direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, partiële herziening nr. 12, Landgoed 't Reelaer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20150001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Versterking landgoed 't Reelaer

Al geruime tijd is landgoed 't Reelaer bezig met het verbeteren van de kwaliteit en exploitatie van het landgoed. Een landgoed is geen statisch gegeven, maar een dynamische eenheid van huizen, bossen, landschapselementen en niet te vergeten landbouwgrond. Boerderijen ontstonden en verdwenen al naar gelang de noodzaak en omstandigheden. Om deze dynamiek meer gericht te kunnen sturen heeft het landgoed, in een eerder stadium, een Masterplan op laten stellen, dat de toekomstperspectieven voor het landgoed beschrijft. Het voorliggende woningbouwproject sluit aan op het betreffende Masterplan en voorziet in een kwaliteitswinst voor het landgoed en de directe omgeving.

Op dit moment ligt er een bouwvergunning en bestemming voor een landgoedwoning ter plaatse van het Reelaer 15. De locatie is echter nog eens kritisch bekeken en de conclusie is getrokken dat door de historische kwaliteiten ter plaatse het niet wenselijk is om op die locatie een nieuwe woning te realiseren. Daarom is er voor gekozen om de beoogde landgoedwoning te realiseren aan de Knapenveldsweg. Hiermee vervalt de woonbestemming aan het Reelaer 15. De verleende bouwvergunning wordt via een anterieure overeenkomst met de gemeente ingetrokken.

In het Masterplan is aangegeven dat het wenselijk is om meer woningen/boerderijen aan de randen van het landgoed te ontwikkelen. Het landgoed krijgt hierdoor een betere relatie met de omgeving en het toezicht en sociale controle op het landgoed wordt hiermee verbeterd. Om die reden is dan ook gekeken of het mogelijk is de woonbestemming te verplaatsen naar een verantwoorde locatie aan de randen van het landgoed. Hiermee behoudt de historische kern van het landgoed zijn karakteristieke waarde, met zijn monumentale gebouwen en indrukwekkende lanen en bossen. Door het toevoegen van een nieuwe woning aan de rand, krijgt landgoed 't Reelaer daar nieuwe allure en uitstraling die past bij deze tijd, maar toch een duidelijke binding heeft met het eeuwenoude landgoed.

1.2 Ontwikkeling woningbouwlocatie

Het plangebied is gelegen aan de oostkant van het landgoed aan de Knapenveldsweg te Raalte (figuur 1.1). De omgeving draagt nog alle kenmerken van de verderop gelegen voormalige boerderij 't Reeft en het bijbehorende, agrarisch gebruik. Voor de keuze van de locatie voor de landgoedwoning is gebruik gemaakt van de natuurlijke hoogtes in het veld, zoals dat vroeger ook gebeurde. Water is daarbij een ordenend principe, zodat grote ingrepen achterwege kunnen blijven. De uitstraling van het gebied en de houtwalstructuur worden zoveel mogelijk gespaard, echter zal er ruimte worden gemaakt voor de bouw van de woning in het bosje aan de Knapenveldsweg. Door compensatie van het bosperceel op de locatie zelf langs de oostelijke houtwal wordt het bosje zowel ruimtelijk als ecologisch versterkt. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de toezichthoudende functie van de nieuwe woning op het oostelijk deel van het landgoed. Daarnaast is de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de nieuwe woning ten opzichte van de omgeving een belangrijk element.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150001-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Voorgenomen ontwikkeling past niet binnen huidige bestemmingsplan

De functie 'wonen' past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan “Buitengebied Raalte” uit 2012 zijn de gronden van de beoogde woningbouwlocatie bestemd als 'natuur' en als 'agrarisch met waarden – landschap'.

De overige landbouwgronden in de omgeving van het plangebied zijn bestemd als 'agrarisch met waarden – landschap'. Om tot de woonbestemming te komen is een planologische procedure noodzakelijk. De vigerende bestemmingen zullen moeten worden gewijzigd in 'wonen'. Daarnaast zullen de gronden, die nu bestemd zijn voor de woning 't Reelaer 15 en de gronden die ingericht worden voor de bos- en natuurcompensatie, gewijzigd moeten worden in natuur. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt deze wijziging juridisch verankerd.

1.4 Herziening van bestemmingsplan noodzakelijk

Naar aanleiding van het ingediende principeverzoek heeft de gemeente Raalte aangegeven dat men in principe bereid is mee te werken aan een herziening van het bestemmingsplan. Onderliggend bestemmingsplan vormt de basis voor de herziening.

In de toelichting worden de samenhangende effecten van het project op de omgeving in beeld gebracht en de wijziging van het bestemmingsplan gemotiveerd. Daarnaast geeft de toelichting inzicht in de afweging van de ruimtelijke inpasbaarheid van het project.

