direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan buitengebied Raalte, 13e wijziging, waterbergingen Ramelerwat...
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Waterschap Groot Salland staat de komende jaren voor een aantal grote beleidsopgaven zoals de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeleid 21e eeuw (WB21). In het programma 'Ruimte om te Leven met Water' van het Waterschap Groot Salland worden deze opgaven gezamenlijk opgepakt voor de 36 waterlichamen die vanuit de KRW zijn onderscheiden. Het doel van beide opgaven is om wateroverlast te voorkomen (WB21) en het verkrijgen van een goede ecologische toestand en een goede waterkwaliteit van de waterlichamen.

De Ramelerwaterleiding is één van de waterlichamen die heringericht worden. Eén van de maatregelen die het waterschap uitvoert ten aanzien van de herinrichting van de Ramelerwaterleiding is het inrichten van waterbergingen. Tijdens piekafvoeren in het stroomgebied van de Ramelerwaterleiding worden zodoende ongewenste peilverhogingen in de watergangen zoveel mogelijk afgevlakt door een deel van het overtollige water tijdelijk op te vangen in de waterbergingen. Als het peil in de watergangen zakt, stromen de waterbergingen weer langzaam leeg. Hierdoor wordt inundatie zoveel mogelijk voorkomen, wordt water langer bovenstrooms vastgehouden en worden benedenstroomse gebieden ontlast.

Voorliggend wijzigingsplan realiseert twee waterbergingen met een grootte van 0,9 hectare en 1,0 hectare Raalte. De te realiseren waterbergingen zijn door het waterschap gesitueerd op locaties die, door hun lage ligging in het landschap, goede mogelijkheden bieden om als waterberging te dienen. Daarnaast wordt een klein deel van de Ramelerwaterleiding verlegd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat twee waterbergingslocaties met een totale omvang van 1,9 hectare binnen de gemeente Raalte. Het zijn agrarische percelen die in eigendom zijn van het Waterschap Groot Salland. Daarnaast wordt een klein deel van de watergang verlegd. De waterbergingslocaties en het te verleggen gedeelte van de watergang (ier wordt ook nog een langsberging aangelegd) liggen in het stroomgebied van de Ramelerwaterleiding. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied met de waterbergingslocaties 1 en 2 en te verleggen gedeelte watergang

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het betreffende plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', welke is vastgesteld op 8 juni 2012. De gronden waarop de twee waterbergingen, de langsberging en het te verleggen gedeelte van de watergang zijn voorzien hebben de bestemming 'Agrarisch'. Het voorgenomen plan past niet binnen deze bestemming, waardoor een wijziging (op basis van artikel 3.7.8) van dit bestemmingsplan noodzakelijk is.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan “Bestemmingsplan buitengebied Raalte, 13e wijziging, waterbergingen Ramelerwaterleiding” bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002) en een renvooi;
  • Regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

1.5 Leeswijzer

Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. Hier wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het huidige europese, nationale, provinciale, waterschaps- en (inter)gemeentelijke beleid waaraan het plan is getoetst. De uitkomsten van de onderzoeken die voor dit plan zijn uitgevoerd, worden in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de regels van dit wijzigingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied omvat twee waterbergingslocaties (1 en 2) op agrarische percelen binnen de gemeente Raalte die in het eigendom zijn van het Waterschap Groot Salland. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 1,9 hectare. De percelen liggen in het stroomgebied van de Ramelerwaterleiding, zie figuur 1. Deze watergang is in het beheer van het waterschap. Daarnaast wordt de watergang voor een klein deel verlegd, ten westen van de Haansweg.

2.2 Toekomstige situatie

Aanleg waterbergingen

Het plangebied bestaat uit twee locaties waar agrarische gronden worden omgevormd tot waterbergingen met de bestemming 'Water'. Tijdens piekafvoeren in het stroomgebied van de Ramelerwaterleiding worden zodoende ongewenste peilverhogingen in de watergangen zoveel mogelijk afgevlakt door een deel van het overtollige water tijdelijk op te vangen in de waterbergingen. Als het peil in de watergangen zakt, stromen de waterbergingen weer langzaam leeg. Hierdoor wordt inundatie zoveel mogelijk voorkomen, wordt water langer bovenstrooms vastgehouden en worden benedenstroomse gebieden ontlast. In onderstaande tabel is aangeven hoeveel grond wordt ontgraven en welk natuurlijk beeld qua inrichting wordt nagestreefd. In figuren 2 en 3 is de (oorspronkelijke) begrenzing van de twee waterbergingen weergegeven.

