direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Kleine Hagen, fase 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Raalte heeft de ambitie dat elke kern binnen de gemeente in zijn eigen lokale woningbehoefte kan voorzien. Binnen de kern Laag Zuthem is sprake van een bescheiden aantal woningzoekenden. Om in te spelen op deze woningbehoefte heeft de gemeente Raalte plannen ontwikkeld voor woningbouw in de kern Laag Zuthem. De locatie aan de oostzijde van de kern Laag Zuthem werd als meest geschikt gezien, waarna werd besloten dat de ontwikkeling van het gebied gefaseerd zal plaatsvinden. In 2014 is gestart met de eerste fase, hiervoor is op 30 januari 2014 het bestemmingsplan 'De Kleine Hagen' vastgesteld.

Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is het mogelijk maken van de tweede fase, 'De Kleine Hagen, fase 2'. Het betreft een uitbreiding van circa 18 woningen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Laag Zuthem, tussen de Nieuwe Wetering en de Grote Hagenweg in de gemeente Raalte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0001.png" Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron PDOK Viewer)

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Grote Hagenweg. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Nieuwe Wetering en aan de zuidzijde begrensd door de Kleine Hagen en aan de oostzijde door het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0002.png" Afbeelding - Ligging plangebied met topografische informatie (bron PDOK Viewer)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, zoals vastgesteld op 8 december 2012, aangevuld met de correctieve herziening 2013) en de 2e correctieve herziening (2015), welke op 25 februari 2016 zijn geconsolideerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0003.png" Afbeelding - Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied met globale ligging plangebied

Ter plaatste van de planlocatie ligt de bestemming 'agrarisch'. Daarnaast ligt in het westelijk gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'waarde - archeologie 2'. Binnen deze bestemming is woningbouw niet mogelijk. Ook zijn er geen binnenplanse afwijking- of wijzigingsbevoegdheden die deze ontwikkeling mogelijk maken.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • hoofdstuk 7 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie

2.1 Laag Zuthem

Laag Zuthem is een dorp met op circa 608 inwoners (medio 2012) en is daarmee de op een na kleinste kern in de gemeente Raalte.
Laag Zuthem ligt te midden van agrarisch buitengebied, met aan de oostkant het weidegebied De Hagen en landgoed Den Alerdinck II. De bebouwing ligt op de overgang van een zandlandschap en rivierengebied. De bestaande kern van het dorp bevindt zich aan de westzijde van de Nieuwe Wetering.
De kleine Hagen fase 1 is de laatste nieuwbouwfase in Laag Zuthem.

Groen en landschap
Laag Zuthem is een kern die landschappelijk gezien voor een belangrijk deel ligt in een zogenaamd open en grootschalig kom (klei) gebied. Ten oosten van de kern manifesteert zich de overgang naar de landgoederenzone. Deze zone kent een grote afwisseling tussen open en besloten gebieden met grote bospercelen.

2.2 Huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0004.png" afbeelding - huidige situatie met plangebied rode contour (bron Google Maps)

Het plangebied betreft grasland van voormalige agrarische bedrijven. Langs de westgrens van het gebied stroomt de Nieuwe Wetering en ten noorden van het gebied ligt de Grote Hagenweg. Beide lijnen zijn structurerende elementen in het landschap. Op de aangrenzende percelen aan de noordzijde staat voormalige agrarische bebouwing en ten oosten van het plangebied liggen weilanden.

De directe omgeving kenmerkt zich door een open bebouwingsstructuur en een rationele verkavelingsstructuur. De voormalige agrarische bebouwing aan de noordzijde bestaat uit enkele voormalige boerderijen en stallen met een lage gootlijn. De woningen direct aan de overzijde van de Nieuwe Wetering zijn voornamelijk vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen eveneens met een lage goothoogte. Daarnaast is de openbare ruimte informeel ingericht en is er veel groen aanwezig.

De Kleine Hagen, fase 1
Aan de zuidzijde ligt de uitbreidingslocatie De Kleine Hagen, fase 1. Hiertoe is het bestemmingsplan 'De Kleine Hagen' op 30 januari 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Raalte.

2.3 Toekomstige situatie plangebied

De precieze invulling van het plangebied is niet vastgelegd. Er worden circa 18 nieuwe woningen toegestaan die zowel vrijstaand, twee-aaneen of aaneengesloten kunnen worden gebouwd. Hieronder is een afbeelding weergegeven van een mogelijke stedenbouwkundige verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0006.png"

Afbeelding - stedenbouwkundige variant - 26 juni 2019

Rondom het plangebied wordt een groene afscherming beoogd, dit bestaat uit al dan niet opgaand groen. De weg De Kleine Hagen loopt rondom het plangebied.

De verbeelding van het stedenbouwkundig plan ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0007.png"

Afbeelding - Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

De hoofdgebouwen, de woningen, liggen binnen het bestemmingsvlak 'Wonen'. Rondom de bestemming ligt de bestemming 'Tuin'. De voorzijde van de woningen grenst aan de bestemming 'Tuin. Daarbuiten ligt de bestemming 'Groen'. Binnen de bestemming 'Tuin' en 'Groen' zijn de in- en uitritten van de aansluitende woningen toegestaan. Op die wijze vindt de ontsluiting van de woningen plaats naar de nieuw aan te leggen weg. De weg is bestemd als 'Verkeer-Verblijf'.

Welstand
De gemeenteraad heeft op 29 oktober 2015 de Welstandsnota gemeente Raalte 2016 vastgesteld. Hierdoor is het welstandstoezicht per 1 januari 2016 afgeschaft. In dit bestemmingsplan zijn via bouwvlakken en bouwregels de bouwmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Er is voor de Kleine Hagen Fase 2 dan ook geen beeldkwaliteitsplan opgesteld waar bij de uitvoering rekening mee moet worden gehouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op Rijksniveau is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van maart 2012 van belang. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn.
Deze nationale belangen en doelen hebben echter een dusdanig hoog abstractieniveau dat deze niet van toepassing zijn op voorliggend initiatief in Raalte. De Structuurvisie is niet van belang voor voorliggend initiatief.

Vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn geen beleidsuitgangspunten die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Via deze duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De 2 stappen van de Ladder

In het Bro staan de twee stappen van de Ladder beschreven:

  • 1. Voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een behoefte?
  • 2. Kan in deze behoefte worden voorzien door herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied?

In paragraaf 4.2 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen.

Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Omgevingsvisie
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Omgevingsverordening
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Het voorgenomen plan maakt fase 2 van de uitbreiding van de kern Laag Zuthem mogelijk. De locatie voor de uitbreiding is zorgvuldig gekozen en past mede door de mogelijkheid tot flexibele invulling van het gebied binnen de beleidsuitgangspunten met betrekking tot woningbouw. Het voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de bepalingen zoals opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Raalte 2025+

In de op 27 september 2012 vastgestelde Structuurvisie Raalte 2025+ legt de gemeente Raalte het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025 vast. Waar nodig wordt verder gekeken dan 2025, vandaar de titel Structuurvisie Raalte 2025+.

De opgaven waar Raalte voor staat zijn zowel ruimtelijk als programmatisch van aard. De ruimtelijke opgaven concentreren zich met name in de kern Raalte. De programmatische opgaven zijn - geheel in de geest van deze tijd - gericht op het afwegen van de (vele) mogelijkheden voor (nieuw)bouw tegen een teruglopend programma. De reeds bekende uitbreidingslocaties voor woningbouw en bedrijventerreinen zullen in de meeste gevallen afdoende zijn. Tegelijkertijd wordt het op het gebied van woningbouw steeds belangrijker de bouwstroom te koppelen aan de wensen van een verouderende bevolking. Kwaliteit is daarom in alle gevallen het uitgangspunt. Dat geldt ook voor de lastige opgave waar Raalte voor staat, namelijk het zo goed mogelijk instandhouden van de voorzieningen in de kleine kernen.