Om de functie wonen met het bijbehorende erf en tuin aan de Knapenveldsweg mogelijk te maken en de bestaande woonbestemming te verwijderen, dient een bestemmingsplan wijziging plaats te vinden. De bestemming 'natuur' en 'agrarisch met waarden – landschap' dient te worden gewijzigd in de bestemming 'wonen', daarnaast dient ook de bestemming op de voormalige woningbouwlocatie en de boscompensatielocatie gewijzigd te worden in 'natuur' . Met het onderhavige bestemmingsplan wordt deze wijziging juridisch verankerd.

Hoofdstuk 2 Omschrijving van het project

2.1 Huidige situatie

Landgoed 't Reelaer is gelegen tussen Raalte en Heino. 't Reelaer is een landgoed onder de Natuurschoonwet (NSW) en heeft een belangrijke functie als stedelijke uitloop van Raalte. Diverse landgoedboerderijen, landgoedwoningen, natuur, bijzondere landschapselementen en manege “Stal 't Reelaer” vormen samen het landgoed. Het landschap kenmerkt zich door de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen. De percelen aan de Knapenveldsweg zijn voornamelijk in agrarisch gebruik en worden omsloten door houtwallen. Er is in het plangebied geen bebouwing aanwezig. Opvallend is het grote hoogteverschil in de directe omgeving.

2.2 Realisatie landgoedwoning

De wens van het landgoed tot realisatie van een landgoedwoning komt voort uit het Masterplan (Bijlage 1). Doel van het Masterplan is het verbeteren van de kwaliteit en exploitatie van het landgoed. Naar aanleiding van een landschapsanalyse is gekozen voor de locatie aan de Knapenveldsweg. De achterliggende visie en landschapsanalyse hebben geresulteerd in een inrichtingsschets. Het belangrijkste uitgangspunt van de situering van de landgoedwoning is dat er wordt gebouwd op de hoger gelegen gronden. De nieuwe landgoedwoning wordt op korte afstand van de Knapenveldsweg in het bosje gebouwd (figuur 2.1). Hierdoor blijft de openheid in en naar het achterliggende gebied bewaard. Doordat er aan de wegzijde een strook bos bewaard blijft wordt de woning grotendeels uit het zicht onttrokken. Een enkele zichtlijn, maakt de woning zichtbaar vanaf de Knapenveldsweg. Rondom de woning loopt het privé-gedeelte naadloos over in het bosperceel waardoor een zachte, natuurlijke overgang van wonen naar bos wordt gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150001-VG01_0002.png"

Figuur 2.1: Situering landgoedwoning

2.3 Landschappelijke inrichting landgoed

Naast het realiseren van een landgoedwoning is het versterken van de landschappelijke waarden rondom de woningbouwlocatie een belangrijk onderdeel van het project. Er is een inrichtingsschets opgesteld, waarin de situering van de landgoedwoning en het versterken van de landschappelijke kwaliteiten worden beschreven. De inrichtingsschets is te vinden in Bijlage 2 en komt voort uit het opgestelde principeverzoek aan de gemeente Raalte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012)

Het Rijk kiest in de SVIR voor een selectievere inzet van het rijksbeleid op 13 nationale belangen, gegroepeerd rondom de rijksdoelen versterken van de ruimtelijk-economische structuur, verbeteren bereikbaarheid en waarborgen kwaliteit leefomgeving. Buiten deze 13 nationale belangen hebben gemeenten en provincies beleidsvrijheid. Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergie­centrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied.

Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er dient aangetoond te worden of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3). Ondanks dat de bouw van één woning niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt (op grond van vaste jurisprudentie), wenst de gemeente vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid de ladder wel te doorlopen.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub a Bro (trede 1)

Uit het Masterplan dat afgestemd is met de gemeente Raalte, de provincie Overijssel en de initiatiefnemers blijkt dat er behoefte is aan verplaatsing van een bestaand bouwvlak met bouwvergunning voor een burgerwoning naar een nieuwe woning langs de rand van het landgoed.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub b Bro (trede 2)

De locatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. De woning wordt ten behoeve van het landgoed gerealiseerd welke in het buitengebied van de gemeente Raalte is gelegen.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub c Bro (trede 3)

Het gebied is passend multimodaal ontsloten. Het landgoed wordt ontsloten door de N35, Heinoseweg. Op circa 700 meter van het landgoed is de dichtsbijzijnde bushalte gelegen. De locatie wordt ontsloten vanaf de Knapenveldsweg.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid houdt een doorvertaling in van het rijksbeleid en is verwoord in tal van (ruimtelijke) plannen. Voor deze ontwikkeling zijn met name de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” en de “Omgevingsverordening Overijssel 2009” van toepassing.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De “Omgevingsvisie Overijssel 2009” betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: 'duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: 'het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

De hoofdambitie van de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein en fiets waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Uitgangspunten van de Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities, zoals verwoord in de “Omgevingsvisie Overijssel 2009”, realiseert.

