direct naar inhoud van Artikel 4 Wonen - 3
Plan: Raalte Kern, omgeving Koekoek 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20090033-0003

Artikel 4 Wonen - 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis in de volgende categorie:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrij' voor een vrijstaande woning;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' uitsluitend voor sociale en educatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • c. aan- en bijgebouwen;
  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. wegen, straten en paden;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. (infiltratie)groenvoorzieningen;
  • j. water.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd.

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte dan wel de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven hoogte;
  • c. de dakhelling van een gebouw mag niet minder dan 25º bedragen en niet meer dan 600 bedragen;
  • d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder b, c, en d geldt dat indien op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan sprake is van een afwijkende goot- dan wel bouwhoogte en/of kleinere afstand, dat deze goothoogte/bouwhoogte/afstand mag worden gehandhaafd.
4.2.2 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. aan- en bijgebouwen dienen in, dan wel ten minste 1 m uit de perceelgrens te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en bijgebouwen en overkappingen, bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  • d. de goothoogte, bouwhoogte, en bij toepassing van een hellend dak, de dakhelling van de aan- en bijgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
    Goothoogte in meters.   Bouwhoogte in meters.   Dakhelling in º  
    Min.   Max.   Min.   Max.   Min.   Max.  
    -   3,25   -   5,50   25   60  
  • e. in afwijking van het bepaalde in 4.2.2 onder d mag de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen tot 3 m achter de achterste bouwgrens maximaal 6,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1,5 m;
  • f. in afwijking van het bepaalde in 4.2.2 onder d is een andere dakhelling toegestaan waarbij wordt aangesloten bij de kapvorm van het hoofdgebouw;
  • g. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en bijgebouwen blijven buiten beschouwing: (gedeelten van) gebouwen gelegen binnen het bouwvlak meer dan 3 m van de zijdelingse perceelsgrens aan de niet aangebouwde zijde(n) van het hoofdgebouw;
  • h. in aanvulling op het bepaalde onder b tot en met g geldt dat indien op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan sprake is van een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een groter percentage, een grotere goot- dan wel bouwhoogte en/of een andere dakhelling, dat deze afstand/oppervlakte/percentage/goothoogte/bouwhoogte/dakhelling mag worden gehandhaafd;
  • i. in aanvulling op het bepaalde onder d geldt dat bij toepassing van een lessenaarsdak, het dakvlak naar de dichtstbijzijnde perceelsgrens dient te worden gericht.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,70 m bedragen.
4.2.4 Overkappingen bij woningen

Voor overkappingen geldt in aanvulling op het bepaalde in 4.2.2 respectievelijk 4.2.3 de volgende regel:

  • a. een overkapping mag uitsluitend binnen de bestemming worden geplaatst;
  • b. een overkapping dient ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag een overkapping tot niet minder dan 1,00 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd met dien verstande dat de overkapping aan de voorzijde geheel open dient te zijn;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 m mag bedragen, tenzij de afstand tot de voorgevel of het verlengde daarvan meer dan 3 m bedraagt, in welk geval de in 4.2.2 onder d genoemde goot- en bouwhoogtes van toepassing zijn;
  • e. overkappingen worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte en het percentage als bedoeld in 4.2.2 onder c.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Gebruik in overeenstemming met de bestemming

In overeenstemming met de bestemming is een gebruik van 35% of 50 m2 van de woning voor een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie dient te worden behouden;
  • b. het bedoelde gebruik mag geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen sprake mag zijn van bedrijvigheid, die valt onder de werking van het inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de woonomgeving in overeenstemming dient te zijn;
    • 3. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, in die zin dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw dient te zijn;
  • c. geen sprake mag zijn van activiteiten die zodanig verkeersaantrekkend zijn dat zij kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in direct verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw.
4.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in relatie tot de bestemming Wonen - 3 , wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor detailhandel anders dan detailhandel zoals bedoeld in 4.4.1 onder e;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
4.5 Ontheffing van de gebruiksregels
4.5.1 Ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 4.4.2 onder b voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning).

4.5.2 Toetsingscriteria

De in lid 4.5.1 vermelde ontheffing kan slechts worden verleend, indien:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per woning niet meer dan één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is.