Laag Zuthem
In de Structuurvisie is het gebied De Kleine Hagen aangewezen als uitbreidingslocatie voor Laag Zuthem. Bij ontwikkeling van de volledige uitbreidingslocatie wordt uitgegaan van circa 40 woningen. De verwachting is dat dit aantal te ruim is ten opzichte van de autonome groei. Het is dan ook belangrijk om de beschikbare ruimte zorgvuldig invulling te geven, bijvoorbeeld om aan starters mogelijkheden te bieden om in de kern te blijven wonen.

De ontwikkeling van kleinschalige bedrijvigheid in Laag Zuthem wordt in de structuurvisie ook als mogelijkheid gezien. Het moet hier met name gaan om lichte kleinschalige bedrijvigheid die goed in te passen is in een woonomgeving (bedrijf aan huis, of op een kleine kavel). Het is niet de bedoeling om in Laag Zuthem een zelfstandig bedrijventerrein te realiseren, hiervoor is Heino de aangewezen opvangkern. Daarnaast is het voor de kern Laag Zuthem van belang om de commerciële en maatschappelijke voorzieningen die in het dorp zijn te behouden.

De centrale opgaven voor Laag Zuthem zijn het verbeteren van de kwaliteit van de dorpsranden, versterken samenhang en benutten water als kwaliteitsdrager.

Het voorgenomen plan voor woningbouw in het gebied De Kleine Hagen, fase 2 in Laag Zuthem past binnen de in de Structuurvisie Raalte 2025+ opgenomen doelstellingen en uitgangspunten. De invulling van het gebied De Kleine Hagen, fase 2 wordt flexibel vormgegeven waardoor optimaal aangesloten kan worden op de actuele woningbehoefte.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het behoud en de versterking van het Sallandse landschap staat centraal in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP, gemeente Deventer, Raalte, Olst-Wijhe, 2008).

De zeven landschappelijke eenheden, met hun eigen specifieke ontstaanswijze en bijbehorende kernkwaliteiten, leveren een belangrijke bijdrage aan de diversiteit en ruimtelijke kwaliteit van Salland. De aanwezige kernkwaliteiten bestaan uit zowel aardkundige, archeologische, cultuurhistorische, ecologische en visueel ruimtelijke kwaliteiten. Daarnaast wil het LOP een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van het landelijk gebied; ruimte bieden aan (economische)ontwikkelingen en het vergroten van de toegankelijkheid voor bewoners en recreanten.

Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt op de visiekaart deel uit van het deelgebied kommenlandschap (onderdeel van het rivierenlandschap). Het kommenlandschap is in lichtblauw aangegeven. Daarbinnen is tevens een uitbreiding van de functie wonen voorzien (donkerbruin vlak). In onderstaande afbeelding is een fragment van de visiekaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0008.png"

Afbeelding - Ligging plangebied (rode cirkel)

Het komgebied van Salland ligt op de overgang van het rivierengebied naar het dekzandlandschap. Het gebied wordt gekarakteriseerd door een afwisseling tussen open lagere delen tegenover de beslotenheid van bochtige beplante wegen en boerderijen op de hogere oost-west gerichte gronden (mengelgronden).

Het landschap van Salland wordt afwisselender en beter leesbaar wanneer de verschillen tussen de laaggelegen open gebieden en verdichte ruggen wordt versterkt. Het landschapsbeleid is gericht op behouden en versterken van deze karakteristiek.

De visie van het Landschapsontwikkelingsplan is om bij belangrijke ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in het gebied de meerwaarde te zoeken voor het landschap. Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de versterking van het landschap. Hiertoe is per "motor" (ontwikkeling) kort de ruimtelijke opgave benoemd.

De aanknopingspunten voor ontwikkeling van bestaande en nieuwe erven liggen in de kenmerken van het omringende landschap. Voor het kommenlandschap wordt het volgende aangegeven: ruimtelijk versterken van de mengelgronden door beplantingen en nieuwe bedrijven, passend in de maat en schaal van het landschap.

Bij de begeleiding van de opmaak van landschapsplannen voor deze moderne erven zullen de gemeenten aandacht besteden aan de ontwikkeling van een relatie tussen erf en landschap door middel van bij het landschapstype passende beplantingsvormen, erfindeling en sortimentskeuze. Het landschapsplan dient voorstellen te bevatten voor het samenspel (inpassing) van de grote gebouwen met robuuste beplantingen.

3.3.3 Woonvisie Raalte 2016-2020

De gemeenteraad heeft in juni 2016 de Woonvisie 2016-2020, "kwaliteit van de kernen: van bouwen naar wonen", vastgesteld. Hierin is de ambitie verwoord dat het wonen in de gemeente Raalte aantrekkelijk, duurzaam, levensloopbestendig en voor een ieder beschikbaar is.
Ten opzichte van de vorige woonvisie verschuift in deze woonvisie duidelijk het accent van het (nieuw) 'bouwen' van woningen naar 'wonen' in brede zin. De onderdelen duurzaamheid/energetische kwaliteit van woningen, de levensloopbestendigheid van het wonen en de kwaliteit met de openbare ruimte hebben een belangrijke plaats in deze woonvisie. Dit wordt in de visie uitgewerkt in de volgende 4 thema's

  • 1. Kwaliteit van bestaande woningen en leefomgeving;
  • 2. Levensloopbestendige gemeente: verbinden wonen, welzijn en zorg en een levensloopbestendige openbare ruimte;
  • 3. Goed wonen voor elke portemonnee: betaalbaarheid en beschikbaarheid
  • 4. Optimale woningvoorraad: passende woningbouw.

Voor woningbouw geldt dat de mogelijkheden voor woningbouw (nieuwbouw) benut worden voor het behouden en versterken van de woonkwaliteit van de kernen in de gemeente. Uitgangspunt is dat nieuwe woningen voldoen aan de vraag van de toekomst: woningen moeten raak zijn. Dit betekent:

  • levensloopbestendig,
  • toekomstbestendig en
  • duurzaam.

Nieuwbouw dient aan te sluiten bij de behoefte. Primair bepalend is de match tussen vraag aan aanbod in prijs, type en eigendomsvorm. Dit betekent ook aansluiten bij de lokale behoefte in de kernen (maatwerk per kern). De woningmarktanalyse vormt de basis voor de kwalitatieve behoeftebepaling.

Woningmarktanalyse
In 2017 is voor gemeente Raalte een update van de woningmarktanalyse (uit 2014) uitgevoerd, waardoor de gemeente beschikt over een recente marktanalyse. Hieruit blijkt dat de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de woonvisie nog steeds actueel zijn. Uit de woningmarktanalyse Raalte blijkt tevens dat er vooral behoefte is aan meer woningen in de categorie tot € 188.000,-.
In de prijsklasse € 188.000,- tot € 262.500,- is de planvoorraad redelijk in evenwicht met de behoefte. Dit geldt tevens voor het middeldure segment (€ 262.500,- tot € 407.000,-). Doordat de woningmarkt recentelijk sterk is aangetrokken, zijn er in dit segment geen afzetproblemen te verwachten. Ook aangaande de plannen in de duurste prijsklasse (€ 407.500,-) is de verwachting dat de met deze prijsklasse corresponderende kavels in de komende periode tot 2027 goed afzetbaar zullen zijn.

In het plan is gekozen voor een flexibele verkaveling waar zowel het goedkope als betaalbare en middeldure segment een plek kan vinden. Binnen de verkaveling is direct in te spelen op de vraag. Doordat het plan voorziet in kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap voorziet het tevens in de vraag voor zelfbouw die in Raalte met name in de kleine kernen sterk aanwezig is.

Kwantitatief
In januari 2016 zijn er woonafspraken gemaakt met de provincie Overijssel. Afspraken in de vorm van regionale woningbouwprogrammering West- Overijssel (RWP) zijn hier onderdeel van.

In april 2017 is het RWP geactualiseerd. De Primos-prognose is de basis van de regionale woningbouwprogrammering. De gemeente Raalte mag op basis van deze regionale programmeringsafspraken in de periode 2016 – 2026 maximaal 785 woningen aan de woningvoorraad toevoegen. Op 1-1-2019 was de harde plancapaciteit van Raalte 473 woningen. Er is nog voldoende ruimte in de programmering om nieuwe plannen toe te voegen.