De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” niet in nieuw beleid. De inzet van de verordening als juridisch instrument is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

3.2.3 Voorgenomen ontwikkeling binnen EHS

De beoogde woningbouwlocatie ligt in de begrensde EHS en is aangewezen als bestaande natuur. Tevens is het perceel waar momenteel de bouwvergunning en woonbestemming op liggen (t Reelaer 15) bestemd als EHS (bestaande natuur). De Omgevingsverordening verbiedt het vaststellen van plannen en projecten op deze gronden die een functiewijziging van deze grond tot gevolg heeft. De verordening biedt een mogelijkheid in zeer speciale gevallen af te wijken van dit verbod wanneer er sprake is van een relatief kleinschalige wijziging van het bestemmingsplan of van de regels ter zake van het gebruik van grond als is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

  • a. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast;
  • b. de kwaliteit en kwantiteit van de EHS op het betreffende gebiedsniveau tenminste behoudt;
  • c. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties;
  • d. maatregelen bevat die resulteren in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing.


Dit project voldoet aan deze voorwaarden op de volgende wijze:

a. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast

De wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS op die locatie worden bepaald door de het landgoed zelf. Landgoederen vormen karakteristieke elementen in het landschap van Salland. Het landschap wordt hier bepaald door historische landhuizen, parken, bossen en monumentale lanen. De landgoederen leveren hier een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van natuur, landschap en cultuurhistorie. Daarnaast zijn ze van betekenis voor de bosbouw, de landbouw en hebben ze een belangrijke recreatieve functie. De landgoedbossen zijn vooral belangrijk als leefgebied voor veel vogelsoorten, voor vleermuizen en grotere zoogdieren als de boommarter. Deze bestaande waarden worden niet aangetast, de bosstructuur wordt behouden en slechts op een klein oppervlak onderbroken. Binnen de EHS is het te kappen bos aangemerkt als droog productiebos. De compensatie op het nattere deel van het terrein biedt goede ecologische kansen voor met name bos- en struweelvogels. Het te kappen bos zal gecompenseerd dienen te worden met de factor 1,3 omdat het binnen de EHS ligt en het een oudere bosbodem betreft. Er wordt echter ook gecompenseerd binnen de EHS tegen een bestaand bos. Volgens de plannen zal er maximaal 1000 m² in de bestaande houtopstand vrijgemaakte worden. De oppervlakte aan nieuw bos bedraagt 1500 m². Zie hiervoor het inrichtings- en beheerplan. De lijnstructuren die van belang zijn voor de vleermuizen worden niet onderbroken, waardoor eventuele foerageerroutes in stand blijven.

b. de kwaliteit en kwantiteit van de EHS op het betreffende gebiedsniveau tenminste behoudt

De locatie waarop dit moment de woonbestemming en bouwvergunning op liggen (het Reelaer 15) is eveneens aangewezen als EHS. De verplaatsing van de woningbouwlocatie zal echter per saldo een positief effect hebben op de EHS. De gronden aan de Knapenveldsweg liggen namelijk aan de rand van het voor een groot deel tot EHS bestemde landgoed. Ruimtelijke ontwikkelingen worden bij voorkeur aan de rand van het landgoed gerealiseerd. De bouwvergunning en woonbestemming aan het Reelaer 15 zullen worden ingetrokken tegelijkertijd met het doorlopen van de procedure voor de realisatie van de woning aan de Knapenveldsweg. De waarde van de EHS ter plaatse, landgoederen met een kleinschalige afwisseling van bossen, en schraalgraslanden, wordt in kwaliteit en kwantiteit niet aangetast maar verbetert.

c. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties

Voor landgoed 't Reelaer is door Marcelis-Wolak in 2005 een Masterplan opgesteld. In het Masterplan is aangegeven dat het wenselijk is om meer woningen/boerderijen aan de randen van het landgoed te ontwikkelen. Het landgoed krijgt hierdoor een betere relatie met de omgeving. Ook wordt hiermee het toezicht en de sociale controle op het landgoed verbeterd. Om die reden is dan ook gekeken of het mogelijk is de woonbestemming te verplaatsen naar een verantwoorde locatie aan de rand van het landgoed. Het Masterplan heeft de locaties afgewogen op basis van cultuurhistorie, ontsluiting, ecologische waarde en uitstraling. Hieruit volgde de locatie rond de Knapenveldsweg. In de directe omgeving is vervolgens gezocht naar een geschikte plek. In een separaat opgesteld inrichtings- en beheerplan door Eelerwoude (Bijlage 2) is in paragraaf 2.3 een zorgvuldige afweging van de alternatieve locaties weergegeven. Uit de analyse is gebleken dat de hoger gelegen gronden de beste mogelijkheden geven voor de realisatie van een nieuwe woninglocatie. Nagenoeg alle alternatieve locaties in de omgeving bestonden uit laag gelegen gronden waar nu al wateroverlast optreedt voor de landbouw of locaties die op grotere afstand van de Knapenveldsweg lagen waardoor de ecologische en landschappelijke waarden te veel werden aangetast. Er is ook gekeken naar mogelijkheden op de woning te realiseren bij een bestaand erf, echter de erven die in aanmerking kwamen zijn nog agrarisch gebruik of lagen te dicht bij de historische kern van het landgoed.