Berging   Oppervlakte berging (ha)   Ontgravingdiepte (m)   Te ontgraven grond (m³)   Streefbeeld  
1   0,9   0,50   4.100   Grasruigte  
2   1,0   0,80   8.300   Grasruigte  

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing en streefbeeld berging 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0003.png"

Figuur 3: Begrenzing en streefbeeld berging 2

De begrenzing van berging 2 is inmiddels aangepast. De juiste begrenzing is opgenomen in Bijlage 7 .

Aan de westkant van de Haansweg wordt tot slot een klein deel van de watergang verlegd. Dit betreft een verlegging van 3,5 meter zuidwaarts over een lengte van circa 370 meter. Aan de noordzijde wordt het onderhoudspad verbreed en aan de zuidzijde wordt een langsberging (waterberging) gerealiseerd, over een lengte van 270 meter. Deze langsberging blijft voornamelijk agrarisch in gebruik. Hier wordt daarnaast houtachtige begroeiing ontwikkeld, welke kan zorgdragen voor beschaduwing van de Ramelerwaterleiding ter plekke. Aan de noordkant wordt het huidige onderhoudspad verbreed. In figuur 4 is de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0004.png"

Figuur 4: Te verleggen gedeelte watergang (inclusiefrjan realisatie langsberging)

Nadere informatie betreffende de maatregelen aan de Ramelerwaterleiding (ook overige maatregelen die wel binnen het geldende bestemmingsplan passen) is opgenomen in het vastgestelde 'Projectplan Ramelerwaterleiding' welke is opgenomen in Bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het planologische kader beschreven dat voor dit plan van toepassing is. Het gaat hierbij om Europees beleid, Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschapsbeleid en het gemeentelijke beleid.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Europese Kaderrichtlijn water

Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn heeft als doel te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin op een duurzame manier met het gebruik van water wordt omgegaan. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlands oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. De kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering waarin het opstellen van beheersplannen per stroomgebied of deelstroomgebied centraal staat. Per stroomgebied moeten ook de ecologische doelstellingen worden bepaald en wateren moeten onderscheiden worden in één van de drie typen wateren: natuurlijke wateren, sterk veranderde wateren of kunstmatige wateren. De onderscheiden wateren worden ook wel waterlichamen genoemd. Aan alle waterlichamen worden haalbare (ecologische) doelen gesteld. De maatregelen die hiervoor nodig zijn, moeten in 2015 uitgevoerd zijn (met uitstelmogelijkheden tot uiterlijk 2027).

3.2.2 Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn - Natura 2000

De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verplichten iedere lidstaat tot een zorgvuldige afweging van de natuurbelangen bij iedere ruimtelijke ingreep. Daarom zijn in Nederland 162 zogenaamde 'Natura 2000-gebieden' aangewezen. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor (combinaties van) deze gebieden is 'Natura 2000-gebied'. Natura 2000 en de KRW zijn nauw met elkaar verbonden. Alle Natura 2000-gebieden liggen in een stroomgebied van de Kaderrichtlijn Water. De afspraken die in KRW-kader worden gemaakt, moeten overeenstemmen met de Natura 2000-doelen. Wanneer een project, plan of activiteit in een Natura-2000 gebied valt en mogelijk een negatief effect heeft op de beschermde natuur in zo'n gebied, moet een vergunning aan worden gevraagd.