Conform de woonvisie en de structuurvisie krijgt elke kern ruimte om te bouwen voor de eigen vraag. In de structuurvisie is het uitgangspunt autonome groei vastgesteld. Met andere woorden, eerlijk verdelen van de toe te voegen woningen over de kernen.

Op basis van de huidige omvang van de kern Laag Zuthem zou er (passend binnen de uitgangspunten van de huidige de regionale woningbouwprogrammering) ruimte zijn voor het toevoegen van 12 woningen in de kern Laag Zuthem.

Conclusie
Het plan voorziet in de realisatie van ten hoogste18 woningen. Door de flexibele verkaveling kan er worden ingespeeld op de vraag binnen de kern Laag Zuthem.
Kwantitatief past het plan binnen de aantallen van de woonafspraken in West-Overijssel.

3.3.4 Groenbeleidsplan 2004, kernen in het groen - Nota Groenhoofdstructuur 2010

Doel van het groenbeleidsplan is het versterken en handhaven van het groene karakter van de gemeente Raalte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst aan bepaalde criteria, zoals cultuurhistorisch inpasbaarheid en ecologisch waardevol. Daarnaast is in het groenbeleidsplan een groenhoofdstructuur aangegeven. Het beleid is gericht op het handhaven, het versterken, het beter ontsluiten en onderling verbinden van de onderdelen van de groenhoofdstructuur. Van belang is dat de groenhoofdstructuur een netwerk of structuur blijft vormen en niet wordt versnipperd. De groenhoofdstructuur is weergegeven op een kaart. Op de kaart wordt onderscheid gemaakt tussen de bomenstructuur en de schaalbepalende groenelementen.

De bomenstructuur bestaat uit een bomenhoofdstructuur, een bomensubstructuur en puntelementen. De puntelementen betreft de in de groenstructuurvisie opgenomen monumentale bomen. Monumentale bomen zijn speciaal door hun hoge leeftijd, schoonheid of zeldzaamheid. Sinds 1990 bestaat het landelijk register van monumentale bomen. Hierin zijn de belangrijkste bomen en boomgroepen van ons land opgenomen. Er is echter geen landelijke wetgeving en zelfs geen nationaal beleid voor de bescherming van bomen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst aan de criteria die zijn opgenomen in het groenbeleid van de gemeente. Hierbij is het van belang dat deze ontwikkeling aansluit op bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Doelstelling van het groenbeleid is dat er een duurzame ontwikkeling wordt voorgestaan, waarbij de veiligheid en de criteria ten aanzien van het beheer en de ecologische waarden worden meegewogen. Tevens is aandacht voor voldoende speelruimte een belangrijk aandachtspunt.

In de Nota Groenhoofdstructuur 2010 is de Grote Hagenweg vanaf de brug tot aan het perceel Grote Hagenweg 9/9a aangewezen als bomenhoofdstructuur.

Groen, samen doen
Het Groenbeleidsplan 2004, kernen in het groen en Nota Groenhoofdstructuur 2010 zijn nog steeds van toepassing (met name Nota Groenhoofdstructuur 2010)  maar hebben wel een gedeeltelijke herformulering maar vooral een aanvulling gekregen door het beleid Groen, samen doen (jan. 2017). Samen met bewoners en ondernemers het groenbeleid oppakken en met veel kennis en enthousiasme tot mooie resultaten komen.

De aanwijzing van de Grote Hagenweg als bomenhoofdstructuur heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan aangezien deze strook grotendeels buiten het plangebied ligt. In zijn algemeenheid is in het ontwerp van de voorgenomen uitbreiding van Laag Zuthem op meerdere manieren ruimte gereserveerd voor een groene 'aankleding' van het gebied. Aansluiting op bestaande landschappelijke waarden is hierbij van groot belang geweest. Het bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten uit het Groenbeleidsplan 2004, kernen in het groen en de Nota Groenhoofdstructuur 2010 en 'Groen, samen doen'.

3.3.5 Parkeernormen Raalte 2015

Het college van burgemeester en wethouders van Raalte heeft op 3 november 2015 de ‘Parkeernormen Raalte 2015’ vastgesteld. De landelijke parkeerkencijfers van de CROW zijn hierbij als uitgangspunt genomen. Om de bereikbaarheid en kwaliteit van de openbare ruimte te waarborgen dienen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan deze gemeentelijke parkeernormen.

Met betrekking tot de aanleg van voldoende parkeervoorzieningen worden bij de ontwikkeling van het gebied parkeernormen gehanteerd.
De beoordeling van het aspect externe veiligheid staat beschreven in paragraaf 4.12.

3.3.6 Externe Veiligheid

De gemeente wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om de verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Raalte het externe veiligheidsbeleid geformuleerd in het rapport 'Externe Veiligheid, Hoe veilig wil de gemeente Raalte zijn?' (2007).

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het externe veiligheidsbeleid in acht, zoals dat in de rapportage is beschreven.

De beoordeling van het aspect externe veiligheid staat beschreven in paragraaf 4.5.

3.3.7 Beleidsnota archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van de ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Op grond van deze wetwijzigingen zijn de gemeenten zelf verantwoordelijk voor het archeologische erfgoed binnen hun gemeente grenzen. Gemeenten dienen rekening te houden met mogelijke archeologische waarden bij het opstellen van onder andere nieuwe bestemmingsplannen. De gemeente heeft de mogelijkheid om bij het afgeven van een omgevingsvergunning archeologisch onderzoek te eisen.

De gemeente Raalte heeft haar verantwoordelijkheid vastgelegd in de beleidsnota archeologie die in maart 2010 is vastgesteld. In het kader van de Beleidsnota Archeologie is een uitgebreid onderzoek uitgevoerd voor het hele grondgebied van de gemeente Raalte. Op basis van het onderzoek is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Per verwachting en ligging van een gebied geldt een onderzoeksplicht.

Onder andere op basis van het gemeentelijke archeologische beleid is in paragraaf 4.3 het aspect archeologie beoordeeld. De consequenties vanuit archeologie voor dit bestemmingsplan staan in deze paragraaf beschreven.

3.3.8 Kadernota Duurzaam Raalte 2012

Tijdens de raadsvergadering van 18 juni 2009 zijn het huidige klimaatbeleid en het uitvoeringsprogramma 2009-2013 vastgesteld. De toen geformuleerde doelstelling kwam overeen met de in het Klimaatakkoord geformuleerde doelstelling:

De gemeente Raalte als samenleving stoot per jaar in 2013 niet meer dan 150 Kton en in 2020 per jaar niet meer dan 96 Kton CO2 uit. Dit bereiken we door grondige energiebesparing en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020 te realiseren.

In het bestuursakkoord 2010-2014 'kiezen in de kern' staat in het onderdeel 'Raalte werkt duurzaam en onderneemt maatschappelijk verantwoord' het streven opgenomen om samen met inwoners en het bedrijfsleven in 2025 te komen tot een klimaatneutrale gemeente. De doelstelling uit dit bestuursakkoord is ambitieuzer dan de oorspronkelijke doelstelling.

Uitgangspunt bij de ontwikkeling van De Kleine Hagen is om aan te sluiten bij de vertrekpunten van de gemeentelijke kadernota. Bij de uitwerking van bouwplannen dient hier nader invulling aan gegeven te worden.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting vergezeld te gaan van de uitkomsten van diverse onderzoeken, zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook dient er een beschrijving te zijn van in welke mate er in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan deze verschillende aspecten.

Milieuadvies De kleine Hagen , Fase 2 te Laag Zuthem
Gemeente Raalte heeft op basis van het voorliggende bestemmingsplan de Omgevingsdienst Overijssel een beoordeling van het plan op milieuaspecten gevraagd. Het advies is als bijlage 1in de toelichting gevoegd. De in dit advies beoordeelde milieuaspecten geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering vormen geen belemmering voor realisatie van het plan.