Daarnaast zal de stedelijke uitbreiding aan de noordzijde van de kern Raalte de recreatieve druk op het landgoed doen toenemen. Dit wordt ook in het Reconstructieplan gesignaleerd: “'t Reelaer wordt steeds belangrijker als stedelijke uitloop van Raalte”. Dit vraagt om een actieve aanpak gericht op een verbeterde openstelling in combinatie met het beheersbaar houden van de onvermijdelijke, recreatieve druk vanuit de omgeving. Een aanpak van sturen en begeleiden. Eén van de sturingspunten is een strategische situering van te (her)ontwikkelen woningen gericht op de toezichthoudende functie nabij het recreatieve netwerk of gevoelige delen van het landgoed.

d. maatregelen bevat die resulteren in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing

Door middel van een hiervoor onder c vermeld inrichtings- en beheerplan is de inpassing en compensatie van de ontwikkeling vorm gegeven. Dit wordt expliciet in het bestemmingsplan opgenomen. Zoals aangegeven vormt de verwijdering van het bouwblok Reelaer 15 een onderdeel van de planologische procedure.

3.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en de stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150001-VG01_0003.jpg"

Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor bijvoorbeeld waterveiligheid, externe veiligheid, bescherming van de ondergrond, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc.. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

  • 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” en hoe het uitgevoerd kan worden. Figuur 3.1 geeft het uitvoeringsmodel schematisch weer.

3.2.5 Toetsing aan de Omgevingsvisie en Verordening Overijssel 2009

De door het landgoed beoogde woningbouwlocatie is getoetst Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel 2009. Op 8 oktober 2014 is de Verzamelherziening 2014 Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Globaal geeft dit het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Met betrekking tot de afwegingen op het eerste niveau 'generieke beleidskeuzes' is het afwegen van de noodzaak van het herbestemmen van belang.

Ten aanzien van de noodzaak van de ontwikkeling wordt verwezen naar paragraaf 1.1 en 3.2.3. Daarin wordt aangegeven dat het woningbouwproject aansluit op het betreffende Masterplan en voorziet in een kwaliteitswinst voor het landgoed en de directe omgeving. De locatie voor de landgoedwoning is kritisch afgewogen. De bouwvergunning en woonbestemming liggen op het perceel bij het Reelaer 15 te Raalte, echter bleek het door de historisch kwaliteiten ter plaatse niet wenselijk om op die locatie een nieuwe woning te realiseren.

Ontwikkelingsperspectieven

In het geval van de woningbouwlocatie aan de Knapenveldsweg zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - grofweg - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.

In figuur 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de “Omgevingsvisie Overijssel 2009” opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150001-VG01_0004.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectieven kaart met beoogde woningbouwlocatie

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'realisatie groene hoofdstructuur'. In deze gebieden wil de provincie bestaande natuur, nieuwe natuur (EHS, Natura 2000) en de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit. De bij het ontwikkelen van de landgoedwoning behorende landschapsversterking sluit aan bij de wensen van de provincie. Een nadere uitwerking van deze landschapsversterking is te vinden in Bijlage 1.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Op de kaart van de natuurlijke laag (figuur 3.3) is te zien dat het plangebied in een gebied van dekzandvlakten valt. De ontwikkeling van de landgoedwoning, tast deze natuurlijke gebiedskenmerken niet aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150001-VG01_0005.jpg"

Figuur 3.3 Uitsnede van de natuurlijke laag met beoogde woningbouwlocatie

Laag van het agrarische cultuurlandschap

Op de laag van het agrarische cultuurlandschap (figuur 3.4) is te zien dat het plangebied tot het jonge heide- en broekontginningslandschap behoort. De provincie heeft de ambitie om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en transformatie toe te staan daar waar er aanleiding toe is. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen bepalen nu het beeld. De ontwikkeling aan de Knapenveldsweg zullen het agrarisch cultuurlandschap niet aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150001-VG01_0006.jpg"

Figuur 3.4 Uitsnede kaart van de laag van het agrarische cultuurlandschap met beoogde woningbouwlocatie

Lust- en leisurelaag

De locatie aan de Knapenveldsweg heeft geen bijzondere eigenschappen ten aanzien van 'de lust- en leisurelaag'. Er doen zich op het eerste oog dus geen bijzondere ontwikkelingen voor te aanzien van lust- en leisure. De realisatie van de landgoedwoning draagt wel bij aan de beleving van recreatie in het gebied. De landgoedwoning wordt gerealiseerd aan de rand van het landgoed en vormt daarmee een belangrijk herkenningspunt. Daarnaast wordt de landschappelijke waarde rondom het bestaande fietspad (Wooldbroekpad) versterkt.

Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel 2009

De voorgenomen plannen tasten de natuurlijke gebiedskenmerken niet aan. De realisatie van de landgoedwoning biedt mogelijkheden tot realisatie en versterking van de groene hoofdstructuur. Tevens zal het agrarisch cultuurlandschap zal niet worden aangetast.

Geconcludeerd kan worden dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.6 Reconstructieplan Salland-Twente (2004)

Het Reconstructieplan Salland-Twente is vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Overijssel op 15 september 2004. De ontwikkelingslocatie is gelegen in het verwevingsgebied van het Reconstructieplan (figuur 3.5). Voor het verwevingsgebied geldt dat naast ruimte voor de landbouw het ook mogelijk wordt gemaakt functies naast elkaar te realiseren. Dit betekent dan ook dat er ruimte geboden wordt aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap, et cetera). De ontwikkelingen aan de Knapenveldsweg passen binnen de kaders van het Reconstructieplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150001-VG01_0007.jpg"

Figuur 3.5 Uitsnede reconstructiekaart met beoogde woningbouwlocatie

3.2.7 Natura 2000-gebieden

Nederland is bezig met de aanwijzing van 162 gebieden als Natura 2000-gebied. Het doel hiervan is het behouden van de gevarieerde en rijke natuur. Natura 2000 vormt op die manier een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden.

Conclusie voor het plangebied

De beoogde woningbouwlocatie ligt op ruim vijf kilometer afstand van de van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Boetelerveld'. Het Boetelerveld ligt ten zuidoosten van de bebouwde kern van Raalte.

Door de ruime afstand ten opzichte van het Natura 2000-gebied zal verstoring tijdens de werkzaamheden niet plaatsvinden. Negatieve effecten op aangewezen doelsoorten en/of habitattypen worden dan ook niet verwacht. Er hoeft geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden voor de geplande ruimtelijke ingreep. Daarnaast hoeven er geen maatregelen getroffen te worden om significante effecten op de instandhoudingdoelstellingen te voorkomen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Voor het ontwikkelen van de woningbouwlocatie zijn een drietal bestemmingsplannen van belang. Ten eerste het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Raalte, vastgesteld op 8 juni 2012. Tevens zijn de bestemmingsplannen Buitengebied Raalte, correctieve herziening, vastgesteld op 30 mei 2013 en Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening, vastgesteld op 19 februari 2015, ook van belang.

3.3.1 Vigerend bestemmingsplan Buitengebied

Het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Raalte” is vastgesteld door de raad op 8 juni 2012 en in werking getreden op 17 oktober 2012. De gronden van de beoogde woningbouwlocatie zijn bestemd als 'Natuur' en als 'Agrarisch met waarden - Landschap'. De overige landbouwgronden in de omgeving van de beoogde woningbouwlocatie zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschap'.

Conclusie voor het plangebied

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Raalte”. Dit betekent dat er een planologische procedure ingezet moet worden om de realisatie van de landgoedwoning mogelijk te maken.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan 2008

In november 2008 hebben de gemeenteraden van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het document vormt de basis voor de landschapsvisie van Salland. Het LOP blijft de mogelijkheid bieden voor het ontwikkelen van woningen in het buitengebied. Een juiste inpassing in het bestaande landschap en kwaliteitsverbetering zijn belangrijke aspecten.

3.3.3 Gebiedsvisie Pilot Raalte-Noord

In deze Gebiedsvisie is een visie voor het landelijk gebied Raalte-Noord uitgeschreven. Deze visie is een uitwerking van het Reconstructieplan Salland-Twente. De visie kan worden gebruikt als afwegingskader voor het beoordelen, sturen en faciliteren van bestaande en toekomstige initiatieven die kunnen bijdragen aan het vitaal en aantrekkelijk houden van het landelijk gebied Raalte-Noord.

Visie op het plangebied

De beoogde ontwikkelingen op landgoed 't Reelaer worden in de gebiedsvisie genoemd. Er wordt uitgebreid omschreven wat de waarde van de verschillende functies op het landgoed is voor de omgeving. Daarnaast zijn de ontwikkelingen die worden omschreven in het masterplan in de visie opgenomen. De realisatie van de landgoedwoning past dus binnen gewenste ontwikkelingen van de Gebiedsvisie Pilot Raalte-Noord.