3.2.3 Conclusie

In het beheersgebied van Waterschap Groot Salland zijn 36 wateren aangemerkt als waterlichaam. De Ramelerwaterleiding is één van deze waterlichamen. Door de aanleg van waterbergingen in het plangebied is het mogelijk om meer water vast te houden. Dit is één van de maatregelen om de Ramelerwaterleiding op orde te krijgen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Europese Kaderrichtlijn Water. De aan te leggen waterbergingen in het stroomgebied van de Ramelerwaterleiding vallen niet binnen een Natura 2000-gebied of liggen daar dichtbij in de buurt. Er is daarom geen negatief effect te verwachten op een Natura 2000-gebied. Al met al kan gesteld worden dat voorliggend plan binnen het Europese beleid past.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Wat betreft het Rijksbeleid ten aanzien van water heeft het Rijk de ambitie dat in 2040 Nederland een veilige en gezonde leefomgeving heeft met een goede milieukwaliteit en dat Nederland blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden. Het Rijk heeft deze ambitie verder uitgewerkt in een nationaal belang, namelijk: “Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling”. Het Rijk richt zich op een beheer van het (hoofd)watersysteem dat is gericht op het mee bewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Vanuit de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening heeft het Rijk belang bij het afremmen van bodemdaling in veenweidegebieden en een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op nationale opgaven te voorkomen. Provincies en gemeente maken in samenwerking met de waterschappen afspraken over de ruimtelijke keuzes om dit belang te behartigen. Het Rijk vindt het daarbij belangrijk dat in ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Wat betreft het nationale Deltaprogramma neemt het Rijk op advies van de Deltacommissie in 2014 een aantal Deltabeslissingen die in de actualisatie van het Nationale Waterplan (2014) worden verwerkt. Het voorgenomen plan, waarbij extra waterberging wordt gerealiseerd, past binnen het beleid zoals opgenomen in de SVIR.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Het Barro heeft geen rechtstreekse doorwerking op het voorgenomen plan.

3.3.3 Waterbeheer 21e eeuw

Om te voorkomen dat de klimaatsverandering meer wateroverlast geeft, hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het beleid 'Waterbeheer 21e Eeuw' ontwikkeld. In het beleidsdocument 'Waterbeheer van de 21e eeuw', kortweg WB21, worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'vasthouden, bergen en afvoeren' is ook hier leidend. Water moet (weer) de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dit betekent dat er nu al maatregelen worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. In het landschap en in de stad moet meer ruimte gemaakt worden om water vast te houden of op te slaan. WB21 richt zich op het jaar 2015 om het watersysteem (kwantitatief gezien) op orde te brengen.

3.3.4 Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en actualisatie 2008)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) wordt gestreefd naar het op orde krijgen van het watersysteem in 2015 en daarna het op orde houden van het watersysteem. Daarbij wordt geanticipeerd op veranderende omstandigheden zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van totale watersysteem moet ertoe leiden dat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Een gemeenschappelijke aanpak van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is hierbij noodzakelijk. Voor het uitvoeren van WB21 en de KRW zijn de volgende afspraken gemaakt in het NBW:

  • Voor de regionale watersystemen geldt dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater moet zijn aangepakt door de waterschappen. Hierbij wordt uitgegaan van het principe eerst vasthouden, dan bergen en als laatste afvoeren van overtollig water en het aanvoeren van water ingeval van watertekort.
  • In het kader van het bestaand stedelijk gebied is afgesproken dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt de wateroverlast voor 2015 moet zijn aangepakt, waarbij tevens de waterkwaliteitsopgave wordt meegenomen. In wijken waar geen sprake is van een urgente opgave moet de stedelijke wateropgave uiterlijk eind 2027 zijn uitgevoerd.
  • Het minimaal voorkomen van de verergering van watertekort als opgave bij de herinrichting van watersystemen in het kader van de KRW en WB21. Daarnaast dient het watersysteem minder kwetsbaar gemaakt te worden voor watertekortsituaties. Voor de aanpak van waterkwaliteit is de volgorde: schoonhouden, scheiden en tenslotte zuiveren van waterstromen het uitgangspunt.
  • Er is op het gebied van waterkwaliteit afgesproken om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde krijgen en houden. In de stroomgebiedbeheersplannen zal inzichtelijk worden gemaakt wanneer de opgave wordt aangepakt (uiterlijk in 2027).
  • In gebieden waarvoor een inrichtingsopgave geldt in verband met wateroverlast, dient ook zoveel mogelijk de inrichtingsopgave voor de KRW uiterlijk in 2015 te worden uitgevoerd.
  • De maatregelen die in het kader van WB21 en de KRW worden gekozen dienen in 2015 te zijn gerealiseerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de watervereisten vanuit de Natura-2000 en de verdroging (TOP-gebieden).

