zijn holtes geschikt gebleken voor vleermuizen, daarom is een vervolgonderzoek gestart. Er dienen nog 3 veldbezoeken plaats te vinden tussen 15 mei en 15 juli. Resultaten van het onderzoek worden bij het vast te stellen bestemmingsplan gevoegd.
Rond het station Heino staan oude (beuken)lanen waaraan de hoogste beleidsstatus is toegekend. Deze bomen genieten de hoogste bescherming. In totaal zijn binnen het projectgebied 38 bomen en 2 bosplantsoenvlakken geïnventariseerd. Om de herinrichting van het stationsgebied mogelijk te maken dienen er bomen gekapt te worden (zie figuur 14). Door Bomenwacht Nederland is een inventarisatie (zie Bijlage 4) en taxatie opgesteld voor de te kappen bomen.
Figuur 14: Weergave van te kappen bomen en nieuw te planten bomen.
Op basis van de inventarisatie kan geconcludeerd worden dat de meeste bomen terecht een beschermde status hebben. Het overgrote deel van deze bomen heeft daarbij een toekomstverwachting van meer dan 15 jaar. Voor de bomen binnen de gemeente Raalte geldt dat gemeentelijke bomen vergunningsplichtig zijn vanaf een stamdiameter van 35 cm. Dit is bij 135 van de 149 onderzochte bomen in hele gemeente Raalte het geval.
Conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling dienen er een boom en bosschages gekapt te worden (zie figuur 14) en wordt een deel van de bosplantsoenstrook gerooid. Voor deze activiteiten zal een kapvergunning aangevraagd worden, hierbij zal ook worden ingegaan op de fysieke en financiële compensatie. Door de aanvraag van de kapvergunning worden de waarden van de bomen voldoende geborgd en zal binnen deze procedure afspraken worden gemaakt over compensatie. In het ontwerp van het stationsgebied is rekening gehouden met de aanplant van nieuwe bomen. Voor iedere boom die gekapt wordt, worden twee nieuwe bomen aangeplant. Voor de nieuwe groene invulling zal een nieuwe groenstrook, aan de zuidzijde van het plangebied, worden gerealiseerd.
Voor deze locatie gelden geen verplichtingen op basis van het onderliggende bestemmingsplan. Het projectgebied is niet aangewezen als mogelijk archeologisch waardevol. Er is geen dubbelbestemming archeologie aanwezig. Er geldt dan ook geen verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Te allen tijde dient er wel rekening gehouden te worden met archeologische toevalsvondsten.
Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de herinrichting van het stationsgebied Heino zullen er significante grondroerende graafwerkzaamheden plaatsvinden aan en rondom het spoor en het emplacement. Het is daarom van belang dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit inzichtelijk wordt gemaakt. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in opdracht van ProRail door BK Ingenieurs een verkennend bodem en verhardingsonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 (zie Bijlage 5). Voor het onderzoek zijn verschillende boringen uitgevoerd.
Resultaten
Bodemkwaliteit
Ter plaatse van de deellocaties worden in de geanalyseerde mengmonsters van de zintuiglijk schone boven- en ondergrond geen tot maximaal licht verhoogde gehalten zware metalen en PAK aangetoond. Ter plaatse van deellocatie 4 (zie tabel 1) zijn in mengmonsters H4-MM3 en H4-MM5 sterk verhoogde gehalten PAK aangetoond. Dit betreft mengmonsters van grond met een bijmenging bestaande uit baksteen. Deze monsters zijn uitgesplitst en geanalyseerd op PAK. Hieruit volgt dat PAK enkel licht verhoogd aanwezig is. PFAS wordt niet verhoogd aangetoond boven de landelijke achtergrondwaarde.
Waterbodem
In de waterbodem van deellocatie H6 (zie tabel 1) wordt in het slib enkel een verhoogd gehalte zink aangetoond. Dit vormt echter geen belemmeringen voor de verwerking van het slib.
Hergebruiksmogelijkheden grond
De zintuiglijk schone boven- en ondergrond ter plaatse van de deellocaties is altijd toepasbaar (lokaal indicatief klasse 'Wonen') op basis van de parameters uit het standaardpakket grond. De zintuiglijk baksteenhoudende grond ter plaatse van deellocatie 4 voldoet indicatief aan klasse 'Wonen' of 'Industrie'. Ten aanzien van PFAS voldoet de grond indicatief aan klasse 'Landbouw/natuur'.