Hoofdstuk 4 Onderzoekskader

4.1 Archeologie

Beleid en normstelling

In het kader van het verdrag van Valetta dienen in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming de belangen van de archeologie te worden meegenomen. Uitgangspunt is het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem ter plaatse.

Onderzoek en conclusie

Volgens het bestemmingsplan “Buitengebied Raalte” geldt bij plangebieden groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 30 cm een onderzoeksplicht in gebieden met een gematigde, hoge archeologische en specifieke verwachting. Gezien de beperkte oppervlakte van verstoring (maximaal 400 m2), de afwezigheid van archeologische monumenten in de directe omgeving en de middelhoge verwachtingswaarde (zie figuur 4.1), wordt een nader onderzoek naar archeologische waarden niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150001-VG01_0008.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtingen kaarten met beoogde woningbouwlocatie

4.2 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

De Kruse Groep heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de percelen aan de Knapenveldsweg, zie Bijlage 3.

Op het terreindeel van circa 1490 m² zijn acht boringen verricht, waarvan één tot drie meter diepte. Op basis van de resultaten van de proefboring kan worden geconcludeerd dat de boven- en ondergrond niet verontreinigd is. Wel is het grondwater ligt verontreinigd met barium. Deze verontreiniging is waarschijnlijk ontstaan door de natuurlijke aanwezigheid van metalen in de bodem.

Uit milieukundig oogpunt is er volgens het bodemonderzoek geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde lichte verontreiniging geen risico's voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt actueel bodemonderzoek uitgevoerd.

4.3 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek en conclusie

De N35 tussen Raalte en Zwolle is een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Negatieve effecten van risicovolle activiteiten zijn vanwege de grote afstand tot de projectlocatie (800 meter) uit te sluiten. Uit de nationale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied verder geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen en dat geen ander vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het water of het spoor. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.4 Flora en fauna

Elke ruimtelijke ontwikkeling of inrichting dient, in het kader van de Flora- en faunawet, te worden getoetst op de aanwezigheid van en de mogelijke effecten op beschermde dier- en plantensoorten. Door Eelerwoude is er op 25 maart 2010 een quickscan Flora en Fauna op het perceel aan de Knapenveldsweg uitgevoerd.

Conclusies en advies

Op basis van de uitgevoerde quickscan van Eelerwoude BV kan worden vastgesteld dat de voorgenomen bouw van een landhuis niet in strijd is met de Flora- en faunawet. Er worden geen negatieve effecten verwacht op (strikt) beschermde soorten. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Wel blijft de zorgplicht van de Flora- en faunawet van toepassing. De geplande werkzaamheden dienen wel buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. De resultaten van de toetsing aan de Flora- en faunawet zijn beschreven in de rapportage van Bijlage 4.

4.5 Geluid

Door Alcedo BV is er akoestisch onderzoek uitgevoerd aan de Knapenveldsweg 16 te Raalte. Dit is het naastgelegen perceel van de beoogde woonlocatie op landgoed 't Reelaer. Het onderzoek is gebaseerd op de gegevens van de vigerende vergunning dat als uitgangspunt heeft dat op het perceel een melkrundvee en varkensbedrijf is gehuisvest. Sinds februari 2015 is bij de gemeente Raalte bekend dat op het bedrijf geen 150 vleesvarkens worden gehouden. Dit heeft als gevolg dat in de praktijk minder geluidsemissie te verwachten is.

Doel van het akoestisch onderzoek is het in beeld brengen van de geluidsemissie naar de omgeving en de geluidsemissie ter plaatse van de beoogde woonlocatie. Daarnaast wordt getoetst of het bedrijf voldoet aan de vergunde geluidsnormen waarover het beschikt.

Conclusies akoestisch onderzoek

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het melkrundvee en varkensbedrijf voldoet aan de geluidseisen, zoals staat opgenomen in de vigerende vergunning. Volgens het akoestisch onderzoek worden de normen uit de Wet Milieubeheer aan de rand van de beoogde woonlocatie niet overschreden. De huidige bedrijfsvoering op de naastgelegen kavel belemmert de realisatie van de beoogde woonlocatie niet. Het volledige akoestisch onderzoek is te vinden in Bijlage 5.

4.6 Wegverkeerslawaai

Normstelling

Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen] of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 53 dB (buitenstedelijk gebied).

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt, tenzij anders vermeld. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Onderzoek en conclusie

De Knapenveldsweg heeft een buitenstedelijke ligging en kent zodoende, op basis van Wgh, een wettelijke geluidszone van 250 meter. De woning ligt binnen de geluidszone van deze weg, waardoor akoestisch onderzoek op grond van de Wgh noodzakelijk is.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken] en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 6.