3.3.5 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de nieuwe planvorm op Rijksniveau van de Waterwet en de opvolger van de vierde Nota Waterhuishouding (NW4). Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid, waarbij wordt ingezet op "Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst". Het huidige beleid op het gebied van waterveiligheid wordt in het Nationaal Waterplan voortgezet en geactualiseerd, waarbij wordt ingezet op een 'meerlaagsveiligheid':

  • 1. Preventie;
  • 2. Het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland;
  • 3. Een betere organisatorische voorbereiding op een mogelijke overstroming (rampenbeheersing).

In het Nationale Waterplan wordt het waterbeleid van het Nationaal Bestuursakkoord Water overgenomen. De trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' is ook in dit Rijksbeleid uitgangspunt.

3.3.6 Conclusie

Door de aanleg van waterbergingen wordt uitvoering gegeven aan het Waterbeleid 21e eeuw. In de toekomstige situatie wordt in extreme neerslagsituaties het overtallig hemelwater geborgen, zodat elders de kans op overstroming afneemt. Hierbij wordt aangesloten bij de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Het aanleggen van waterbergingen past daarmee binnen het nationale waterbeleid.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie: zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma?s en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Het waterbeleid in de Omgevingsvisie is gericht op 'watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn' en 'Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen'. In het kader van de waterveiligheid is het provinciaal beleid onder andere gericht op het behouden en vergroten van de veerkracht van watersystemen door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden te realiseren. Hierdoor zal overstroming of ongewenste inundatie niet optreden.

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 4). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 5):

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0005.png"

Figuur 5: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Het voorgenomen plan draagt bij aan de waterveiligheid en maakt geen inbreuk op de ecologische en chemische kwaliteit van de Ramelerwaterleiding. Daarnaast gelden er ter hoogte van de te realiseren waterbergingen geen belemmeringen op basis van het generieke beleid.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0007.png"

Figuur 6: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven, bron: Omgevingsvisie

Het plangebied heeft in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 grotendeels het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent productie, Schoonheid van de moderne landbouw' en voor een klein deel 'Landbouwontwikkelingsgebied'. Accent in deze gebieden ligt op ruimte voor de agrarische sector. Andere functies passen daar binnen, mits ze agrarische ontwikkelingen niet frustreren. Berging 1 heeft daarbij de beleidsaanduiding 'Buitendijksgebied, beekdal- of veenweidegebied'. Uitgangspunt voor beekdalen is dat de ontwatering niet dieper dan nodig mag zijn voor het gebruik als grasland. Het voorgenomen plan, waarbij waterbergingen worden gerealiseerd die op een natuurlijke wijze worden ingericht, past binnen deze ontwikkelingsperspectieven en de aanduiding als beekdal.

3. Gebiedskenmerken

Vanuit de Omgevingsvisie Overijssel 2009 is gekeken welke gebiedskenmerken het plangebied heeft. De gebiedskenmerken zijn in vier lagen te onderscheiden, namelijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag, en de lust- en leisurelaag.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie – en biotische processen – zoals vestiging van plant- en diersoorten – inwerken op de ondergrond en geologie. De waterbergingslocaties (inclusief te verleggen gedeelte watergang (met langsberging) bevinden zich in natte laagtes/beekdalen en in dekzandvlakten en ruggen (figuur 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0008.png"

 afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0009.png"

Figuur 7: Weergave kaart gebiedkenmerken, natuurlijke laag, bron: Omgevingsvisie

De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem. De ambitie is om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen die bij aan extra ruimte voor dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Dekzandvlakten en ruggen bestaan uit hoge opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De hoogteverschillen en de verschillen tussen laag en nat zijn kenmerkend voor dit type landschap. De ambitie is om deze natuurlijke verschillen functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen in deze gebieden moeten hier ook aan bijdragen. Ook is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, uitgangspunt bij ontwikkelingen in dit type landschap.