Asbest
Er is zowel op het maaiveld als in de contactzone (0,0 - 0,5 m -mv) visueel geen asbest aangetroffen. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in grond heeft derhalve niet plaatsgevonden.
Grondwater
In het grondwater worden over het algemeen licht verhoogde concentraties zware metalen (hoofdzakelijk barium) aangetoond. In peilbuis H2.002 wordt (zie tabel 1) barium matig verhoogd aangetoond. De herkomst van de licht verhoogde concentraties is onbekend. Waarschijnlijk betreft het van nature verhoogde achtergrondconcentraties.
Conclusie
In onderstaande tabel zijn de resultaten en conclusies weergegeven van het uitgevoerde bodemonderzoek.
Tabel 1: samenvatting resultaten deellocaties
Op basis van voorliggend onderzoek worden geen verdere belemmeringen geconstateerd ten opzichte van de voorgenomen bestemmingswijziging.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is door Arcadis een Watertoets uitgevoerd, zie Bijlage 6. Het beschrijft de waterhuishoudkundige ontwerpuitgangspunten voortkomend uit het vigerend waterbeleid en de mogelijkheden die ontstaan door de aanwezige geohydrologische gebiedskenmerken. De watertoets omvat het gehele project, maar binnen dit bestemmingsplan is enkel het gedeelte van het P+R terrein van toepassing.
Het dichtstbijzijnde grondwatermeetpunt is op circa 700 meter van het plangebied gelegen, waarbij er geen grondwatermeetdata beschikbaar over de omgeving aan de noordzijde van het station. Gelet op de afstand is dit grondwaterpunt niet representatief voor het plangebied.
Figuur 15: Ligging grondwatermeetpunt
Echter blijkt uit het MIPWA (grondwatermodel voor Noordoost Nederland) dat het plangebied aan de zuidzijde van het spoor op circa 0,3 m-mv ligt en circa 2,2 m-mv ter plaatse van de spoorlijn zelf. Aan de noordkant ligt de grondwaterpeil eveneens op circa 2,2 m-mv (NAP +1,9m).
Aan weerszijden van de spoorlijn lopen sloten / greppels van circa 0,3 – 0,5 m diep. Het is onbekend of dit zaksloten zijn of dat er afvoer plaatsvindt via duikers.
Er loopt een peilgrens door het projectgebied. Ten noorden van de spoorlijn ligt Peilgebied 397 dat afwatert in noordwestelijke richting naar de Nieuwe Wetering (NW) via de NW.25. Ten zuiden van de spoorlijn ligt Peilgebied 461 dat eveneens afwatert naar de Nieuwe Wetering (NW). De bodemhoogte van de sloten en greppels langs de spoorlijn liggen boven het maximale peil in deze peilgebieden. De gemeente geeft aan dat er geen verbindingen tussen de verschillende peilgebieden zitten.
Watergang NW.25 is een primaire watergang in beheer van het waterschap. Deze watergang loopt ten noorden van het projectgebied in westelijke richting. Er lopen geen watergangen van het waterschap door het projectgebied zelf.
Figuur 16: oppervlaktewater in en rondom het plangebied.
Binnen het plangebied zelf ligt geen riolering van de gemeente. Vanaf een gebouw net ten noorden van het plangebied loopt een drukriool in noordelijke richting. In de naastgelegen Stationsweg liggen twee persleidingen Ø 90mm en een vrijverval riool Ø 250mm.
Door de Gemeente Raalte, Waterschap Drents Overijsselse Delta en ProRail zijn (ontwerp-)uitgangspunten opgesteld. In algemene zin zijn de volgende (ontwerp-)uitgangspunten gehanteerd:
Daarnaast hebben de gemeente Raalte en ProRail ook afzonderlijk specifieke eisen aangedragen op het ontwerp.
Gemeente Raalte
ProRail
Door het volgen van de voorgestelde maatregelen vormt het aspect water geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Met de voorgenomen ontwikkeling zal er enkel een aanpassing gemaakt worden aan de P+R. Deze ontwikkeling zal niet bijdragen aan een verhoging en/of overschrijding van de heersende geluidsproductieplafonds. Daarom zijn er geen bijzondere risico's op het gebied van geluid en vormt het aspect geluid geen belemmering voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
De ontwikkeling betreft de herinrichting rondom het station, bestaande uit het verplaatsen van een busstation, K+R en de aanleg van de P+R. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de extra verkeersbewegingen relevant.