4.2 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Sinds 1 juli 2017 geldt een nieuwe laddersystematiek. De voormalige drie treden van de ladder zijn vervangen door twee eisen bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Ook bij plannen die formeel niet “ladderplichtig” zijn, is de ladder een goed toetsmiddel voor een goede ruimtelijke ordening.

Behoefte
In januari 2016 zijn woonafspraken gemaakt met de provincie Overijssel. Afspraken in de vorm van regionale woningbouwprogrammering West- Overijssel (RWP) zijn hier onderdeel van. In april 2017 is het RWP geactualiseerd.

De Primosprognose vormt de basis van de regionale woningbouwprogrammering. De gemeente Raalte mag op basis van deze regionale programmeringsafspraken in de periode 2016 – 2026 maximaal 785 woningen aan de woningvoorraad toevoegen. Op 1-1-2019 was de harde plancapaciteit van Raalte 473 woningen.
Er is dus nog sprake van een substantiële woningbehoefte waar nog niet in voorzien wordt.

Conform de woonvisie en de structuurvisie krijgt elke kern ruimte om te bouwen voor de eigen vraag. Voor Laag Zuthem geldt dat er momenteel geen woningbouwmogelijkheden zijn, terwijl er wel vraag naar woningen is.
De verwachting is dat er vraag is naar 10 tot 15 woningen voor de komende tien jaar. Hiervoor zijn geen inbreidingslocaties beschikbaar. Met fase 2 wordt aangesloten op de eerste fase van het woongebied De Kleine Hagen dat inmiddels in aanbouw is.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van toepassing. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Raalte heeft in verband met de verplichting tot het inzichtelijk maken van de archeologische waarden binnen de gemeente een archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0009.png"

Afbeelding - uitsnede archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart (plangebied is groen omkaderd)

Voor het nu voorliggende plangebied Kleine Hagen fase 2 (groen omkaderd) geldt, volgens de bovenstaande archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart:

  • voor het grootste deel van het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde (licht paars). Voor dergelijke gebieden is bij ontwikkelingen groter dan 10 ha en dieper dan 50 cm het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk;
  • voor een heel klein deel van het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde (paars). Bij ontwikkelingen groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk.

De omvang van het plangebied blijft voor beide deelgebieden binnen de onderzoeksgrens, dus er hoeft ook geen onderzoek uitgevoerd.

Archeologisch onderzoek
In het kader van het geldende bestemmingsplan De Kleine Hagen (2014) is zowel voor fase 1 als fase 2 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau. Het onderzoek 'Plangebied Grote Hagenweg te Laag Zuthem, gemeente Raalte; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) en cultuurhistorisch bureauonderzoek, 13 maart 2013' is voor de volledigheid opnieuw als bijlage 2 Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Het betreffende archeologische onderzoek heeft zich echter beperkt tot het gedeelte van fase 1 en fase 2 met een hoge archeologische verwachtingswaarde (rood omkaderd in voorgaande afbeelding). Dit houdt verband met het feit dat dit soort hooggelegen plekken zich goed leenden voor een tijdelijk verblijf of langdurige bewoning.
Voor het gebied met de lage en middelhoge verwachtingswaarde (blauw omkaderd) werd in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Zoals uit voorgaande afbeelding blijkt valt het voorliggende plangebied (groen omkaderd) hierbinnen.

Gemeentelijk besluit
De gemeente Raalte heeft, in overleg met Het Oversticht, besloten het advies van RAAP met betrekking tot de gronden met hoge archeologische verwachting niet over te nemen. Redenen om van het advies van RAAP af te zien zijn onder andere de geringe omvang van de geplande werkzaamheden voor het oostelijke gebied. De werkzaamheden voor dit deel van het plangebied omvatten niet meer dan de aanplant van enkele bomen. Er is dan ook geen sprake van grootscheepse bodemverstorende activiteiten. Daarnaast wordt in het onderzoek aangegeven dat de mogelijk oude akkerlaag is opgenomen in het verrommelde bovenliggend verstoorde pakket. De kans op aanwezigheid van onaangetaste archeologische resten is daardoor klein.

Het gebied is daarom vrijgegeven voor ontwikkeling en vervolgonderzoek wordt niet nodig geacht. Een doorwerking van het aspect archeologie in het bestemmingsplan is derhalve niet nodig. De beoordeling van de regioarcheoloog is als bijlage 3 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

4.3.2 Cultuurhistorie

Door de wijziging in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) per 1 januari 2012 dienen cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om over de cultuurhistorische waarden in het gebied te kunnen oordelen is door RAAP Archeologisch Adviesbureau een cultuurhistorisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek aan het plan toegevoegd.

Voor het behoud van de cultuurhistorische waarde van het plangebied en de omgeving wordt ingezet op het behoud van de drie belangrijkste structuurdragers. Het gaat hier om

  • de Nieuwe Wetering;
  • het agrarisch nederzettingslint de Grote Hagenweg;
  • de verkaveling.

Bij de uitvoering van de plannen dient rekening te worden gehouden met de drie genoemde structuurdragers. Het onderscheid van de drie structuurdragers kan worden behouden of versterkt door onderscheid in beplantingsvorm. Concrete aanbevelingen staan in het onderzoek beschreven.

4.3.3 Onderhavig bestemmingsplan

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet zijn aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt of wanneer er reden is om bodemverontreiniging te verwachten waardoor het geplande gebruik onhaalbaar lijkt (door hoge saneringskosten).

Door Lievense Milieu B.V. is een verkennend bodem en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied 'De Kleine Hagen, fase 2'. Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek is bijgevoegd als bijlage 4.

Onderhavig bestemmingsplan
Hieronder worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen aangegeven.

  • tijdens het veldonderzoek is in de zandige ondergrond (0,6-1,0 m -mv) plaatselijk zwak tot sterk slibhoudend materiaal aangetroffen. Ter plaatse van de gedempte watergangen is sterk slibhoudend materiaal aangetroffen. Ter plaatse van de gedempte watergangen is geen dempingsmateriaal aangetroffen. Er zijn geen asbestverdachte materialen of voor asbest verdachte (puin)bijmengingen waargenomen;
  • in de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond;
  • in het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties barium en nikkel gemeten.

Als uitgangspunt voor het onderzoek is de hypothese ‘verdachte locatie’ overeenkomstig de NEN 5740 gehanteerd. De hypothese ‘verdacht’ is juist gebleken. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel. Er zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen in de bodem.

Aanbeveling uit het onderzoek is dat bij eventueel grondverzet vrijkomende grond kan niet zonder meer elders worden toegepast/hergebruikt. Hiervoor zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit geldt ook indien tijdens het onderzoek geen bodemverontreiniging is aangetoond. Aangeraden wordt de grond zo veel mogelijk her te gebruiken op locatie. Indien dit niet mogelijk is wordt aanbevolen om contact op te nemen met de gemeente waarin men voornemens is de vrijkomende grond toe te passen.

Conclusie
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is voldoende inzichtelijk geworden. Op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen realisatie van een woonwijk.

Door de Omgevingsdienst wordt opgemerkt dat wanneer in de toekomst (bijvoorbeeld bij bebouwing) grond vrijkomt, deze grond dan op het terrein kan worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden, namelijk inrichtingen, transportroutes en (ondergrondse) buisleidingen.

Plangebied en risicobronnen
In de onmiddellijke omgeving van het plangebied zijn geen externe veiligheidsrisicobronnen gesitueerd. Op basis van de publieke risicokaart zijn de risicobronnen in onderstaande afbeelding geïnventariseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0010.png"

Afbeelding - Overzicht risicobronnen in de omgeving van het plangebied (rode cirkel)

Op een afstand van ruim 1,6 kilometer afstand liggen de aardgasleidingen N-551-20 en A-595.