Het voorgenomen plan voldoet aan de genoemde opgaves in het plangebied, zoals aan de doelstelling van het langer vasthouden van water.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is daarmee een echt gebruikslandschap. Het plangebied ligt in agrarisch cultuurlandschap dat behoord tot het jonge heide- en broekontginningenlandschap (figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0011.png"

Figuur 8: Weergave kaart gebiedkenmerken, natuurlijke laag, bron: Omgevingsvisie

Het jonge heide- en broekontginningslandschap bestaat uit heidegebieden en nattere delen van het landschap die zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen het beeld in dit type agrarisch cultuurlandschap. De ambitie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuur.

De voorgenomen ontwikkeling, het realiseren van waterbergingen en het verleggen van een gedeelte van een bestaande watergang, doet geen afbreuk aan de ter plaatste geldende gebiedskenmerken betreffende de laag van het agrarische cultuurlandschap.

Stedelijke laag en Lust- en leisurelaag

Het voorgenomen plan is niet van invloed op de kenmerken van de Stedelijke laag en de Lust- en leisurelaag ter plekke.

3.4.2 Reconstructie

In het kader van de Reconstructie is het relevant te noemen dat het plangebied in verwevingsgebied ligt. Verwevingsgebieden zijn gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. Het voorgenomen plan, het realiseren van waterbergingen die op een natuurlijke wijze worden ingericht, past binnen verwevingsgebied.

3.4.3 Conclusie

Het inrichten van waterbergingen en het verleggen van een gedeelte van een bestaande watergang past binnen de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de bijbehorende verordening. Waterberging draagt namelijk bij aan een klimaatbestendige en veilige omgeving waar de Omgevingsvisie naar streeft. Ook versterken waterbergingen het natte, laagliggende karakter van het (natuur- en agrarisch cultuur) landschap waar het plangebied in ligt.

3.5 Beleid Waterschap Groot Salland

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

In het projectenprogramma 'Ruimte om te Leven met Water' combineert het Waterschap Groot Salland verschillende beleidsopgaven, te weten de Europese Kaderrichtlijn Water, Waterbeheer 21e eeuw (WB21), Nationaal Bestuursakkoord Water (actueel), Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), Watersystemen gericht normeren en ontwerpen (Waternood) en Beheer- en onderhoudsvisie watergangen 2050 van het Waterschap Groot Salland. Eén van de maatregelen die voortkomen uit het projectenprogramma 'Ruimte om te Leven met Water” met betrekking tot de herinrichting van de Ramelerwaterleiding, is het aanleggen van waterbergingen binnen het plangebied (zie het vastgestelde projectplan van de Ramelerwaterleiding, zoals opgenomen in Bijlage 1. Het watersysteem van de Ramelerwaterleiding wordt hiermee ingericht volgens de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan de opgave vanuit WB21 en Waternood.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Waterplan

Het 'Waterplan Raalte, een helder verhaal!' is door de gemeente Raalte opgesteld in samenwerking met het waterschap Groot Salland. Het waterplan is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Het waterplan biedt een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het waterplan is een visie opgesteld. In deze visie staat de gewenste situatie beschreven voor het water binnen de gemeente Raalte tot 2015. Eén van de vier thema's van de visie is “Te veel en te weinig water (wateroverlast)”. Er wordt binnen dit thema gestreefd naar voldoende berging verspreid over het gehele gebied om het water vast te houden en te bergen als dat nodig is. Voorliggend plan voorziet in deze behoefte.

3.6.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Voor de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0012.png"

Figuur 9: Uitsnede visiekaart Landschapsontwikkelingsplan (met rood omcirceld het plangebied)

In de landschapsontwikkelingsvisie van het LOP zijn de waterbergingslocaties (en het te verleggen gedeelte van de watergang) gelegen in het zandlandschap; specifiek in de dekzandvlaktes en dekzandlaagtes (zie figuur 9).

