direct naar inhoud van 4.6 Ecologie
Plan: Buitensportcentrum Raalte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20120009-0003

4.6 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

In het Bedrijfsnatuurplan Omni Mobilae (bijlage 1 bij de regels) zijn de effecten op de EHS bepaald. De conclusies van deze effectstudie zijn in deze paragraaf opgenomen. Voor een volledige weergave van deze studie wordt verwezen naar de bijlage.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt wel deel uit van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20120009-0003_0005.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied ten opzichte van de EHS

Alle bospercelen in de bosstrook zijn onderdeel van de EHS. In figuur 4.1 is te zien dat het grasland ook is aangegeven als onderdeel van de EHS. Op basis van de kaarten horend bij het Natuurbeheerplan 2011/2012 blijkt echter dat dit perceel buiten de EHS is gelegen. Uit navraag bij de provincie blijkt dat op de kaart horend bij de Omgevingsverordening sprake is van een tekenfout. In het huidige bestemmingsplan is het grasland aangewezen als agrarisch perceel en vallen dus niet onder de EHS (bij dit soort verschillen is het vigerende bestemmingsplan doorslaggevend). De agrarische percelen ten oosten van het grasland vallen ook buiten het EHS-gebied. In zowel het gemeentelijk bestemmingsplan en landschapsontwikkelingsplan (LOP) wordt deze bosstrook als beperkt ecologisch waardevol beschouwd.

Soortbescherming

In het verleden is het terrein onderzocht op de ecologische waarde (Eelerwoude, 1999 en Takkenkamp, 2000). Ook is het plangebied op 18 oktober 2010 en 22 februari 2011 door een ecoloog en een regiobeheerder van Bosgroep Noord-Oost Nederland bezocht om een indruk te krijgen van de terreinomstandigheden in het plangebied en de voorkomende flora en fauna. Uit de onderzoeken volgt dat het terrein een beperkte ecologische waarde heeft. Ten behoeve van de ontwikkeling zal op een aantal plekken de onderbegroeiing worden verwijderd en bomen worden gedund. Dit betreft jonge bomen die geen functie hebben als vaste verblijfplaats voor broedvogels, vleermuizen of eekhoorn. Ook de overige bomen zijn weinig geschikt voor vaste verblijfplaatsen. In het plangebied komen wel broedvogels, al dan niet met vaste nesten, voor. Vleermuizen gebruiken het plangebied mogelijk als onderdeel van hun foerageergebied. Daarnaast zullen ook licht beschermde (tabel 1 Ffw) grondgebonden zoogdieren, zoals spitsmuizen en egel voorkomen.

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Een beoordeling van de effecten van Omni Mobilae op de EHS in de huidige situatie is lastig, omdat een referentiesituatie ontbreekt. Wanneer het bedrijf er niet was geweest, was waarschijnlijk sprake geweest van een regulier productiebos met overwegend Grove den. Recreatie zou beperkt zijn tot wandelaars en/of mountainbikers.

Geconcludeerd kan worden dat door de activiteiten van Omni Mobilae enig oppervlakteverlies en/of versnippering optreedt. Circa 10% van het gehele bos- en weilandoppervlak van Omni Mobilae is in gebruik voor de buitensportactiviteiten.

De vestiging van Omni Mobilae heeft geen verslechtering van milieuomstandigheden (verontreiniging, verzuring, vermesting etc.) tot gevolg gehad. Er vinden geen activiteiten plaats die hiertoe aanleiding geven. Het toezicht van het bedrijf op het bos zal er eerder toe leiden dat bijvoorbeeld zwerfafval in het gebied verminderd is. De "verf"balletjes die vrijkomen bij het paintballen zijn biologisch afbreekbaar (een soort gelatine) en veroorzaken geen verontreiniging.

De mate van verontrusting is niet objectief vast te stellen. Gezien de beperkte gevoeligheid van bossoorten voor verontrusting en het feit dat in het bos geen nachtelijke activiteiten plaatsvinden, zullen de effecten beperkt blijven tot de directe locatie van de activiteiten. Het paintballterrein zal, gezien de grotere oppervlakte en onvoorspelbaarheid van bewegingen, zeer plaatsgebonden een wat grotere verontrustende uitstraling hebben. Verstoringgevoelige soorten, zoals roofvogels zullen hierom niet tot broeden komen in de directe omgeving van de spelactiviteiten. Ransuil en bosuil zijn daarentegen weinig verstoringgevoelig en zouden wel tot broeden kunnen komen. Uitgaande van de recreatiedruk en daarbij behorende verstoring wordt verwacht dat alleen algemeen voorkomende en tevens minder gevoelige soorten, als merel, koolmees, ekster en houtduif, tot broeden komen in het opgaand groen na bij de activiteiten.

Lichtverstoring is slechts zeer beperkt aan de orde in het plangebied. Langs het toegangspad naar de accommodatie staan enkele verlichtingsarmaturen. In het bos vinden geen nachtelijke activiteiten plaats. In de bedrijfsvoering van Omni Mobilae wordt verlichting alleen gebruikt bij activiteiten die in de schemering afgerond moeten worden. Dit wordt beperkt tot één locatie waar een activiteit plaatsvindt.

De vestiging van Omni Mobilae heeft wel geleid tot enige effecten op de natuurdoeltypen en natuurwaarden in het EHS-gebied. Doordat er een hogere intensiteit van recreatie in het plangebied is dan in de omgeving, is hier sprake van een groter effect van geluidsverstoring en betreding op het gebied. Door mitigerende maatregelen te treffen kunnen deze verstorende effecten worden beperkt. De ecologische situatie wordt plaatselijk zelfs verbeterd door de realisatie van bijvoorbeeld houtrillen en het ophangen van nestkasten.

Gezien bovenstaande kan voldaan worden aan de regels uit de provinciale verordening waarin staat dat ontheffing verleend kan worden als er sprake is van een relatief kleinschalige wijziging van het bestemmingsplan of van de regels ter zake van het gebruik van grond als is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

  • plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties;
  • de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast;
  • de kwaliteit en kwantiteit van de EHS op het betreffende gebiedsniveau tenminste behoudt;
  • maatregelen bevat die resulteren in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur staan de uitvoering van het bestemmingsplan gezien bovenstaande, hetgeen beschreven is in paragraaf 3.3 en de in het Bedrijfsnatuurplan voorgestelde en in de regels juridisch verzekerde maatregelen niet in de weg.

Soortbescherming

De ingrepen die plaatsvinden hebben geen direct effect op zwaar beschermde soorten. Op een aantal plekken zal de onderbegroeiing worden verwijderd en bomen worden gedund. Dit betreft jonge bomen die geen functie hebben als vaste verblijfplaats voor broedvogels, vleermuizen of eekhoorn. De ingrepen kunnen wel leiden tot verstoring van deze soorten. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, wordt overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen.

De Flora- en faunawet staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.