Onderhavig bestemmingsplan
De aanwezige risicobronnen in de omgeving vormen, vanwege hun afstand tot het plangebied, geen belemmering voor de besluitvorming inzake het realiseren van een nieuwe woning in het plangebied.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Gebiedsbescherming 
De bescherming van natuurgebieden komt voort uit de Europese richtlijnen voor behoud van een Natura 2000-netwerk en uit het provinciale beleid voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gebiedsbescherming houdt in dat wanneer er binnen of nabij een natuurgebied ruimtelijke ingrepen of menselijke activiteiten gaan plaatsvinden, er beoordeeld moet worden of de beschermde natuurgebieden niet in het geding zijn. In dat geval is een ecologisch onderzoek noodzakelijk.

Soortenbescherming
Wanneer een bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Onderhavig bestemmingsplan: Quickscan Wet natuurbescherming
In opdracht van de gemeente Raalte is door Lievense Milieu B.V. een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd, zie bijlage 5. Hieronder worden de conclusies en aanbevelingen uit de quickscan opgenomen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied zelf heeft geen status in het kader van de Wet Natuurbescherming (Natura2000-gebieden en/of Natuurnetwerk Nederland). Op circa 400 meter van het plangebied bevinden zich percelen binnen het Natuurnetwerk Nederland (zie onderstaande afbeelding). Binnen 4 kilometer zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Op basis van de afstand (meer dan 4 kilometer), wordt door de aanlegfase en gebruiksfase van de nieuwbouwwijk geen extra stikstofdepositie verwacht op Natura 2000-gebieden.
Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling ('nee, tenzij'-beoordeling) is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0011.png"

Afbeelding Natuurnetwerk Nederland (Bron: Provincie Overijssel, 2018)

Soortenbescherming
Het projectgebied en de directe omgeving heeft (mogelijk) een functie voor nationale (vrijgestelde) grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieën. In deze quickscan wordt het volgende geconcludeerd:

  • De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde planten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën, reptielen, vissen, libellen, vlinders, ongewervelden, vogels met een jaarrond beschermd nest en algemene broedvogels.
  • Op basis van de verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek kan het gebruik van het plangebied door foeragerende vleermuizen en foeragerende broedvogels niet worden uitgesloten (zie hoofdstuk 8). Het betreft echter geen essentiële foerageergebieden waardoor geen mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn.
  • De planontwikkeling heeft, door het ontbreken van geschikt habitat, geen negatieve effecten op planten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, libellen, vlinders, ongewervelden, vogels met een jaarrond beschermd nest, vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soortgroepen behoeven geen mitigerende maatregelen genomen te worden (anders dan maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht) en is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb niet aan de orde.
  • Voor alle soorten, ongeacht bescherming via de Wnb of niet, geldt de zorgplicht waarbij een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Daarbij wordt het volgende advies en vervolgtraject beschreven:

  • Zorgplicht
    Voor alle aanwezige soorten, ook die niet beschermd zijn via de Wnb, geldt altijd de zorgplicht (artikel 1.11). In de zorgplicht wordt gesteld dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Dit betekent dat tijdens de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van diverse algemene soorten. Aanwezige dieren dienen de gelegenheid te krijgen om het terrein zelfstandig te verlaten. Indien deze dieren het terrein niet zelfstandig kunnen verlaten, dienen deze te worden verplaatst naar geschikt habitat buiten de ingreep. De voorkeur gaat uit naar het uitvoeren van werkzaamheden in de minst kwetsbare periode.
  • Werken buiten de broedperiode
    Geadviseerd wordt verstorende werkzaamheden buiten de kwetsbare periodes van de aanwezige soorten uit te laten voeren of te starten. Voor algemene broedvogels wordt geadviseerd de verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (doorgaans tussen 15 maart en 15 augustus) uit te laten voeren. Voor enkele vogelsoorten zoals uilen begint het broedseizoen vroeger in het jaar. Wordt er wel in het broedseizoen gewerkt dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden een deskundige op het gebied van vogels te worden ingezet. De deskundige stelt vast of er broedsels aanwezig zijn en zo ja of deze worden verstoord door de toekomstige werkzaamheden. Het resultaat van deze controle kan gevolg hebben voor de uitvoering en planning indien er broedsels worden aangetroffen.
  • Verlichting
    Voorts wordt geadviseerd met de verlichting (tijdens de werkzaamheden en in de gebruiks-situatie) rekening te houden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). Dit kan door het licht zo veel mogelijk te richten, niet tijdens de nacht en schemer te werken en strooilicht zo veel mogelijk te beperken. Verlichting dient zo veel mogelijk gedimd en gericht worden en waar mogelijk zoveel mogelijk worden afgeschermd van geschikt habitat voor vleermuizen en andere lichtgevoelige soorten.

Onderhavig bestemmingsplan
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het initiatief indien bovenstaande conclusies en aanbevelingen worden opgevolgd.

4.7 Stikstof

De Wet natuurbescherming (verder: Wnb) voorziet in het beschermen van het gebied tegen handelingen buiten het Natura 2000-gebied met significante gevolgen voor beschermde habitats en hieraan gekoppelde soorten. Conform art. 2.8 lid 1 Wnb kan een plan dat significante gevolgen kan hebben op soorten en habitats pas worden vastgesteld nadat een passende beoordeling is opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Deze passende beoordeling moet de zekerheid geven dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Om te kunnen bepalen of een passende beoordeling noodzakelijk is, wordt in het algemeen een voortoets uitgevoerd. In de voortoets wordt beoordeeld of er als gevolg van het afzonderlijke plan dan wel van het plan in combinatie met andere plannen of projecten sprake kan zijn van significante gevolgen.
Of een gevolg als significant wordt beschouwd, is afhankelijk van de instandhoudingsdoelstellingen die zijn geformuleerd voor het betreffende Natura 2000-gebied. Als deze doelstellingen niet in gevaar komen, zijn significante gevolgen uitgesloten.

Met betrekking tot stikstofdepositie wordt in de voortoets bepaald of het plan tot een toename van de stikstofdepositie kan leiden. Het gaat daarbij om de toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie. Als blijkt dat de maximale invulling van het plan leidt tot een toename van de stikstofdepositie op één of meer in het kader van Natura 2000 beschermde stikstofgevoelige habitats waarvan de kritische depositiewaarde wordt overschreden of door de toename overschreden kan worden, is een passende beoordeling noodzakelijk. Mitigerende maatregelen mogen in de voortoets niet worden meegenomen en komen pas bij de passende beoordeling aan de orde.

Onderhavig bestemmingsplan: Onderzoek stikstofdepositie
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op diverse nabij gelegen Natura 2000-gebieden, zie bijlage 6. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator (versie september 2019).

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • voor de gebruiksfase leiden de woningen niet tot een toename van stikstofdepositie op relevante nabij gelegen Natura 2000-gebieden.
  • voor aanlegfase is het plan uitvoerbaar binnen de opgegeven maximale stikstofemissie.

Onderhavig bestemmingsplan
De ontwikkeling en gebruik van de nieuwbouwwoningen heeft geen significante gevolgen op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor het plan.
Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen. In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. Tot de geluidgevoelige bestemmingen worden onder andere woningen gerekend.

Industrie- en railverkeerslawaai
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidzones vanwege industrielawaai aanwezig. De dichtstbijgelegen spoorlijn, Zwolle-Almelo, bevindt zich op een afstand van bijna 250 meter van het plangebied en vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van De Kleine Hagen.

Wegverkeerslawaai
De wegen in de omgeving van het plangebied die in het kader van het wegverkeerslawaai maatgevend zijn, zijn de Grote Hagenweg en de Kolkweg.
Op de Kolkweg geldt binnen de bebouwde kom van Laag Zuthem een maximum snelheid van 30 km/uur. Conform de Wet geluidhinder hebben wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur geen geluidzone. Voor deze weg komt de onderzoeksplicht dan ook formeel te vervallen. Daarnaast is de verwachting dat de Kolkweg, gelet op de afstand tot de woningbouwlocatie (circa 220 meter) en de geringe verkeersbelasting, geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Op de Grote Hagenweg geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. Conform de Wet geluidhinder heeft deze weg een geluidzone. De afstand van de weg tot de geplande locatie voor woningbouw bedraagt circa 80 meter. Bovendien is de verkeersbelasting van de Grote Hagenweg dusdanig gering dat de weg naar verwachting niet leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de geplande locatie van de woningen.