Om de situatie ‘worst case’ te beoordelen is aangenomen dat in het maatgevende jaar 2023 er 72 parkeervakken 5 maal per dag worden bezet (=720 voertuigbewegingen) en er dagelijks 200 voertuigbewegingen zijn ten behoeve van de K+R en ieder uur 2 bussen halteren tussen 6 en 23 uur (= 24 voertuigbewegingen, ca 2,5 % vrachtverkeer). Op basis van de NIBM tool draagt het plan niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (zie figuur 17).
Figuur 17: uitkomst NIM-tool verkeersgeneratie parkeren Heino
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse geïnventariseerd. Op basis van de NSL Monitoringstool blijkt dat nu en in de toekomst de luchtkwaliteit (gemeten in fijnstof; PM2,5, PM10 en stikstofdioxide; NO2) ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde grenswaarde van 25 en 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. Het aantal dagen dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 µg/m³ lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.
Er worden geen effecten verwacht op het goede woon- en leefklimaat ten gevolge van het P+R terrein. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorliggende ontwikkeling.
In de huidige situatie heeft het bestaande P+R-terrein van station Heino, gelegen aan de noordkant van het spoor, een capaciteit van 35 reguliere parkeerplaatsen en 1 parkeerplaats voor invaliden.
In de nieuwe situatie zal aan de zuidzijde een nieuw P+R-terrein worden gerealiseerd met een capaciteit van 64 reguliere parkeerplaatsen en 2 parkeerplaatsen voor mindervaliden, een uitbreiding van 30 parkeerplaatsen. De uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen zal resulteren in een toename van het aantal verkeersbewegingen van/naar het P+R-terrein. Uitgaande dat elke parkeerplaats 2 keer per dag wordt gebruikt en daarmee 4 ritten genereert, zal het aantal verkeersbewegingen per dag met maximaal 120 ritten toenemen. De verkeersgeneratie van het P+R-terrein in de nieuwe situatie komt daarmee uit op ongeveer 260 ritten per dag. Het zuidelijke parkeerterrein zal een nieuwe aansluiting krijgen op de Stationsweg welke middels een uitritconstructie wordt vormgegeven. De Stationsweg heeft voldoende capaciteit om het aantal extra ritten te verwerken.
Op het zuidelijke parkeerterrein is tevens een K+R strook voorzien. Met het ontwerp van het P&R terrein wordt rekening gehouden dat de bus voor treinvervangend vervoer zijn draaicirkel kan halen. Op deze manier wordt het mogelijk om ook op station Heino treinvervangend vervoer aan te bieden. Deze bus kan halteren op de Kiss & Ride strook. Het P+R terrein is ingericht conform het PvE Maaiveld parkeren van NS Stations als 'Gratis P+R voorziening'.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Op basis van de Algemene Risicokaart van Nederland (bezocht op: 29-11-2022) zijn geen risicovolle objecten in het plangebied of de directe omgeving aanwezig die in het kader van externe veiligheid nader geanalyseerd moeten worden.
Figuur 18: uitsnede Algemene Risicokaart Nederland
Binnen het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen gebruikt, geproduceerd, opgeslagen of getransporteerd. Tevens worden geen nieuwe kwetsbare, beperkt kwetsbare of risicovolle objecten mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan.
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
Prorail is voornemens het station van Raalte her in te richten om het station te ontwikkelen tot een omgeving waarin iedereen op een logische en comfortabele manier zijn/haar weg kan vinden in de aantrekkelijke, groen ingerichte en overzichtelijke stationsomgeving, zowel in het voor- als natransport. De toekomstige ontwikkeling ziet toe op de ontwikkeling van het P+R terrein, fietsenstalling en de bushalte.
Het onderdeel bedrijven- en milieuzonering is getoetst aan de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering zijn voorkeursafstanden voor geluidsgevoelige objecten opgenomen ten aanzien van geur en geluid. Volgens de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering bedraagt de voorkeursafstand voor geur 10 meter en voor geluid 30 meter.
Uit onderzoek is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorkeursafstanden van zowel geur als geluid. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen werkzaamheden.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een aanvullend onderzoek niet gesprongen explosieven uitgevoerd door REASeuro, zie Bijlage 7. Het onderzoek toont aan dat in de regio oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden.