In dekzandlaagtes is versterking van natte karakter zones langs weteringen aan de orde door het langer vasthouden van water in verbrede watergangen en door de aanleg van natuurlijke oevers. Het beleid voor de dekzandvlaktes heeft geen directe raakvlakken met het voorliggende plan. Het beleid is niet beperkend voor het realiseren van waterbergingen. Het aanleggen van waterbergingen past daarmee binnen Landschapsontwikkelingsplan.

3.6.3 Bestemmingsplan Buitengebied Raalte

De waterbergingslocaties zijn gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012 en op 17 oktober 2012 in werking getreden. De gronden waarop de waterbergingen, en het te verleggen deel van de watergang (inclusief aan te leggen verbreed onderhoudspad aan de noordkant van dit deel), worden gerealiseerd hebben in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' de bestemming 'Agrarisch' (zie figuur 10 en de onderstaande tabel). In artikel 3.1 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat de gronden met de bestemming 'Agrarisch' bestemd zijn voor “de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede voor (…) bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (…) water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0013.png"

Figuur 10: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'

Het voornemen van het Waterschap Groot Salland is om waterbergingen (inclusief de langsberging) aan te leggen op agrarische gronden die permanent aan het agrarische gebruik zullen worden onttrokken. Om deze reden vallen de aan te leggen waterbergingen niet binnen de regels van de agrarische bestemmingen. Om de waterbergingen (inclusief te verleggen gedeelte watergang) toch aan te kunnen leggen, kan gebruik worden gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.8 van de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. De agrarische bestemmingen kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Water'.

Artikel 3.7.8: Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van waterberging de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Water, met inachtneming van het volgende:

  • er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.

Middels dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheiden. Het voorgenomen plan brengt geen onevenredige beperkingen met zich mee voor omringende bestaande bestemmingen. Met betrekking tot de langsberging geldt dat deze voornamelijk in agrarisch gebruik blijft. Hiervoor is geen wijziging van de bestemming noodzakelijk

Conclusie

Het aanleggen van waterbergingen en het te verleggen deel van de watergang binnen het plangebied is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Deze strijdigheid kan worden opgeheven door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. De agrarische bestemmingen worden gewijzigd in de bestemming 'Water'.

 

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de resultaten weergegeven van de verplichte onderzoeken waar het plan aan is getoetst in het kader van de vigerende wet- en regelgeving.

4.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

In het voorliggende plan worden waterbergingen gerealiseerd (en wordt een bestaande watergang over een klein gedeelte verlegd). De bestemming van de betrokken percelen zal door dit wijzigingsplan wijzigen van een agrarische bestemming naar de bestemming ‘Water’. Ten behoeve van deze wijziging heeft Waterschap Groot Salland een vooronderzoek landbodem o.b.v. de NEN 5725 uitgevoerd, met een tweeledig doel:

  • Aanduiden of de betrokken percelen milieuhygiënisch gezien al dan niet onverdacht zijn;
  • Toetsen of de nieuwe bodem (ná ontgraven) aan de nieuwe functie als waterbodem voldoet.

Het vooronderzoek is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 2). De conclusies van het vooronderzoek zijn:

  • Er zijn milieuhygiënisch gezien géén belemmeringen voor eventuele bestemmingsplanwijzigingen. Er zijn géén voormalige vuilstorten en géén saneringslocaties aanwezig waarbij een verontreinigde laag als nieuwe bodem bloot komt te liggen.
  • Voor zover bekend hebben er ter plaatse van de landbouwberging beoogde percelen, géén voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten plaatsgevonden.
  • De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Raalte kan gebruikt kunnen worden bij grondverzet.
  • De bodem die na afgraving ontstaat als nieuwe bodem van de waterbergingen, zal onder de bodemkwaliteitskaart als ondergrond geclassificeerd zijn als zone Landbouw/natuur en voldoet daarmee kwalitatief ruimschoots aan de functie van waterbodem.
  • De bodem van de waterberging wordt formeel een waterbodem, welke onder kwaliteitsbeheer van het waterschap komt te vallen.

Gezien deze conclusies gelden er betreffende het aspect bodem geen beperkingen t.a.v. dit wijzigingsplan. Voordat de vrijkomend grond bij de realisatie van de bergingen elders toegepast wordt dient dit via het meldpunt bodemkwaliteit gemeld te worden.