De overige wegen in de nabijheid van het plangebied zoals 't Solen en 't Weegel zijn ondergeschikt aan de Kolkweg en de Grote Hagenweg en vormen naar verwachting dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van De Kleine Hagen.

Externe effecten van het plan, indirecte hinder verkeer
In het advies van de Omgevingsdienst (bijlage 1) is nog gekeken naar de externe effecten van het plan. De Omgevingsdienst gaat in het advies nog uit van maximaal 16 woningen en constateert dat het plan daarmee een geringe verkeersgeneratie heeft.

Het plan is gezamenlijk met Kleine Hagen fase 1 via een brug over De Nieuwe Wetering ontsloten op Het Solen Uitgaande van gemiddeld 6 autorijbewegingen met een totale verkeersgeneratie van 96 autoritten. Voor het beoordelen van deze verkeersgeneratie van het bestemmingsplan is geen direct toetsingskader. Wel kan aansluiting worden gezocht bij het toetsingskader die wordt toegepast voor WM-inrichtingen op basis van de circulaire :”beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening WM:” 29 februari 1996 (ook wel genoemd “schrikkelcirculaire”). Hierbij wordt het geluid van inrichting gebonden verkeer, voor zover dit nog niet is opgenomen in het reguliere verkeer, beoordeeld op basis van de Strandaard Rekenmethode I van het Meet- en rekenvoorschrift geluid en toets aan voorkeursgrenswaarde verkeerslawaai.

Met een verkeersgeneratie van 96 autoritten per etmaal over het Solen, een 30 km/uur weg, en de afstand van de woningen Het Solen 2 t/m 8 op een afstand van 10 meter tot de weg-as, is voldoende aannemelijk dat aan de voorkeurswaarde van de circulaire wordt voldaan. Een voorbeeldberekening is als bijlage bij dit advies gevoegd. In het rekenvoorbeeld blijft de berekende geluidbelasting met 44 dB ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Aangenomen wordt dat met de geplande maximaal 18 woningen en een verkeergeneratie van 108 autoritten ook aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.

Onderhavig bestemmingsplan
Het initiatief maakt een nieuwe geluidsgevoelige bestemming mogelijk. In het kader van het Bouwbesluit dient bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen nagegaan te worden of wordt voldaan aan de wettelijke binnenwaarde van 33 dB. Nu het niet in de lijn der verwachting ligt dat de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

Bij de besluitvorming in het kader van een bestemmingsplanprocedure dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • en project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.

  • kantoorlocaties:
    100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1);
  • woningbouw:
    1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

In dit geval worden circa 18 nieuwe woningen gerealiseerd. De nieuwe woningen dragen 'Niet in Betekenende Mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderhavig bestemmingsplan
Door de omgevingsdienst Overijssel is luchtkwaliteit nader beoordeeld.

  • Externe werking effect van het plan
    Een ontwikkeling draagt in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als ten gevolge van die ontwikkeling sprake is van een toename van het jaargemiddelde concentratie voor PM10 en NO2 van meer dan 1,2 µg/m3.
    Met gebruik van de NIBM rekentool, te vinden op de website van Kenniscentrum Infomil, kan worden berekend wat het effect is van de verkeerstoename ten gevolge van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit. Op grond van de analyse met de NIBM-tool worden vastgesteld dat de ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) zal bijdragen: de toename van de jaargemiddelde concentratie voor PM10 en NO2 bijdraagt minder dan 1,2 µg/m3.
    Bij de aanvraag is niet aangegeven om hoeveel verkeersbewegingen het gaat. In dat geval is wel met een “worst case” invoer te rekenen.
    Uitgaande van een maximum van 10 ritten van vrachtwagens en 40 ritten van personenwagens per dag (komen en vertrek) is de volgende berekening te maken:
    afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0012.png"
    Door de omgevingsdienst wordt geconcludeerd dat het plan zelfs met een “worst case”-benadering de ontwikkeling niet in 'Niet in Betekenende Mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Interne werking kwaliteit lucht op het plan
    Behalve het effect van het plan op de omgeving is ook van belang te beoordelen of woon- en leefklimaat geschikt is voor de beoogde functies in het plan.
    Uit de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland” blijkt dat: in het km vak waarin het plan is gelegen: De achtergrond concentratie 2020 Stikstofdioxide (NO2) voor plangebied is 10,9 µg/m3. Dit is ruim onder grenswaarde NO2 40 µg/m3 van de Wet milieubeheer bijlage 2 voorschrift 2.1.
    De achtergrondconcentratie 2020 fijnstof PM10 voor plangebied is 15,6 µg/m3. Dit is ruim onder grenswaarde PM10 40 µg/m3 van de Wet milieubeheer bijlage 2 voorschrift 4.1. De achtergrondconcentratie 2020 fijnstof PM2,5 voor plangebied is 9,0 µg/m3Voor fijn stof (PM10 en PM2,5) bevinden de concentraties zich onder de WHO-advieswaarde

De Wet Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen. 

4.10 Milieuhinder bedrijvigheid

In verband met de voorgenomen woningbouw is het van belang om inzichtelijk te maken of het woon- en leefklimaat niet worden gehinderd door bedrijvigheid in de omgeving. Anderzijds is het ook van belang dat de woningbouw niet leidt tot beperkingen op de bedrijfsvoering van de reeds aanwezige bedrijven.

4.10.1 VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Om inzichtelijk te maken of in de omgeving van het plangebied bedrijvigheid aanwezig is, dat van invloed is op de voorgenomen ontwikkeling, wordt uitgegaan van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG), AmvB's en verleende vergunningen.
Rondom het plangebied liggen drie veehouderijen:

  • Grote Hagenweg 2A (650 m afstand);
  • Langeslag 43 (450 m afstand);
  • Kolkweg 61 (750 m afstand).

Op basis van de richtafstanden uit de VNG-publicatie geldt voor veehouderijen een afstand van 30 meter. De bovenliggende veehouderijen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van de Kleine Hagen 2.

Er bevinden zich zijn geen andere (niet agrarische) bedrijven gevestigd. Aan de VNG-richtafstanden wordt ruim voldaan.

4.10.2 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. Woningen zijn geurgevoelige objecten waarvoor onderzoek naar geurhinder moet worden verricht. Voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten nabij veehouderijen moet aan twee voorwaarden worden voldaan;

  • een goed woon- en leefklimaat moet worden gegarandeerd voor de nieuwe geurgevoelige objecten;
  • geen van de bestaande veehouderijen wordt onevenredig in zijn belangen geschaad.

Toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij
Nieuwe geurgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd op een grotere afstand dan 100 meter van een emissiepunt van een dierverblijf waarin dieren worden gehuisvest zonder een vastgestelde emissiefactor. Tevens hebben alle geurgevoelige objecten een grotere afstand dan 50 meter tot de dierverblijven. Voor de ligging van het emissiepunt wordt uitgegaan van de randen van het bouwblok en niet het vergunde emissiepunt.

Uitgaan van de randen van het bouwblok is in lijn met bestaande jurisprudentie waaruit volgt dat de veehouder het recht heeft om overal op zijn bouwblok te bouwen. Bij ruimtelijke ordening dien je rekening te houden met gevestigde belangen, je kunt een bouwblok dus niet zomaar verkleinen. Er is geen reden om aan te nemen dat de Wgv hieraan iets verandert.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen dierverblijven gesitueerd waar dieren worden gehuisvest met een vastgestelde emissiefactor. Ook op een grotere afstand zijn geen grote veehouderijen gelegen. Een berekening van de achtergrondbelasting is om deze reden niet uitgevoerd.

