Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 31e wijziging, omgeving Zwolseweg 65, 67 en 71
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0177.BPW20180007-VG01

Toelichting

1 Inleidend hoofdstuk
   
1.1 Aanleiding
 
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Zwolseweg 71 in Heino. De wens van initiatiefnemer is om de bestaande woning geheel te slopen en te vervangen door een nieuwe woning. Volgens het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’ is algehele herbouw van woningen uitsluitend mogelijk op of binnen de bestaande funderingen.
 
Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (art. 50.4) op grond waarvan burgemeester en wethouders, onder voorwaarden, medewerking kunnen verlenen aan de herbouw van woningen buiten de bestaande funderingen.
 
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van herbouw van de woning deels buiten de bestaande fundering binnen het bestaande woonperceel.
 
1.2 De bij het plan behorende stukken
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende stukken:
  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (met identificatienummer NL.IMRO.0177.BPW20180007-VG01)
  • regels.
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In deze toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van de planopzet vermeld.
 
1.3 Planologisch kader
 
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Buitengebied Raalte", "Buitengebied Raalte, correctieve herziening" en "Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening". Het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" is op 8 juni 2012 vastgesteld door de gemeenteraad en in werking getreden op 17 oktober 2012. Daarna is dat plan op onderdelen aangepast middels de correctieve herzieningen. In afbeelding 1 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin een globale weergave van het plangebied. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van voorliggend wijzigingsplan.
   
 
In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Raalte" heeft de locatie de bestemming ‘Wonen’. De locatie heeft de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap – 1’ en de gebiedsaanduiding ‘overige zone - geen reconstructiezone’.
 
De Zwolseweg 71 ligt in een bouwvlak waar ook de Zwolseweg 65 en 67 in liggen, het bestemmingsplan heeft de aanduiding "Maatvoering - Maximum aantal wooneenheden: 3".
 
Op basis van het geldende bestemmingsplan is algehele herbouw van de woning uitsluitend mogelijk op of binnen de bestaande fundering. De nieuwe woning wordt op een andere locatie op het perceel gesitueerd. Op grond van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 50.4) kan herbouw van de woning op een andere locatie binnen het bestaande woonperceel worden toegestaan.
 
1.4 Verantwoording
 
Bij het opstellen van voorliggende toelichting is gebruik gemaakt van diverse (beleids)documenten en informatie van websites. Sommige (beleids)documenten en beeldbeschrijvende documenten zijn in voorkomende gevallen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Daar waar bronnen zijn gebruikt is dat in de tekst weergegeven.
 
1.5 Leeswijzer
 
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een uitgebreidere weergave gegeven van het plan mede in relatie tot het vigerende ruimtelijk beleid. In Hoofdstuk 3 komen de verschillende relevante beleidsstukken voorbij die van toepassing zijn op het plan en zijn hierbij uitgewerkt van provinciaal niveau tot gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 geeft de invloed weer van het plan tot de verschillende omgevingsaspecten.
In hoofdstuk 5 staan de wateraspecten, in hoofdstuk 6 is de toelichting op de planregels weergegeven en in hoofdstuk 7 staat de uitvoerbaarheid van het plan centraal.
 
2 Gebiedsbeschrijving en historie
   
2.1 Ligging en historie
 
Het perceel Zwolseweg 71 te Heino bevindt zich net buiten de kern van Heino, gemeente Raalte. Hieronder de ligging van de locatie vanuit een hoger gebiedsperspectief.
 
  
De woning is in 1968 gebouwd, evenals het bijgebouw.
 
Ontwikkeling omgeving Zwolseweg 71 in kaarten  
 
2.2 Het perceel in zijn omgeving
 
Het plangebied bevindt zich aan de Zwolseweg 71 te Heino. Hieronder een weergave van het plangebied in zijn directe omgeving en een beschrijving van de omringende woningen en agrarische bedrijven.
 
 
Ten zuidwesten bevindt zich het voormalige boerenbedrijf aan de Zwolseweg 69, het heeft nu een woonbestemming. De woningen aan de Zwolseweg 65, 67 en 46 hebben allemaal een woonbestemming. De woning aan de Zwolseweg 71a 005 is de dichtst bij gelegen recreatiewoning van het recreatiepark Landgoed Old Heino.
 
De provinciale weg N35 ligt hemelsbreed op 90 meter van de Zwolseweg 71.
 
2.3 Het gewenste plan
 
De initiatiefnemer heeft in 1970 het huis gebouwd en het is nu aan vervanging toe. De wens bestaat om een inwoon situatie te creëren, waarbij de nieuwe woning een geheel eigentijdse woning wordt. Er wordt naar gestreefd om een energie neutrale woning op te richten.
 
De bouwstijl van de nieuwe woning is een stijl die passend is in de omgeving. Hierna volgt een impressie van de nieuw te bouwen woning.
 
 
De Zwolseweg 71 ligt in een bouwvlak waar ook de Zwolseweg 65 en 67 in liggen, het bestemmingsplan heeft de aanduiding "Maatvoering - Maximum aantal wooneenheden: 3". Dit blijft in de nieuwe situatie ook zo. Op deze manier kan de wijzigingsbevoegdheid worden toegepast.
 