Van de Knapenveldsweg zijn geen verkeersgegevens beschikbaar. Er is een schatting van de verkeersintensiteit in 2025 gemaakt op basis van het aantal functies dat door deze weg ontsloten wordt, dit is in tabel 1 weergegeven. Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een standaard voertuigverdeling op een plattelandsweg [o.b.v. onderzoek ‘Grenzen aan de groei’, RBOI/Rho Adviseurs, 2009]. Er is uitgegaan van een uitvoering in klinkers in keperverband.

Tabel 1: Verkeersintensiteit in mvt/weekdagetmaal (afgerond op 50-tallen)

  2025  
Knapenveldsweg   500  

Aan de hand van de plankaart is de afstand van de wegas tot het bouwvlak van de woning bepaald. Deze bedraagt circa 12 meter. In tabel 2 is voor de Knapenveldsweg de geluidsbelasting ter plaatse van het bouwvlak van de woning weergegeven. Er is gerekend op de waarneemhoogtes 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter.

Tabel 2: Geluidsbelasting op de woning

  1,5 m   4,5 m   7,5 m  
Knapenveldsweg   50 dB   51 dB   50 dB  

Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet. Maatregelen om de geluisbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Er dient dan ook een verzoek tot vaststelling van hogere waarde te worden gedaan.

4.7 Geurhinder

Er is door de gemeente Raalte een inschatting van de haalbaarheid van de woningbouwlocatie aan de Knapenveldsweg gedaan. Naast deze locatie is op een afstand van circa 69 meter een agrarisch bedrijf gelegen (Knapenveldsweg 16/18) met een milieuvergunning voor het houden van 50 stuks melkkoeien, 35 stuks jongvee, 150 vleesvarkens en een schaap. In 2009 is voor deze situatie een geurberekening uitgevoerd.

 

Conclusie voor het plangebied

Voor het houden van melkvee geldt een vaste afstand van vijftig meter. De beoogde locatie is gelegen op circa zestig meter van het bouwblok van de inrichting aan de Knapenveldsweg 16. Voor vleesvarkens en schapen is een geurfactor vastgesteld. Voor deze dieren moet volgens de Wet geurhinder en veehouderij een geurberekening worden gemaakt met het verspreidingsmodel V-Stacks. De maximale geurbelasting bedraagt 14 odour voor een woning in het buitengebied. Uit de geurberekening blijkt dat de nieuwe woonlocatie niet overbelast is. De berekening is gedaan op basis van het vergunde aantal dieren en op de rand van het bouwblok. De uitkomsten van deze berekening zijn in Bijlage 7 opgenomen.

 

Op het bouwblok van de inrichting is ook een mestbassin gesitueerd. Op grond van de AMvB mestbassins moet een afstand van 50 meter tot woningen van derden worden aangehouden. Ten aanzien van geur doen er zich dus geen belemmeringen voor. Daarnaast is sinds februari 2015 bij de gemeente bekend dat op het nabijgelegen agrarisch bedrijf aan de Knapeveldsweg geen 150 vleesvarkens meer worden gehouden. Dit heeft als gevolg dat in de praktijk de geurhinder minder zal zijn dan waar in de berekening van is uitgegaan. Zodoende staat het aspect geurhinder de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.1 Relevante luchtkwaliteitsnormen

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2/µgm3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van één landgoedwoning. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de N35, (dichtbijzijnde maatgevende weg) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 18,0 µg/m³ voor NO2, 20,8 µg/m³ voor PM10 en 12,7 µg/m³ voor PM2,5. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het projectgebied wordt ontsloten vanaf de Knapenveldsweg. Deze weg sluit aan op de N35, de provinciale weg richting Heino en Zwolle en naar het oosten richting Nijverdal, Wierden en Almelo. De N35 sluit nabij Raalte aan op de N348. Deze gaat richting het zuiden naar Deventer en richting het noorden naar Ommen.

Het langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer worden gemengd afgewikkeld conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig. Op ruim 1 km afstand van het plangebied ligt een bushalte, vanaf waar bussen naar Raalte en Zwolle gaan.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een nieuwe woning. Deze ontwikkeling heeft een zeer geringe verkeersgeneratie (circa 7 mvt/etmaal). Dit extra verkeer zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Het parkeren gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie

De ontsluiting van het projectgebied is goed. De ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de nieuwe ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Groot Salland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De watertoets is een instrument dat ervoor zorgt dat water vanaf het begin van het planvormingsproces wordt meegewogen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Op 02-03-2015 is de digitale watertoets uitgevoerd (Bijlage 8). Hieruit is gebleken dat de bestemming en de grootte van het plan een geringe invloed hebben op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2010-2015 staan alle maatregelen en voorzieningen die het waterschap Groot Salland voor deze periode in uitvoering gepland heeft. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht, die naast Groot Salland deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen.

Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de oostkant van het landgoed aan de Knapenveldsweg te Raalte. De bodem in het plangebied bestaat uit zwaklemig fijn zand. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,80 en 1,40 m onder maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,20 m onder maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen de NAP 10,05 m en NAP 13,0 m.