4.3 Water

4.3.1 Watertoets

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlagen, Bijlage 3) De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Dit betekent dat nadere afstemming met het waterschap heeft plaatsgevonden. Per e-mail van 30 juli 2014 (Bijlage 5) heeft het waterschap aangegeven dat voor de uit te voeren werkzaamheden geen nadere waterhuishoudkundige toelichting nodig is. De e-mail is daarmee een positief wateradvies.

Voor het voorgenomen plan is een een projectplan conform artikel 5.4 van de Waterwet verplicht. In het projectplan zijn alle wateraspecten opgenomen en afgewogen, zoals de waterkwantiteit, waterkwaliteit (zowel chemisch als ecologisch), Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR), beheer en onderhoud en recreatief medegebruik. Het projectplan is als bijlage (Bijlage 1) toegevoegd aan dit wijzigingsplan. Dit projectplan gaat onder andere in op de effecten van de maatregelen die worden genomen. Conclusie is dat er geen negatieve hydrologische effecten worden verwacht.

4.4 Natuur

Ten behoeve van het voorgenomen plan is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 4.

4.4.1 Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciale natuurbeleid in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) regelen de gebiedsbescherming in Nederland. De betrokken percelen liggen niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur of Natura 2000-gebieden en hebben ook geen negatief effect op natuurwaarden in de EHS of in de Natura 2000-gebieden.

4.4.2 Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten, de soortenbescherming. Vanuit de Flora- en faunawet bestaat de eis dat een plan geen negatief effect mag hebben op beschermde dier- en plantensoorten. Hiertoe is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 4). De quickscan bestond uit een bureaustudie en een veldbezoek.

Er zijn geen door de Flora- en Faunawet beschermde soorten aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. Er hoeft daarmee geen ontheffing voor de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd. De voorgenomen werkzaamheden kunnen plaatsvinden met gebruikmaking van de gedragscode flora en fauna voor waterschappen. De uitvoering dient plaats te vinden buiten het broedseizoen.

4.4.3 Conclusie

De inrichting van de agrarische percelen als waterberging, en het verleggen van de watergang, heeft geen negatief effect op natuurwaarden binnen de EHS en Natura 2000-gebieden. Ook is er geen negatief effect te verwachten op beschermde dier- en plantensoorten vanuit de Flora- en Faunawet. Op grond van de bestaande gegevens en het veldbezoek mag namelijk worden aangenomen dat er geen beschermde planten of diersoorten voorkomen op de te vergraven percelen. Dit betekent dat er voor de betreffende werkzaamheden geen ontheffing voor de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De wet biedt geluidsgevoelige gebouwen en terreinen (zoals woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en de terreinen daarom heen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Voor de geluidsgevoelige objecten moeten bepaalde grenswaarden in acht worden gehouden.

Een waterberging is geen geluidsgevoelig object of terrein dat beschermd moet worden. Ook worden in het voorgenomen plan geen geluidsbronnen gerealiseerd. Een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.6 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

De agrarische gronden die in dit plan zullen worden omgevormd tot waterbergingen, zullen in de toekomst geen extra verkeer aantrekken. De luchtkwaliteit zal zodoende niet verslechteren. Er is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig voor het plan.

4.7 Externe veiligheid

Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0014.png"

Figuur 11: Uitsnede risicokaart Overijssel

Op de risicokaart Overijssel (zie figuur 11) is te zien dat in de directe nabijheid geen risicobronnen zijn gesitueerd. Betreffende het aspect externe veiligheid gelden dan ook geen berperkingen.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met de aanleg van waterbergingen (en te verleggen watergang) worden geen milieubelastende of milieugevoelige functies gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon -, werk,- en leefklimaat van omwonenden.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het 'Verdrag van Malta’ en de ‘ Wet op de archeologische monumentenzorg’ is het uitgangspunt om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke (in situ) te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaald de verstoorder het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn. De gemeente Raalte heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld in 2010. Er zijn drie verwachtingszones: laag, gemiddeld en hoog. Daarnaast zijn er AMK-terreinen waarvan op basis van (archeologisch) onderzoek is vastgesteld dat in deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn. Op basis van de verwachtingswaarde van het gebied, de oppervlakte van het verstoringsgebied en de verstoringsdiepte kan worden afgeleid of er een onderzoeksplicht is. Er geldt een onderzoeksplicht in het buitengebied in de volgende gevallen:

  • Hoge verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 2.500 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Middelhoge verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 5.000 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Lage verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 hectare én bij een verstoring dieper dan 50 cm.