3 Beleidskader
 
Getoetst wordt of het plan past binnen het vigerende planologisch kader en binnen het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen. In dit hoofdstuk staat een overzicht van het van toepassing zijnde beleid in relatie tot de gewenste ontwikkelingen van de initiatiefnemer.
  
3.1 Rijksbeleid
   
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het beleid van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit van Nederland tot 2040 is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen acht het Rijk zich verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt het juridisch kader om het rijksbeleid te borgen.
Het rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
 
De 13 nationale belangen waarvoor het rijk zich verantwoordelijk acht, vloeien voort uit de hier voor genoemde 3 doelen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In het SVIR is een eerste integrale afweging van deze belangen gemaakt.
 
De benoemde rijksbelangen hebben echter geen betrekking op de ontwikkelingen die binnen het onderhavige plangebied zijn voorgenomen.
  
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking beschikbaar gesteld als hulpmiddel bij de toepassing van de ladder. Op 1 juli 2017 is de herziene Ladder duurzame verstedelijking in werking getreden. De nieuwe Ladder is samen met betrokken overheids- en marktpartijen opgesteld om de Ladder beter te laten aansluiten op de praktijk en moet tot minder onderzoekslasten en bezwaarprocedures leiden. De bedoeling is om in een kortere periode toch het gewenste effect te behalen. De behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet immers nog steeds zowel voor het binnen- als buiten stedelijke gebied worden aangetoond.
 
Doel
De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
  
 
Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
 
In het Bro is de Ladder ingekaderd in die zin dat niet voor ieder ruimtelijk besluit de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen hoeft te worden.
De Ladder moet doorlopen worden voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Een stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als:
 
"een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen"
 
Onderstaand wordt nader ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking in relatie tot voorliggend bouwplan.
 
De (herziene) Ladder bestaat uit één stappen en twee onderdelen.
 
Toets aan de Ladder
Onderdeel 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Is de vraag gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit).
 
Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is onderdeel 2 aan de orde.
 
Dit project betreft het oprichten van een vervangende woning voor, hoofdzakelijk, het eigen belang in het buitengebied. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling op een bestaande locatie, waarbij de bestaande woning wordt gesloopt en er een nieuwe wordt opgericht. Het is geen stedelijke ontwikkeling, onderdeel 2 is hiermee niet aan de orde.
 
Er is dus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.
 
Het initiatief is dus in overeenstemming met het rijksbeleid.
 
3.2 Provinciaal beleid
   
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van het streekplan, Verkeers- en Vervoersplan, Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan.
 
Deze visie is opgesteld met een doorkijk tot 2030. In de Omgevingsverordening zijn instructies opgenomen ten aanzien van de inhoud van de juridisch-planologische documenten. In deze paragraaf komt als eerste de visie aan bod en in navolging hierop de verordening.
  
Voor de omgevingsvisie heeft de provincie in het buitengebied twee thema’s die leidend zijn voor alle beleidskeuzes: duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen in projecten en regels.
Ontwikkelingsperspectieven schetsen de ontwikkelingsrichtingen voor gebieden. Voor de groene omgeving worden de volgende ontwikkelingsperspectieven geschetst:
  • realisatie groene en blauwe hoofdstructuur;
  • buitengebied- accent agrarische productie;
  • buitengebied- accent veelzijdige gebruiksruimte..
 
Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.        
  
Ruimtelijke kwaliteit is de goede functie op de juiste plek op de goede manier ingepast in de omgeving. De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee een vanzelfsprekend resultaat van handelen! Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn essentiële gebiedskenmerken het uitgangspunt. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit vooral versterken door deze gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen. De aanwezige gebiedskenmerken in zowel de groene- als de stedelijke omgeving zijn tot stand gekomen door soms eeuwenoude processen. Ze zijn te onderscheiden in 4 lagen:
  1. laag van de beleving (toerisme, recreatie en landgoederen);
  2. stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
  3. laag van de agrarische cultuurlandschappen (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem) en;
  4. natuurlijke laag (in en op de bodem).
3.2.1.1 Uitvoeringsmodel omgevingsvisie
Om te beoordelen of een willekeurige ruimtelijke ontwikkeling inpasbaar is binnen het provinciale beleid dient de gewenste ontwikkeling te worden getoetst op basis van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Hierna is het Uitvoeringsmodel zichtbaar gemaakt en wordt uitleg gegeven over de in het Uitvoeringsmodel opgenomen begrippen.
 
  
Het model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
  1. generieke beleidskeuzes (de of vraag);
  2. ontwikkelingsperspectieven (de waar vraag);
  3. gebiedskenmerken (de hoe vraag).
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
 
Generieke beleidskeuzes
Deze vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat dan om het volgende:
  • Reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend;
  • Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving hanteert de provincie bovendien de zogenaamde SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden;
  • Ook valt hieronder dat de provincie van gemeenten vraagt om afspraken te maken over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen met buurgemeenten. Dit wordt onder andere bij woningbouw en bij bedrijventerreinen gevraagd. Zo bereikt de provincie een optimaal afgestemd en zuinig ruimtegebruik.
 