Op basis van de Wgv kan worden gesteld dat bij de nieuwe geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.

Rechten van bestaande veehouderijen  
Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. In de nabijheid van het plangebied zijn een drietal melkrundveebedrijven gelegen:

  • Grote Hagenweg 2A op 650 m;
  • Langeslag 43 op 450 m;
  • Kolkweg 61 op 750 m.

Aan de vaste afstand van 100 meter tot geurgevoelige objecten bebouwde kom, van de wet veehouderij en geurhinder wordt ruim voldaan. De realisering van onderhavig plan heeft geen gevolgen voor de huidige bedrijfsvoering van deze bedrijven.
In de omgeving van het plan ( 1 km) zijn geen veehouderijen gevestigd waar dieren worden gehouden waarvoor op basis van de wet veehouderij en geurhinder geuremissiefactoren gelden. Aan de geurnorm wordt voldaan. Nader geuronderzoek is niet nodig

De aanwezigheid van de veehouderijen vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van De Kleine Hagen.

4.10.3 Onderhavig bestemmingsplan

Voor alle bedrijven wordt voldaan aan de richtafstanden op basis van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Daarnaast werkt de nieuwe woonwijk ook niet belemmerend voor de bestaande veehouderijen gezien de grote afstand.

4.11 Waterparagraaf

Bij plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening moet een watertoets worden uitgevoerd. Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid. Er wordt naar gestreefd om het bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

In het kader van het bestemmingsplan De Kleine Hagen (2014), zijn de waterhuishoudkundige aspecten voor zowel fase 1 als 'fase 2' onderzocht.

In het kader van het bestemmingsplan De Kleine Hagen (2014) is voor het plangebied, waaronder ook fase 2 valt, een waterhuishoudkundige verkenning uitgevoerd en vervolgens uitgewerkt tot een waterhuishoudingsplan. Het rapport 'Uitbreiding De Kleine Hagen te Laag Zuthem, Waterhuishoudingsplan' van april 2013 is als bijlage 7 in de toelichting opgenomen. De conclusies en aanbevelingen voor dat plan zijn hieronder opgenomen en zijn van overeenkomstig toepassing op fase 2, welke onderdeel uitmaakte van het onderzochte plangebied.

Huidige situatie
De huidige (geo)hydrologische situatie ter plekke van het plangebied is als volgt:

  • op de meeste plekken bestaat de toplaag uit circa 0,4 meter zandige klei, daaronder bevindt zich matig fijn zand en nog dieper matig grof zand;
  • in één van de vier sonderingen is op ruim 10 meter beneden het maaiveld een leemlaag aangetroffen;
  • de doorlatendheid van het zandpakket is goed;
  • de maaiveldhoogte varieert van 0,7 m tot 1,0 m+NAP, behalve in het noordwesten daar is de hoogte 1,2 tot 1,3 m +NAP;
  • de Nieuwe Wetering stroomt in noordwestelijke richting en mondt uit in het Zwarte Water, het zomerpeil is 0,30 m +NAP en het winterpeil is 0,15 m +NAP;
  • in het seizoen 2011/2012 is de hoogste grondwaterstand in vier peilbuizen rondom het plangebied 0,45 m +NAP, dat is op de laagste plekken 0,3 m beneden maaiveld. Vooralsnog wordt dit als GHG aangehouden;
  • het ijzergehalte is een belangrijk aandachtspunt bij het ontwerp van ondergrondse infiltratie- en/of drainagevoorzieningen.

Ophogen plangebied ten behoeve van de ontwatering
De huidige ontwatering (verschil GHG en maaiveld) is 0,25 tot 0,55 meter, terwijl de ontwatering ter plekke van de toekomstige wegen minimaal 0,7 meter moet zijn. Naast voldoende ontwatering moet de drooglegging (verschil oppervlaktewaterpeil en maaiveld) ook voldoende zijn. Een drooglegging van minimaal 1,0 meter is wenselijk.

In overleg met gemeente en waterschap is ervoor gekozen om de wegen op een niveau van minimaal 1,3 m +NAP aan te leggen (1,0 meter boven het zomerpeil van de Nieuwe Wetering). De vloerpeilen van de woningen worden circa 0,3 meter hoger aangelegd dan de wegen. De wegen worden gemiddeld 0,5 meter boven het huidige maaiveldniveau aangelegd. Het plangebied moet dus opgehoogd worden. De toplaag van klei dient voor ophoging verwijderd te worden en is niet geschikt als ophoogmateriaal van het plangebied.
De ophoging van het plangebied is een goede maatregel waarmee tevens het risico bij een overstroming wordt beperkt.

In het kader van fase 1, start bouw woningen, is de nieuwe ontsluitingsweg en het plangebied opgehoogd. Het wegpeil van fase 1 ligt op ongeveer 1,30 m +NAP.

Omgaan met hemelwater
Het hemelwater binnen plan De Kleine Hagen wordt bovengronds afgevoerd naar een wadi of naar oppervlaktewater. Langs de oostgrens van het plangebied wordt een wadi aangelegd. Hierna wordt per weg aangegeven hoe deze af gaat wateren:

  • ontsluitingsweg vanaf Grote Hagenweg: afwatering op de berm;
  • weg langs Nieuwe Wetering: afwatering op de berm en onderhoudsstrook, bij hevige neerslag komt dit water in de Nieuwe Wetering terecht;
  • weg langs oostgrens plangebied: afwatering naar langs liggende wadi;
  • oost-west gelegen wegen: bovengrondse afvoer via goot aan één zijde van de weg.

Binnen het plangebied moet 20 mm waterberging gecreëerd worden voor het nieuwe verharde oppervlak.

De waterberging voor particuliere verharding wordt geborgen op eigen terrein (20 mm). De voorzieningen op eigen terrein hebben een bovengrondse overloop naar de weg.
Binnen het oostelijk deel dat afwatert op de wadi komt 1.730 m2 verhard oppervlak, waarvan 1.050 m2 in fase 1. Hiervoor is 35 m3 waterberging nodig. In de wadi is ruim voldoende waterberging beschikbaar, namelijk circa 58 m3. De wadi heeft een overloop op de Nieuwe Wetering via de sloot langs de wadi.
Binnen het westelijk deel dat afwatert op de bermzone van de Nieuwe Wetering komt 1.420 m2 verhard oppervlak, waarvan 840 m2 in fase 1. Een groot deel van het water wat hiervan afstroomt op de bermzone zakt tijdens een bui weg in de bodem en komt dus niet rechtstreeks in de Nieuwe Wetering terecht.
Het water van de ontsluitingsweg kan wegzakken in de berm. Hier is geen aparte voorziening nodig.

In het kader van fase 1 zijn de voorgestelde maatregelen als wadi en waterberging ontsluiting uitgevoerd.

Omgaan met afvalwater
Het afvalwater in De Kleine Hagen wordt met een vrijverval stelsel afgevoerd naar een nieuw rioolgemaal. Deze is in het kader van start bouw woningen, fase 1 gerealiseerd.
Omdat de wijk gefaseerd wordt aangelegd waarbij begonnen wordt met het zuidelijk deel is het gemaal in de zuidelijke hoek van het plangebied gepland. Uitgaande van in totaal 50 woningen is de benodigde gemaalcapaciteit circa 1,8 m3/h.

Watervergunning
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone langs de Nieuwe Wetering, een hoofdwatergang van het Waterschap Groot Salland. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone is een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.
Deze aanvraag ligt momenteel bij het Waterschap ter beoordeling.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Ontsluiting

Het plangebied wordt aangetakt op de bestaande ontsluiting van de wijk. Het betreft een weg die is gecategoriseerd als 'Erftoegangsweg, type B' waar het verblijfskarakter centraal staat en een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De weg komt rondom de Kleine Hagen fase 2 te liggen. De brug over de wetering die is aangelegd voor fase 1 is van voldoende capaciteit voor een beperkte verkeerstoename als gevolg van de realisatie van fase 2.