Waterkwantiteit

Ter plaatse van het plangebied is geen oppervlakte water aanwezig. Parallel aan het plangebied aan de westkant is wel oppervlakte water aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen huishoudelijk afvalwater mag worden aangesloten. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend. De initiatiefnemer dient het plangebied zelf te voorzien van een IBA.

Toekomstige situatie

Algemeen

Ter plaatse wordt een landgoedwoning gerealiseerd. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met 400 m2. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling en de regels van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.

5.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridisch bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • Inleidende regels
  • Bestemmingsregels
  • Algemene regels
  • Overgangs- en slotregels

5.3 Planregels

In deze paragraaf worden de bestemmingsregels nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregels opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. De in de regels opgenomen bestemmingsregels zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Bepaalde regels hebben geen betrekking meer op het voorgenomen gebruik, deze kunnen dan ook buiten beschouwing worden genomen of zijn inmiddels al verwijderd.

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Natuur

De gronden van de voormalige woningbouwlocatie op 't Reelaer 15 en de gronden rondom de nieuwe te ontwikkelen woning zijn bestemd voor Natuur. Op deze gronden zijn gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en bos. Tevens is er een mogelijkheid voor extensieve dagrecreatie, houtoogst, water en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, bruggen, paden, recreatieve voorzieningen en trafohuisjes. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximum hoogte van 3 meter. Enkel een hoogzit mag gebouwd worden met een maximumhoogte van 8 meter.

Artikel 4 Wonen

Binnen de bestemming Wonen is de bouw van één woning toegestaan met bijbehorende voorzieningen. Tevens mogen binnen deze bestemming kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis uitgevoerd worden. Ook is hier toegestaan diverse nevenfuncties te beginnen, waaronder ook een bed&breakfast en evenementen.

De inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³, heeft een maximale goothoogte van 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Tevens is een dakhelling mogelijk tussen de 20 en 55 graden.

Om de ruimtelijke kwaliteit voor omwonenden te behouden is bepaald dat de woning niet overal in het bestemmingsvlak mag worden gebouwd. Met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- woning' is aangegeven waar de woning mag worden gebouwd. De bijgebouwen mogen wel in het hele bestemmingsvlak gebouwd worden.

Artikel 5 Leiding - Water

De planologisch relevante leiding, een waterleiding, is in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag over een verzoek om afwijken beslist, wint zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leiding is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.

Artikel 7 Waarde - Landschap 1

De voor Waarde - Landschap - 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen. Deze waarden hebben met name betrekking tot de openheid en het reliëf van het landschap. Indien hier werkzaamheden plaatsvinden dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

3. Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de algemene regels.

Artikel 7 Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaren verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Dit hoofdstuk bevalt een aantal algemene bouwregels met betrekking tot overschrijding van bouwgrenzen, afstand van de bebouwing tot de weg en voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook zijn prostitutiebedrijven niet toegestaan.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn algemene afwijkingsregels opgenomen voor algemene regels betreffende kleinschalige windturbines.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Er zijn algemene wijzigingsregels opgenomen met betrekking tot archeologische waarden.

Artikel 12 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4. Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de regels betreffende overgangsrecht en de slotregel.

Artikel 13 Overgangsrecht

Bouwwerken

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met omgevingsvergunning van bevoegd gezag.

Gebruik

De eerste drie leden van dit artikel betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.

Artikel 14 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De kosten voor de uitvoering van het project worden volledig door het landgoed gedragen. Daarmee ligt tevens het financiële risico bij de eigenaar van het landgoed, terwijl de gemeente geen reden heeft om te twijfelen aan de beschikbare financiële middelen ter realisatie van het project.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt er, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegd.

6.2.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg 3.1.1. Bro heeft de provincie in haar reactie aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

6.2.3 Zienswijze

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter visie gelegen. Door de omwonenden was een zienswijze ingediend. Na de ter visie legging is de aanvrager in overleg getreden met betrokkenen. Dit overleg heeft geresulteerd in aanvullende maatregelen ten gunste van de ruimtelijke kwaliteit voor de omwonenden en intrekking van de ingediende zienswijze. Het bestemmingsplan is naar aanleiding hiervan ambtshalve aangepast:

  • In artikel 4 lid 4.2 van de regels is sub b verwijderd en vervangen door een nieuw sub b, luidende: "de woning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- woning';
  • In hoofdstuk 4 (titel: beplantingsplan) van het inrichtingsplan als bedoeld in bijlage 2 van de regels en de toelichting zijn pagina 18 en 19 vervangen door 4 nieuwe pagina's;
  • Op de verbeelding is in de bestemming Wonen een bouwaanduiding met code [sba-wo] opgenomen.