Ontwikkelingsperspectieven
Binnen de Omgevingsvisie zijn zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de Groene en Stedelijke omgeving. Met dit spectrum wordt ruimte gegeven voor het realiseren van de beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
    
Hieronder is de kaart weergegeven die geldt voor het ontwikkelperspectief. Er is sprake van het ontwikkelperspectief ‘woon- werklocaties buiten de stedelijke netwerken’.
 
  
Het beleid voor dit landschap is dat steden en dorpen, buiten de stedelijke netwerken altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
 
Gebiedskenmerken
Bij (nieuwe) ontwikkelingen wil de provincie dat de ruimtelijke kwaliteit versterkt wordt.
Dit kan vooral door gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen.
Deze gebiedskenmerken zijn te onderscheiden in vier lagen:
  1. laag van de beleving (toerisme, recreatie en landgoederen);
  2. stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
  3. laag van de agrarische cultuurlandschappen (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem) en:
  4. natuurlijke laag (in en op de bodem);
Kwaliteitsopgaven
De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van deze gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
 
Hieronder volgt de toets op basis van het Uitvoeringsmodel voor het perceel Zwolseweg 71 te Heino. Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hierna volgende de uitsneden van de vier lagen.
  
Laag van de beleving
De laag van beleving wordt ook wel de laag van lust- en leisure genoemd. Hierna worden ze door elkaar gebruikt.
Aan de (relatieve) autonomie van de natuurlijke processen in de natuurlijke laag, het ‘nut’ van het agrarisch cultuurlandschap en de sociale en functionele dynamiek van de stedelijke laag voegt de laag van de beleving de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving toe. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit.
 
De belevingslaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Op basis van deze kaartlaag geldt dat de locatie in de zone ‘IJssellinie inundatieveld’ ligt. Zie de kaart hieronder. 
 
   
De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.
 
Op de plaats van de gewenste nieuwbouw zijn geen cultuurhistorische waarden, waardoor de aanduiding geen invloed heeft op het plan. In voorliggend geval is sprake van het oprichten van een vervangende woning, dit past prima in de lust- en leisure laag.
 
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe.
 
 
Op basis van deze kaartlaag is er geen sprake de zone ‘Woonwijken 1955 – nu’. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte.
 
Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van onder andere wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkvastgesteld.
 
Herstructurering van de wijk borduurt voort op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig vastgesteld en verwijst naar de voormalige natuurlijke laag en die van het agrarisch cultuurlandschap.
 
Het vervangen van de bestaande woning voor een nieuwe past binnen de kaders die deze zone stelt. De bestaande kwaliteiten en de inrichting van het gebied blijven hetzelfde.
 
Laag van de agrarische cultuurlandschappen
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Het aanzien van ruim twee derde van het oppervlak van Overijssel wordt bepaald door het agrarisch gebruik.
 
Ter plaatse is sprake van een agrarisch cultuurlandschap met dekzandgebied "oude hoevenlandschap", zie de kaart hierna.
 
 
Kenmerkend voor het oude hoevenlandschap is dat het landschappen zijn met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
 
Ambitie
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven.
 
Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
 
Sturing
De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.
 
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen:
  • de erven met erfbeplanting;
  • open es(je); beekdal; voormalige heidevelden;
  • de mate van openheid en kleinschaligheid.
 
De laag van de agrarische cultuurlandschappen verzet zich niet tegen voorgenomen ontwikkeling. De openheid van het gebied wordt niet aangetast. Het gebied biedt ruimte voor wonen. De nieuwe woning aan de Zwolseweg 71 past prima in dit landschap. Er is geen sprake van een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit.
 
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen, zoals ijs-, wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie en biotische processen, zoals vestiging van plant- en diersoorten, die inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Op basis van de kaart ‘natuurlijke laag’ geldt het volgende.
  
 
Ter plaatse is sprake van de natuurlijke laag ‘dekzandvlakten en ruggen’. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie.
 
Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
 
Er wordt een bestaande woning verwijderd en daarvoor in de plaats komt een nieuwe, daarom verzet de natuurlijke laag zich niet tegen deze voorgenomen ontwikkeling.
 
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling, in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
   
3.3.1 Structuurvisie Raalte 2025+
In de op 27 september 2012 vastgestelde Structuurvisie Raalte 2025+ legt de gemeente Raalte het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025 vast. Waar nodig wordt verder gekeken dan 2025, vandaar de titel Structuurvisie Raalte 2025+.
 
De structuurvisie geeft de hoofdlijnen weer van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in de hele gemeente tot het jaar 2025. Daarnaast geeft de structuurvisie aan hoe opgaven en ambities gerealiseerd kunnen worden.
  
Veel thema’s zijn in de afgelopen jaren al vastgelegd in gemeentelijk beleid. De Structuurvisie Raalte zal een ruimtelijke vertaling geven voor de lange termijn en maakt gebruik van bestaand beleid en lopende discussies.
 
 
De planlocatie ligt in bestaand woongebied. Ontwikkelingen moeten hier afgestemd op de aanwezige landschaps- en natuurwaarden. In deze gebieden ligt het accent om de herontwikkelingsmogelijkheden te benutten. Het gebied heeft een nadere aanduiding (de cirkel) vanwege het nabij gelegen recreatiepark.
 
Het initiatief is in overeenstemming met de Structuurvisie Raalte 2025+.
 