Voor de waterbergingslocaties geldt dat ze allen in de lage archeologische verwachtingszone liggen (zie figuur 12). De te vergraven gronden binnen dit wijzigingsplan hebben een geringe omvang. Daarmee overschrijdt het plangebied de drempelwaarde van 10 hectare niet waarvoor een onderzoeksplicht geldt. Het plangebied valt verder niet binnen een AMKterrein/archeologisch monument. Dit wijzigingsplan past binnen de regels van het archeologiebeleid van de gemeente Raalte. Er geldt zodoende geen onderzoeksplicht c.q. omgevingsvergunning voor het aspect archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140004-0002_0015.png"

Figuur 12: Uitsnede beleidsadvieskaart archeologie, gemeente Raalte

Met het voorgenomen plan worden ook geen cultuurhistorische waarden aangetast. De aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn dan ook niet beperkend voor het voorliggende plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

De gronden waarop de waterbergingen en te verleggen watergang worden gerealiseerd, zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' bestemd als 'Agrarisch'. De hierbij behorende regels bieden geen mogelijkheden voor de realisatie van waterbergingen (en het verleggen van een watergang) op de gronden die door de aanleg van de waterbergingen worden onttrokken aan het agrarisch gebruik. In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.8 van de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Het plangebied zal in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' krijgen.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Op welke wijze één en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is, wordt hierna beschreven. Conform de wettelijke verplichting in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) is voor de planregels en de verbeelding – voor zover van toepassing – gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

6.2 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op de bestemming uit hoofdstuk 2.
  • Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

6.3 Artikelsgewijze toelichting op de planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan alle hoofdwatergangen en waterbergingen in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 4 Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 5 Algemene bouwregels

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Artikel 6 Overige regels

In dit artikel wordt ingegaan op de wettelijke regelingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 7 Overgangsregels

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 8.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

 

Overgangsrecht gebruik

Lid 7.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

 

Artikel 8 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In het kader van de economische uitvoerbaarheid kan gemeld worden dat de kosten die zijn verbonden aan de realisering van het plan voor rekening zijn van het Waterschap Groot Salland. De gemeente Raalte zal financieel niet bijdragen aan de planontwikkeling. De gemeente Raalte zal een anterieure overeenkomst opstellen waarbij het Waterschap Groot Salland verklaart dat de vergoeding voor eventuele planschade voor rekening is van het waterschap. Belanghebbenden kunnen op basis van artikel 7.14 van de Waterwet bij het waterschap Groot Salland een verzoek indienen om schadevergoeding wanneer dit aan de orde is. Deze procedure staat beschreven in de 'Procedureverordening nadeelcompensatie Waterschap Groot Salland'.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg

In artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het vooroverleg met de besturen van de betrokken wettelijke overlegpartners geregeld. Het wijzigingsplan is daartoe voor voorverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie (zie Bijlage 6) aangegeven geen opmerkingen te hebben

7.2.2 Afstemming en zienswijzen

In het kader van de gehele herinrichting van de Ramelerwaterleiding vindt afstemming plaats met de omliggende eigenaren, aanwonenden en belanghebbenden. Deze worden tijdig benaderd om afspraken te maken over de bereikbaarheid van de stroken en percelen die heringericht gaan worden en om overlast bij de uitvoering te minimaliseren. Het projectplan is ook ter inzage gelegd. Ingezetenen en belanghebbenden zijn in staat gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken.

Tevens heeft het ontwerp wijzigingsplan zes weken ter inzage gelegen, van 5 februari 2015 tot en met 18 maart 2015. Hierbij is de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn ongegrond verklaard. Zie hiertoe de Nota van Zienswijzen, welke is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 8).