Calamiteitenroute
De bestaande calamiteitenroute blijft behouden. De calamiteitenroute is met een half verharding uitgevoerd. Deze route wordt enkel door de hulpdiensten gebruikt indien de brug is geblokkeerd en het woongebied anders onbereikbaar is voor hulpdiensten.

4.12.2 Parkeren

Op 27 september 2018 heeft de gemeente het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' vastgesteld. In dit bestemmingsplan staan parkeerregels die borgen dat bij nieuwe ontwikkelingen in voldoende mate in parkeervoorzieningen wordt voorzien.

De parkeerregeling uit het parapluplan is in dit bestemmingsplan in artikel 10 van de planregels opgenomen.

4.13 Duurzaam bouwen

De gemeente Raalte heeft de ambitie uitgesproken om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met het klimaat en duurzaamheid. Bij nieuwbouw gaat het voornamelijk om informeren van bouwbedrijven en particuliere bouwers over de mogelijkheden van duurzame woningbouw. Om bij nieuwbouw ontwikkelingen in te spelen op het klimaat en duurzaamheid dient op uitvoeringsniveau aandacht besteed te worden aan onder andere materiaalgebruik.

Uiteraard zal de nieuwe woonwijk niet worden aangesloten op het gas.

4.14 M.E.R.-beoordeling

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.

Onderhavig bestemmingsplan
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van woningen. De aanleg, wijziging of uitbreiding van onder andere woningbouw en bedrijfsmatige activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage opgenomen onder de noemer 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

De activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet opgenomen op de C-lijst van het Besluit m.e.r. Er is daarom geen sprake van een directe projectm.e.r.-plicht.

De activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' staat wel vermeld op de D-lijst van het Besluit m.e.r., om concreet te zijn in categorie D11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer, of wanneer het een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

Het voorliggende bestemmingsplan ligt ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Het totale bedrijfsvloeroppervlak dat volgens het bestemmingsplan maximaal gerealiseerd kan worden bedraagt nooit meer dan 100 ha en maximaal 18 woningen. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd.

In het kader van het voorliggend bestemmingsplan is een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd. Deze is als bijlage 8 in de toelichting opgenomen. Uit de resultaten van de onderzoeken en de verantwoording, zoals opgenomen in deze toelichting en de beoordeling zoals opgenomen in de Vormvrije mer-beoordeling (bijlage 8), volgt dat het voorliggende plan geen significantie negatieve effecten met zich mee brengt op beschermde gebieden en daarom niet onder de m.e.r.-plicht valt. Deze conclusie wordt onderschreven in het milieuadvies van de omgevingsdienst Overijssel (zie bijlage 1).

Het besluit op deze aanmeldnotitie wordt gelijktijdig ter inzage gelegd met het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels van dit bestemmingsplan geven inhoud aan de bestemmingen binnen het plangebied. Aan de in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn in de regels bepalingen gekoppeld waarmee het gebruik en de toegestane bebouwing zijn geregeld.

Het bestemmingsplan dient bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen als belangrijk toetsingskader. Een heldere opzet van de regels draagt derhalve bij aan de inrichting van het plangebied en de toekomstige handhaafbaarheid in het gebied. Het feit dat voorliggend bestemmingsplan maatwerk betreft en bovendien ontwikkelingsgericht is, heeft er toe geleid dat zoveel mogelijk flexibiliteit is opgenomen. Met het opnemen van de flexibiliteitsbepalingen wordt voorkomen dat, bij de daadwerkelijk uitwerking van het plan, kleine wijzigingen niet direct tot een conflict met het bestemmingsplan hoeven te leiden. Ondanks de flexibiliteit in het bestemmingsplan biedt het bestemmingsplan ook voldoende zekerheid aan de omgeving over de toekomstige invulling van het gebied.

De regels en verbeelding van het bestemmingsplan vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in paragraaf 5.2 worden behandeld.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in Hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Deze worden in paragraaf 5.2 waar nodig nader toegelicht;
  • in Hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.2 Bestemmingen

Navolgend worden de bestemmingen Groen, Tuin, Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen toegelicht.

5.2.1 Groen

Rondom het plangebied ligt de groenbestemming. Binnen de groenbestemming zijn ondergeschikte voorzieningen zoals watergangen, bruggen, watervoorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan.

Binnen de bestemming groen zijn in beperkte mate evenementen toegestaan. Daarbij is aangesloten op de geldende regeling uit het aansluitende bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.

5.2.2 Tuin

De tuinbestemming ligt rondom het gebied waar de woningen in gerealiseerd mogen worden. De tuinbestemming vormt een groene overgang van het openbaar gebied naar de woonbestemming. In de bestemming 'Tuin' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, alsmede pergola's en vlaggenmasten/lichtarmaturen. Het bouwen van gebouwen of overkappingen is niet toegestaan. Uitzondering wordt gemaakt voor luifels dakoverstekken en balkons, mits voldaan wordt aan enkele voorwaarden zoals opgenomen in de regels. Voor erf- en perceelsafscheidingen, zoals schuttingen wordt een maximale hoogte van 1 meter gehanteerd.

5.2.3 Verkeer - Verblijfsgebied

De weg van en naar de toekomstige woningen in het plangebied heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen.

Binnen de verkeersbestemmingen zijn ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, alsmede parkeer- en groenvoorzieningen en diverse andere - mits ondergeschikte voorzieningen realiseerbaar.

5.2.4 Wonen

De gronden waarop de nieuwe woningen zijn gepland zijn bestemd als 'Wonen'. Binnen de woonbestemming is geregeld dat maximaal 18 woningen in het gebied gerealiseerd kunnen worden. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen is vastgelegd op 3 meter respectievelijk 10 meter.
Indien de goothoogte van twee tegenover elkaar liggende gevelzijden van een woning of woonblok 3 meter bedraagt, mogen de andere twee gevelzijden van deze woning of dit woonblok met een maximale goothoogte van 5 meter worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20190001-ON01_0013.jpg"

Afbeelding - kapvormen in relatie tot de maximale hoogtematen

De situering van de toekomstige woningen op de kavels is vastgelegd met enkele afstandsbepalingen in de regels. Voor de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens wordt een minimale afstand van 3 meter gehanteerd. De realisatie van bijbehorende bouwwerken is mogelijk op de perceelsgrens of 1 meter uit de perceelsgrens.

De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m² bedragen, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van alle bebouwing op een perceel, niet meer dan 50% van de oppervlakte van het perceel mag bedragen.

Naast de woonfunctie is ook de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis een algemeen aanvaarde activiteit. Het betreft hier beroepsuitoefeningen, die door hun aard aanvaardbaar moeten worden geacht binnen het woonmilieu en waarvan mag worden aangenomen dat daarvan geen negatieve invloed uitgaat. Daar het van belang is dat de woning de woonfunctie blijft behouden zijn er beperkingen gesteld aan de oppervlakte die mag worden ingenomen voor het aan huis verbonden beroep. Zo is het beroep aan huis toegestaan tot 35% van de woning met een maximum van 50 m2;

Voor mantelzorg is een aparte inwoningsregeling opgenomen. Zo kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van mantelzorg afwijken van het bepaalde voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de gemeente Raalte. Naar aanleiding van de definitieve stedenbouwkundige opzet is een exploitatie-opzet opgesteld en als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Kostenverhaal
Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is.
In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd (zie bijlag 9) en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'De Kleine Hagen, fase 2' wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder kan tegen het plan zienswijzen indienen.

Binnengekomen zienswijzen worden voorzien van een reactie en als bijlage bij het vastgestelde bestemmingsplan gevoegd.

7.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Tegelijkertijd wordt het ontwerp van het bestemmingsplan 'De Kleine Hagen, fase 2' in het kader van het verplichte vooroverleg, ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden aan de volgende overlegpartners:

  • Provincie Overijssel;
  • Veiligheidsregio IJsselland;
  • Waterschap Groot Salland.

Binnengekomen vooroverlegreacties worden voorzien van een reactie en als bijlage bij het vastgestelde bestemmingsplan gevoegd.