3.3.2 Bestemmingsplan
Hierna worden de voorwaarden uit artikel 50.4 "herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen" toegelicht. Deze voorwaarden zijn van belang of met toepassing van dit artikel uit het bestemmingsplan, de gewenste situatie kan worden gerealiseerd.
 
Artikel 50.4 lid a
de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
 
de herbouw vindt volledig plaats binnen hetzelfde bouwvlak.
 
Artikel 50.4 lid b
de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
 
de nieuwe situering van de woning niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, zie ook hoofdstuk 4 van deze toelichting;
 
Artikel 50.4 lid c
de nieuwe (bedrijfs)woning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
 
de nieuwe woning wordt niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding en er is geen sprake van gronden binnen het voormalige bouwvlak welke niet tot het bestaande erf behoren.
  
Artikel 50.4 lid d
het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
 
dit is niet van toepassing.
 
Artikel 50.4 lid e
de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
 
gezien het kleine aantal m² dat buiten de bestaande fundering, op dezelfde soort grond, wordt gebouwd en het feit dat de nieuwe bebouwing goed past in de omgeving kan geconcludeerd worden dat de herbouw stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
 
Artikel 50.4 lid f
de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
 
de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer overschrijdt de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet. Zie hiervoor paragraaf 4.4 van deze toelichting en het akoestisch onderzoek in de bijlage.
 
Artikel 50.4 lid g
de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn..
 
de ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar. In hoofdstuk 4 wordt dit nader toegelicht.
 
3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan
Het behoud en de versterking van het Sallandse landschap staat centraal in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP, gemeente Deventer, Raalte, Olst-Wijhe, 2008).
 
De zeven landschappelijke eenheden, met hun eigen specifieke ontstaanswijze en bijbehorende kernkwaliteiten, leveren een belangrijke bijdrage aan de diversiteit en ruimtelijke kwaliteit van Salland. De aanwezige kernkwaliteiten bestaan uit zowel aardkundige, archeologische, cultuurhistorische, ecologische en visueel ruimtelijke kwaliteiten. Daarnaast wil het LOP een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van het landelijk gebied; ruimte bieden aan (economische)ontwikkelingen en het vergroten van de toegankelijkheid voor bewoners en recreanten.
 
Volgens het LOP ligt het plangebied in het zandlandschap en is het landschapstype ‘dekzandruggen’ (LOP visiekaart hieronder).
  
 
In het landschapsontwikkelingsplan van de gemeenten Raalte, Olst-Wijhe en Deventer ligt de locatie in de zone "dekzandruggen". Het is een heel kleine zone dat is ingeklemd in bebouwing, de impact van het gebied is dus erg klein. Het doel is in die gebieden om de overgang van dorp naar landelijk gebied te ontwikkelen.
 
De locatie aan de Zwolseweg is geen nieuwe ontwikkeling. De bestaande woning wordt vervangen door een nieuwe woning. Het is passend in het landschap.
 
De conclusie is dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid zoals hiervoor is toegelicht.
 
4 Omgevingsfactoren
 
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven. Dit zijn archeologie, externe veiligheid, bodem, ecologie, geluid, luchtkwaliteit en milieuzonering. Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.
 
4.1 Archeologie
   
4.1.1 Aanleiding en doel
De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta. Dit verdrag wordt ook wel het Verdrag van Malta genoemd.
 
Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
 
4.1.2 Doorwerking naar het plan
De gemeente Raalte heeft het archeologiebeleid beschreven in een beleidsnota archeologie. Deze beleidsnota in combinatie met de archeologische verwachtings- en beleidskaart vormen de handvatten voor het archeologiebeleid binnen de gemeente Raalte.
 
Volgens het bestemmingsplan heeft de locatie geen nadere aanduiding voor archeologie. Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is de planlocatie gelegen in een gebied met een overwegend lage verwachtingswaarde, zie de weergave hierna.
 
 
Een klein deel van de planlocatie ligt in een zone met een middelhoge verwachtingswaarde. In deze zone wordt niet nieuw gebouwd. Voor gebieden met een lage verwachtingswaarde geldt een archeologisch onderzoeksplicht voor projectgebieden groter dan 10 hectare in het landelijk gebied en groter dan 5 hectare in de bebouwde kom en/of gelegen binnen een straal van 50 meter van AMK terreinen. Voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde geldt een archeologisch onderzoeksplicht voor projectgebieden groter dan 5.000 m2 in het landelijk gebied en groter dan 250 m2 in de bebouwde kom en/of gelegen binnen een straal van 50 meter van AMK terreinen.  
 
Het plangebied heeft een omvang dat aanzienlijk kleiner is dan deze oppervlaktes en is niet binnen gelegen binnen 50 meter van AMK terreinen. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
 
4.2 Externe veiligheid
   
4.2.1 Aanleiding en doel
Bij het transport, de opslag en bij het be- en verwerken in bedrijven van gevaarlijke stoffen, maar ook nabij luchthavens bestaat de kans op ongevallen waarbij slachtoffers vallen die niet bij de activiteit betrokken zijn.
Personen die in bedrijven werken worden door de wetgeving rond arbeidsomstandigheden beschermd. Personen die zich buiten (extern) de bedrijfsgrens bevinden worden beschermd door wet- en regelgeving voor externe veiligheid. De vuurwerkramp in Enschede van mei 2000 heeft geresulteerd in een formalisering en deels aanscherping van wet- en regelgeving om het risico van dergelijke ongevallen te beperken.
 