Gedurende WOII zijn binnen deelprojectlocatie A -Heino km 10.4 tot km 13.2 meerdere luchtaanvallen uitgevoerd, waarbij zowel vliegtuigbommen van 250 lb. en 500 lb. zijn afgeworpen en met boordwapens is geschoten. Ook hebben binnen dit gebied stellingen gestaan, waarin eventueel OO achtergebleven kunnen zijn. Aanwijzingen voor het gebruik van trilling gevoelige ontstekers zijn niet gevonden, waardoor alleen het ongecontroleerd toucheren, bewegen en/of deformeren van OO voorkomen dient te worden.
Indien grondroerende werkzaamheden binnen op OO verdacht gebied en/of bodemlagen dienen plaats te gaan vinden, wordt geadviseerd om voorafgaande aan de werkzaamheden een PRA-OO te laten uitvoeren. De PRA-OO is een bureaustudie waarin de risico ìs van de geplande grondroerende werkzaamheden in relatie tot de aan te treffen OO in kaart worden gebracht en waarbij de meest efficiënte mitigerende maatregelen worden voorgeschreven en toegelicht.
Het doel van de PRA-OO is antwoord te geven op de volgende vragen:
Op basis van het rapport PRA-OO kan een gedegen inschatting worden gemaakt van de kosten en doorlooptijden van mitigerende maatregelen voor de uitvoeringsfase van een project en de consequenties die dit heeft voor de geplande werkzaamheden.
Door het volgen van de voorgenoemde voorzorgsmaatregelen en het 'protocol aantreffen OO' vormt het aspect ontplofbare oorlogsresten geen belemmering voor de voorgenomen werkzaamheden.
Op station Heino stap je uit midden in het groen. Het aangrenzende landgoed Rozendael zorgt voor een afwisselend decor bestaande uit landschapskamers begrenst met volwassen bossen en markante lanen.
Het spoor en stationsomgeving zijn ingepakt met opgaande lineaire groenstructuren welke ook de begrenzing vormen voor de landschapskamers (weide en akkergronden). Hierdoor ligt de spoorzone veelal verscholen in het landschap.
De monumentale beukenbomen langs de stationsweg verwelkomen je zoals op een landgoed. Onder het dak van de boomkronen is een overzichtelijke entreezone met vloeiende vormen ontworpen waarmee de twee nieuwe perrons toegankelijk worden gemaakt. De nieuwe zijperrons worden aan de omgevingszijde voorzien van (beuken)hagen. Hierdoor is het aanblik van de perrons groen.
Door het P&R terrein naar de zuidkant te verplaatsen ontstaat er aan de noordkant een meer hoogwaardige ruimte voor fiets, bushalte en de K+R functie. De grote groenvakken worden ingezaaid met bloemrijk gras en enkele verspreid staande heesters. Nabij de entree worden ook vaste planten toegepast passend bij de schaduwrijke condities van de bomen.
Het nieuwe parkeerterrein komt in de bestaande NNN-strook te liggen. De bestaande lineaire groenstructuur met bomen en struiken wordt gecompenseerd door verplaatsing en of herplant rondom het terrein. Hierdoor treedt er geen verlies in oppervlakte op in het NNN-gebied. Voorwaarde is om de kwaliteit van het groen te verhogen met gebiedseigen soorten en een robuuste struik- en bomenlaag.
De afwatering van het stationsgebied is zichtbaar door het water via een bovengronds systeem richting een natuurlijke wadi te leiden. Deze wadi vormt ook de overgang tussen het parkeerterrein, de nieuwe NNN-strook en de lagergelegen weilanden van Landgoed Rozendael.
De ruimtelijke relatie tussen de noord- en zuidzijde wordt versterkt door in de middenberm van de parkeerplaats een rij grote bomen te planten reagerend op de bestaande beukenbomen aan de noordzijde. Aan weerszijde van het spoor ontstaat hierdoor op termijn een herkenbare groenstructuur.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.), moet bij initiatieven voor (het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan MER-plichtig, project MER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.
Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Er is geen sprake van een activiteit die wordt benoemd in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r., waardoor er geen sprake is van een m.e.r.-plicht. Van een m.e.r.-beoordelingsplicht is sprake als de activiteit en het te nemen besluit voldoen aan de beschrijvingen uit kolommen 1, 2 en 4 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De drempelwaarden genoemd in bijlage D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn richtwaarden. Wanneer een project de in bijlage D, kolom 1, beschreven activiteiten bevat is het, ongeacht de omvang van de activiteiten, noodzakelijk om te toetsen of sprake is van een project met belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Tabel 2: Relevante categoriën bijlage bij besluit m.e.r.