Het doel van de toets op externe veiligheidsaspecten rond ruimtelijke plannen is na te gaan welke risico’s de voorgenomen ontwikkelingen met zich brengen. Dit om de mogelijkheid te bieden een externe veiligheidssituatie te creëren die voldoet aan de behoeften. Daartoe kan het ruimtelijk initiatief of specifieke wijze worden ingevuld en kunnen eventuele aanvullende maatregelen worden getroffen.
 
Het externe veiligheidsonderzoek richt zich eerst op het plaatsgebonden risico. Dit geeft een beeld van de ruimtelijke verdeling van de hoogte van de risico’s rond een bron. Vervolgens wordt nagegaan wat de hoogte van het groepsrisico is. Dit geeft inzicht in de aantallen personen die bij een ongeval kunnen worden betrokken. Als er sprake is van groepsrisico, als een ongeval tot meer dan 10 dodelijke slachtoffers kan leiden, moeten risicogegevens worden verzameld, moet een advies over het voorgenomen initiatief aan de regionale brandweer worden gevraagd en is de initiatiefnemer verplicht de veranderingen in het groepsrisico door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling te verantwoorden.
 
Niet gesprongen explosieven
In de Tweede Wereldoorlog is het centrum en het stationsgebied van Raalte regelmatig gebombardeerd. Volgens de internationale standaard is het waarschijnlijk dat zo’n 10% van de explosieven niet tot ontploffing is gekomen, de zogenoemde blindgangers. De gemeente Raalte beschikt over informatie en kaarten waarop verdachte gebieden zijn aangegeven, waar niet gesprongen explosieven in de bodem aanwezig kunnen zijn.
 
4.2.2 Doorwerking naar het plan
Het Besluit richt zich primair op inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. In artikel 2, lid 1 van het BEVI staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de in de omgeving aanwezige risicogevoelige objecten.
 
Op de risicokaart zijn twee tankstations in Heini aangeduid als een inrichting met opslag van LPG. De planlocatie ligt op ruim 430 meter van de terreingrens van deze tankstations, dit is ruim voldoende. De planlocatie ligt ook niet binnen de risicocontour van de LPG-opslag.
 
 
Het woning in het plangebied is gelegen op een afstand van circa 90 meter ten opzichte van de N35 waar ook gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De nieuwe woning komt op circa 85 meter te liggen. Ten aanzien van dit deel van de N35 is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied of van een afstand voor het persoonsrisico. Wel is er sprake van een vaste afstand voor het groepsrisico van 47 meter. In dit geval wordt ruimschoots aan deze afstand voldaan.
 
Het plangebied is niet gelegen in gebied dat verdacht is vanwege afwerpmunitie uit de Tweede Wereldoorlog, nader onderzoek is hiervoor niet nodig.
 
De locatie is geen risico veroorzakende inrichting. Ook wordt de locatie niet gekarakteriseerd als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat nader onderzoek naar externe veiligheid niet nodig is.
 
4.3 Bodem
   
4.3.1 Aanleiding en doel
De mens gebruikt de bodem op vele manier, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit ook in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk.
Doordat de mens al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft hij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
 
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
 
Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
 
4.3.2 Doorwerking naar het plan
In de ruimtelijke onderbouwing dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek).
 
De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:
  • Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (twee of meer uren per dag) mensen zullen verblijven;
  • die de grond raken;
  • waarvan het bestaande gebruik wijzigt (interne verbouwing);
  • die niet naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk genoemd in het Besluit bouwwerken;
  • waarvan geen reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten aanwezig zijn;
  • die geen tijdelijk bouwwerk betreffen waarbij uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is.
 
Omdat er een nieuwe woning wordt opgericht is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Er is een onderzoek uitgevoerd door Sigma Bouw & Milieu uit Emmen, projectnummer 18-M8679, datum 29 november 2018 (zie bijlage).
 
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek zijn de volgende conclusies getrokken.
 
Grond
Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).
 
Bovengrond (0,0 – 0, 5 m-mv)
Bovengrondmengmonster bevat een verhoogd gehalte PCB’s ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte PCB’s in het bovengrondmengmonster overschrijdt de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (> 0,5) niet.
Wel geldt in dit geval dat voor PCB’s bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse wonen wordt overschreden.
 
Ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv)
Ondergrondmengmonster bevat een verhoogd gehalte minerale olie ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte minerale olie in het ondergrondmengmonster overschrijdt de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (> 0,5) niet.
Wel geldt in dit geval dat voor minerale olie bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse industrie wordt overschreden.
 
Grondwater
Het grondwater ter plaatse van de peilbuis bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de streefwaarde en/of detectiewaarde.
 
4.4 Ecologie
   
4.4.1 Aanleiding en doel
Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om de verscheidenheid aan planten- en diersoorten in stand te houden. Bovendien komen veel soorten ook buiten natuurgebieden voor. De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: ten eerste de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, ten tweede decentralisatie van verantwoordelijkheden en ten derde vereenvoudiging van regels.
 
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid.
 
In de nieuwe Wet natuurbescherming blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komt te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het NNN of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap.
 
Soortenbescherming
Artikelen 3.1 tot en met 3.11 van de Wet natuurbescherming regelen de bescherming van soorten. De bescherming is opgedeeld in vijf categorieën met soorten:
  1. Vogels met jaarrond beschermde nesten;
  2. Overige vogels;
  3. Soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage IV) en de Verdragen van Bern (bijlage II) en Bonn (bijlage I);
  4. Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn en waarvoor provinciaal geen vrijstelling geldt;
  5. Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, maar waarvoor provinciaal wel een vrijstelling geldt.
4.4.2 Doorwerking naar het plan
Van belang is om na te gaan in hoeverre er sprake is of kan zijn van één of meerdere van de bovengenoemde ‘verboden activiteiten’.
 
Ten behoeve van de uitvoering van het project is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door LabelTIEN te Hoonhorst. De rapportage is als bijlage ingesloten.
 
Gebiedsbescherming
Hierna is de eventuele ligging van bovengenoemde natuurgebieden weergegeven, waarbij het plangebied met een rode marker is weergegeven.
  
 
Het dichtst bij gelegen Natura-2000 gebied, Rijntakken, bevindt zich op 6,5 kilometer afstand van de locatie. Op een afstand van ruim10 kilometer bevindt zich de Vecht en Beneden Reggegebied.
 
Rondom de locatie bevinden zich enkele zeer kwetsbare gebieden, het dichtst bij gelegen zeer kwetsbare gebied bevindt zich op 125 meter (ten noorden) van het plangebied, de andere gebieden liggen op grotere afstand.
 
Het plangebied zelf bevindt zich niet binnen het NNN, zodat er geen invloed is op deze gebieden en er geen nader onderzoek naar gebiedsbescherming noodzakelijk is.
 
Gezien de ruime afstand tot deze gebieden is er geen sprake van enige invloed op bovengenoemde gebieden.
 
Soortenbescherming
Van belang is om na te gaan in hoeverre er sprake is of kan zijn van één of meerdere van de bovengenoemde ‘verboden activiteiten’. Op de locatie waar gesloopt en gebouwd wordt zijn geen negatieve effecten te verwachten voor wat betreft broedvogels. Er worden door de geplande ingrepen ook geen negatieve effecten verwacht op de overige beschermde soorten of aanwezige functies.
 
Er verdwijnen dus geen huisvestingsplaatsen van waardevolle soorten zoals bijvoorbeeld gierzwaluwen en vleermuizen. Nader onderzoek naar flora en fauna is hierdoor niet nodig.
 
Gedurende de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient ten alle tijde te worden voorkomen. Worden eventuele werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd, dan kunnen negatieve effecten op broedvogels uitgesloten worden. Als broedseizoen kan globaal de periode van 15 maart t/m 1 juli worden aangehouden.
 
4.5 Geluid
   
4.5.1 Aanleiding en doel
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen).
 
Op Europees niveau is het voornaamste doel op het gebied van geluidshinder dat niemand wordt blootgesteld aan geluidsniveaus die zijn of haar gezondheid en de kwaliteit van zijn of haar bestaan in gevaar brengen.
Het doel van eventueel uit te voeren akoestisch onderzoek bij ruimtelijke plannen is het voorkomen van geluidshinder bij geluidsgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) door het aanhouden van voldoende afstand ten opzichte van geluidsproducenten (industrie, railverkeer etc.) of het treffen van andere maatregelen.
 
De verplichting tot de eventuele uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een projectafwijkingsbesluit indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het eventuele akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
  
4.5.2 Doorwerking naar het plan
Met het planvoornemen wordt voorzien in het oprichten een nieuw geluidsgevoelig object ter vervanging van de bestaande woning.
 
Railverkeerslawaai
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.
 
Industrielawaai
Ten opzichte van de planlocatie bevindt zich op 230 meter een bedrijventerrein. Het heeft (maximaal) de aanduiding bedrijvencategorie 3.2. De afstand tot dit gebied is dusdanig dat het aspect industrielawaai buiten beschouwing gelaten kan worden. In paragraaf 4.8 wordt ingegaan op eventuele individuele bedrijvigheid in het plangebied en daarbuiten.
 
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Zwolseweg en de provinciale weg, de N35. Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door adviesbureau VOBRU uit Nieuwleusen.
 
De resultaten van dit onderzoek zijn in de bijlage volledig weergegeven. In het onderzoek is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer inzichtelijk gemaakt ten opzichte van de N35, Dalfserweg/Zwolseweg en Zwolseweg/Zuthemerweg.
Er is getoetst ter plaatse van de gevel(s) van de vervangende nieuwbouwwoning Zwolseweg 71.
 
Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.
Uit deze resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de N35 bij de vervangende nieuwbouwwoning hoger is dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB, maar lager dan de maximale grenswaarde van Lden 58 dB, waarbij een geluidluwe gevel en buitenruimte aanwezig is.  
 
In het onderzoek is aangegeven dat bron- en overdrachtsmaatregelen technisch niet mogelijk en/of stuiten op bezwaren van financiële en landschappelijke aard, mede gezien de kleinschaligheid van het bouwproject (één vervangende nieuwbouwwoning).
 
Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van de vervangende nieuwbouwwoning te verlagen, technisch niet mogelijk is en op overwegende bezwaren stuiten. In kader van de Wet geluidhinder (artikel 77 lid 2) zijn geen bron- en overdrachtsmaatregelen mogelijk en kan het bevoegd gezag een hogere waarde vaststellen, zoals aangegeven in tabel 4.1 van het akoestisch onderzoek.
 
De berekende geluidbelasting van de overige verkeerswegen is ter plaatse van de vervangende nieuwbouwwoning gelijk aan of lager dan de voorkeurswaarde Lden 48 dB.  
 
Voor de woning dient het akoestisch klimaat in de woning (de zogenaamde binnenwaarde) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Op basis van de te realiseren binnenniveaus en de gecumuleerde geluidsbelasting van 59 dB ten gevolge van de verkeerswegen dient een karakteristieke geluidwering van de gevel gerealiseerd te worden van minimaal 26 dB (59 – 33 = 26).
 
Gezien de standaard karakteristieke geluidwering van minimaal 20 dB voor nieuwbouw uit het bouwbesluit is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.
 
Geconcludeerd kan worden dat gezien de berekende geluidbelasting en aanwezigheid van geluidluwe gevel(s) en buitenruimte sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In kader van de Wet geluidhinder is geen belemmering aanwezig voor realisatie van de vervangende nieuwbouw van de woning Zwolseweg 71.
 
4.6 Luchtkwaliteit
   
4.6.1 Aanleiding en doel
Een gezonde buitenlucht is belangrijk voor de maatschappij. Tot op Europees niveau spant men zich daarom in om de luchtkwaliteit op orde te krijgen door middel van regels en normen. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen decennia in Nederland is verbeterd, voldoet ze nog steeds niet overal aan de normen. Met name fijn stof en stikstofdioxiden leveren problemen op. Een groot aantal bouwprojecten, zoals wegverbredingen en de aanleg van bedrijventerreinen en nieuwbouwwijken, lagen en liggen daarom soms nog steeds stil.
 
Doordat in overschrijdingsgebieden soms ook gewenste of noodzakelijke plannen en projecten worden stilgelegd, ontstond een discussie om gewenste en soms noodzakelijke plannen toch doorgang te kunnen laten vinden. Dat heeft geresulteerd in nieuwe regels voor luchtkwaliteit.
 
Het doel van het luchtkwaliteitonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meegewogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen bepalen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk zullen met name fijn stof en stikstofdioxiden moeten worden onderzocht. Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich brengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie.
 
De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een plan of project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt;
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat tevens voorziet in maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
 
4.6.2 Doorwerking naar het plan
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.
 
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.
 
Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Voorliggend plan is qua omvang en verkeersaantrekkende werking veel kleinschaliger dan de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.
 
4.7 M.E.R.-beoordeling
   
4.7.1 Aanleiding en doel
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.
  
4.7.2 Doorwerking naar het plan
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:
  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
 
In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.
 
Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving verder geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.
  
4.8 Milieuhinder
   
4.8.1 Aanleiding en doel
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze publicatie bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties.
 
Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
  
4.8.2 Doorwerking naar het plan
Voor doorwerking naar het plan moet het vanuit twee perspectieven worden beoordeeld:
  1. Vanuit de omgeving naar het plangebied
  2. Vanuit het plangebied naar de omgeving
Vanuit de omgeving naar het plangebied
In de nabije omgeving van het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd:
  • Bedrijventerrein aan de Zwolseweg (Heino);
  • Agrarisch bedrijf aan de Zuthemerweg 1 (veehouderij).
 
Het bedrijventerrein aan de Zwolseweg ligt op 235 meter afstand en de veehouderij aan de Zuthemerweg 1 op circa 270 meter. Voor veehouderijen is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. Hierbij geldt dat, in het buitengebied, de minimale afstand vanaf het emissiepunt 50 meter moet zijn tot aan een geurgevoelig object. Hieraan wordt ruim voldaan.
  
Voor het bedrijventerrein, behorende tot de categorie 3.2 geldt een afstandseis, worst-case van:
  • 100 meter voor geur en geluid
  • 50 meter voor stof
  • 100 meter voor gevaar
Aan deze afstanden wordt ruimschoots voldaan.
 
De bedrijven in de omgeving liggen dus op ruim voldoende afstand van het plangebied.
 
Vanuit het plangebied naar de omgeving
Voor een (bestaande) woning geldt geen minimale afstand tot naburig gelegen objecten. De functie wonen is geen milieubelastende functie voor de omgeving en veroorzaakt geen aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
 
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
 
5 Wateraspecten
   
5.1 Geldend beleid water
 
Voor het onderdeel water is diverse regelgeving van toepassing. Hierna wordt het relevante beleid voor de planlocatie aangeduid.
 
5.1.1 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. De doorwerking van de beleidsambities en uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
 
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Dit zijn de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
 
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan. Daarnaast zijn alle voormalige vergunningstelsels opgegaan in één watervergunning en drie lozingenbesluiten om zo de regeldruk te verlagen.
 