Categorie D2.2: niet van toepassing
Er is geen sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse spoorweg waarvoor een bestemmingsplanwijziging nodig is, of aangevraagd wordt.
Categorie D11.2: niet van toepassing
Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. hangt af van het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer. Dit hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Voorgenomen ontwikkeling is beperkt van aard, aangezien een grootdeel van het plangebied op dit moment al functioneert als stationsgebied. Beperkte (versnipperde) deelgebieden moeten middels voorliggend bestemmingsplan gewijzigd worden als bestemming. Het gaat hierbij om de bestemmingen Natuur (die wordt verplaatst) en Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. Daarnaast wordt enkel het stationsgebied heringericht, waarmee de aantal treinbewegingen en busbewegingen gelijk blijven. Buiten de groenstrook met natuurwaarden (NNN) worden er geen aspecten gewijzigd, die leiden tot een grotere milieubelasting. In de paragrafen 3.1 tot en met 3.10 wordt ook onderbouwd dat er geen significante negatieve effecten op de omgeving plaatsvinden. De NNN-waarden worden binnen het plangebied in afstemming en samenwerking met de Provincie gecompenseerd, waarmee deze natuurwaarden ook voldoende worden geborgd. Tevens wordt natuurontwikkeling niet als stedelijke ontwikkeling gezien.
Hiermee hoeft voorgenomen ontwikkeling niet aangeduid te worden als stedelijk ontwikkelingsproject. Geconcludeerd kan worden dat er geen vormvrije m.e.r.- beoordeling niet benodigd is omdat de activiteit niet valt onder activiteiten benoemd in derdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.
4.1 Inleiding
De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Bij dit bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen, met de bijbehorende aanduidingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht.
Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:
4.2 Bestemmingsregels
Navolgend wordt de bestemmingen nader toegelicht.
Natuur
Deze bestemming is toegekend aan nieuw te ontwikkelen natuurgebied. Dit betreft compensatiegebied voor het aantasten van NNN-gebied door de aanleg van de P+R. Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming uitsluitend via een afwijkingsregel toegestaan.
Verkeer - Railverkeer
Naast spoorwegvoorzieningen zijn hier onder meer wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen en geluidwerende voorzieningen toegestaan. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegelaten.
Om de omwonenden in een vroeg stadium te informeren over de plannen om het traject Zwolle-Enschede te verbeteren, zijn er voor het stationsgebied Heino bewonersavonden georganiseerd op 31 mei 2022 en 24 november 2022. Op basis van een vlekkenplan heeft dit de mogelijkheid gegeven aan lokale bewoners om mee te denken over opstellingsvarianten en inspraak te hebben waarom voor specifieke ontwerpbesluiten is gekozen. Daarnaast zijn er de tijdens het opstellen van het Referentie-ontwerp klankbordgroep avonden georganiseerd waarop de geïnteresseerden konden meedenken. Deze input is (waar mogelijk) meegenomen in de huidige ontwerpen, in de laatste klankbordgroepen is dit ook teruggekoppeld aan de omwonenden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van ProRail en de gemeente zodat de uitvoering van het plan feitelijk gerealiseerd kan worden.
Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Hiervoor is het voorontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente (namelijk de Provincie Overijssel en de Waterschap Drents Overijsselse Delta) verzonden. Inhoudelijke reacties die binnen zijn gekomen op het plan, zijn verwerkt.
Vastellingsprocedure
Nadat alle vooroverlegreacties bekend zijn, is het ontwerp bestemmingsplan opgesteld. Dit ontwerp bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Het bestemmingsplan Raalte Kern, Station Raalte heeft van @@@ tot @@@ in ontwerp ter inzage gelegen. In de periode heeft het ontwerp bestemmingsplan ter voldoening aan artikel 3.8. van de Wet op de ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn kon een ieder naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken aan de raad van de gemeente Raalte. Het bestemmingsplan is op @@@ vastgesteld door de gemeenteraad van Raalte.
Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
In bestuurlijk overleg d.d. 2 december 2022 hebben Ministerie, Provincie, ProRail, NS en Gemeente zich garant gesteld voor het benodigde budget en de benodigde gronden. Er is voldoende budget beschikbaar om de financiële uitvoerbaarheid van het project als positief te beoordelen.