5.1.2 Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en daarmee is dat ook het Regionaal Waterplan. De provincie omschrijft haar ambitie met het waterbeleid voor de komende jaren in één zin als volgt: ‘We willen onze watersystemen zo inrichten dat ze voldoende en goed water bevatten en dat ze voor lange tijd veilig zijn en bestand tegen klimaatverandering’.
  
5.1.3 Waterschapsbeleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regel stellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
  
5.1.4 Gemeentelijk beleid
Waterplan Raalte
De gemeente Raalte heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterplan Raalte.
  
Hierin worden de kansen en bedreigingen, het ambitieniveau en de communicatie rondom het aspect water in beeld gebracht. Dit wordt opgesteld aan de hand van het beleid vanuit de overige overheidsinstanties, waarna met een visie een uitvoeringsplan is uitgewerkt. De kern van de visie beslaat het volgende:
 
In 2015 is het watersysteem binnen de gemeente Raalte veilig, schoon en aantrekkelijk. Het watersysteem voldoet aan de eisen vanuit landelijk, provinciaal en regionaal beleid en heeft een duidelijke meerwaarde. Bij het nemen van maatregelen wordt geanticipeerd op de gevolgen van klimaatverandering. De benodigde maatregelen zijn realistisch in tijd en kosten. De visie en het uitvoeringsplan bestaan uit de volgende thema’s:
  • Te veel en te weinig water (wateroverlast);
  • Waterkwaliteit en ecologie;
  • Waterbeleving;
  • Communiceren.
 
Gemeentelijk Rioleringsplan
De gemeente Raalte heeft een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) vastgesteld voor de periode van 2014 - 2020. In het GRP zijn de zorgplichten voor het afvalwater, hemelwater en grondwater ingevuld en is de benodigde financiële dekking bepaald. Volgende aspecten worden in acht genomen om te streven naar het beoogde effect:
  • Voor hemelwater wordt gestreefd naar ontvlechten zodat alleen nog afvalwater afvoeren naar de RWZI;
  • Hemelwater lokaal benutten, infiltreren of lozen op oppervlakte water;
  • Grondwateroverlast oplossen als er structurele overlast is die doelmatig met maatregelen kan worden opgelost;
  • Samenwerken binnen de regio en met het Waterschap Drents Overijsselse Delta om de kwetsbaarheid van de individuele organisaties te verminderen.
 
5.2 Waterparagraaf
 
Zoals hiervoor uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijkeplannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
 
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang
met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
 
5.2.1 Watertoets
Ten behoeve van de watertoets is via het instrument www.dewatertoets.nl een wateradvies opgevraagd. Het blijkt dat het plangebied in het beheersgebied ligt van het waterschap Drents Overijsselse Delta.
 
Het watertoetsdocument met daarin de standaard waterparagraaf is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hieronder een weergave van de standaard waterparagraaf waarmee bij uitvoering van het bouwplan rekening gehouden dient te worden.
 
Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
 
De initiatiefnemer heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. In de bijlage is de watertoets weergegeven. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van toepassing is.
 
Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Dat vindt op deze locatie ook plaats. Het schone hemelwater (vanaf de dakoppervlakken) wordt via een infiltratievoorziening afgevoerd naar het oppervlaktewater. Op en rondom het erf is ruim voldoende onverhard terrein aanwezig om het overige hemelwater te laten infiltreren. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied leidt niet tot overlast op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem.
  
5.3 Overstromingsrisico's
 
Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijkringgebieden zijn vastgelegd in de nieuwe waterkaart. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De gevolgen van een overstroming zijn bepaald door inzicht te geven in de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt.
 
  
Op de Risicokaart van de provincie Overijssel is aangegeven dat het plangebied een kleine kans heeft op overstromingen. Voor het vervangen van een bestaande woning, voor een nieuwe, heeft dit geen consequenties.
 
6 Toelichting op de planregels
 
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.
 
6.1 Inleiding
 
De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Bij dit bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Raalte, zoals deze is vastgesteld op 8 juni 2012.
 
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen.
 
Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:
  • hoofdstuk 'Inleidende regels' van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de 'Begrippen' (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk 'Bestemmingsregels' zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk ‘Algemene regels’ staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk 'Overgangs- en slotregels' van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
  
6.2 Bestemmingsregels
 
Navolgend worden de bestemming Wonen toegelicht.
 
Gronden met de bestemming ‘Wonen’, zijn bestemd voor het wonen daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis. Daarnaast zijn er bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken mogelijk met daaraan ondergeschikt bed & breakfast en evenementen.
 
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische uitvoerbaarheid
 
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
 
De kosten voortvloeiende uit de ontwikkeling komen voor rekening van initiatiefnemer. Met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin tevens het risico op planschade is meegenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan op grond achterwege kan blijven.
 
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
In deze paragraaf worden, wanneer deze beschikbaar zijn en indien noodzakelijk, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening uiteengezet.
 
Provincie Overijssel
Voor het plan is geen overleg nodig met de provincie.
 
Waterschap
Het plan is via de watertoets afgestemd met het waterschap.
 
Directe omgeving
De directe omwonenden zijn geïnformeerd over de bestemmingswijziging, dat zijn de bewoners van:
  • Zwolseweg 65
  • Zwolseweg 67
  • Zwolseweg 69
Zij zijn op de hoogte van de geplande bestemmingswijziging.
 
Het ontwerp bestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.