direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Raalte, parapluplan erfwindmolens
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20230010-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Raalte heeft in het bestemmingsplan Buitengebied uit 2012 een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om per bouwvlak in het buitengebied 1 windmolen te kunnen plaatsen van maximaal 25 meter tiphoogte. Hiermee is met name agrariërs en andere bewoners in het buitengebied de gelegenheid geboden om windenergie op het erf hoofdzakelijk voor eigen gebruik op te wekken. Om die reden worden deze kleine windmolens ook wel erfwindmolens genoemd.

In de praktijk is gebleken dat erfwindmolens met een tiphoogte van 25 meter weinig effectief zijn en daardoor niet als een rendabele investering worden gezien. Dit is terug te zien in het beperkte aantal aanvragen om gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid.

In toenemende mate melden ondernemer en inwoners zich wel bij de gemeente met het verzoek om hogere erfwindmolens te mogen plaatsen voor eigen gebruik. Redenen hiervoor zijn onder meer de gestegen energieprijzen en duurzaamheidsambities.

De gemeente Raalte is bereid om in het buitengebied onder voorwaarden de plaatsing van hogere erfwindmolens tot een tiphoogte van 40 meter mogelijk te maken. Het plaatsen van molens op of bij een erf sluit namelijk aan bij het duurzaamheidsbeleid van de gemeente. In de raadsvergadering van 9 maart 2023 heeft de gemeenteraad aan de hand van een memo over verruiming van het beleid voor erfwindmolens het volgende besloten:

  • 1. In principe in te stemmen met een verruiming van de hoogte van erfwindmolens van 25 meter naar 40 meter onder een aantal aanvullende voorwaarden;
  • 2. Het college te verzoeken een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied voor te bereiden;
  • 3. In de herziening bestemmingsplan Buitengebied het plaatsen van erfwindmolens toe te staan voor alle inwoners en (agrarische) bedrijven die daar zijn gevestigd om te voorzien in hun eigen duurzame energie.

Het voorliggende paraplubestemmingsplan voorziet in een planologisch-juridische regeling die invulling geeft aan het genomen raadsbesluit.

1.2 Planvorm

Om de gewenste aanpassing voor erfwindmolens en de voorwaarden integraal door te voeren dienen alle bestemmingsplannen die hiervoor in aanmerking komen aangepast te worden.

Het is mogelijk om meerdere bestemmingsplannen tegelijkertijd op één of meerdere thema's of onderdelen te wijzigen zodat ze weer zijn voorzien van een goede regeling. Dit kan in de vorm van een zogenaamd paraplubestemmingsplan. Omdat de regeling overkoepelend geldt voor een aantal bestemmingsplannen wordt het een paraplubestemmingsplan genoemd.

Het voorliggende paraplubestemmingsplan is daarmee een aanvullende regeling voor het onderwerp kleine erfwindmolens op bouwpercelen en herziet de bestaande bestemmingsplannen op dit onderdeel.

Het paraplubestemmingsplan voorziet in een regeling om als afwijking op het bestemmingsplan 1 windmolen binnen, dan wel aangrenzend aan, bestaande bouwvlakken toe te staan. De toegestane tiphoogte is maximaal 40 meter gemeten vanaf het grondpeil. Hiervoor gelden wel een aantal randvoorwaarden. Een belangrijke is dat er voldoende afstand tussen een erfwindmolen en een bouwvlak van derden moet bestaan. De gemeenteraad van Raalte heeft met een motie verzocht om te onderbouwen wat in deze gemeente als voldoende afstand wordt beschouwd. In dit plan is het aspect slagschaduw gehanteerd als meest sturende aspect bij de toetsing van een locatie voor een erfwindmolen. In de toelichting van dit plan is dit nader onderbouwd en wordt aangegeven welke randvoorwaarden wanneer gelden.

1.3 Plangebied

Het paraplubestemmingsplan heeft betrekking op alle gronden binnen geldende bestemmingsplannen in het buitengebied waar bouwvlakken aanwezig zijn. Het plangebied behelst derhalve een groot deel van het buitengebied van de gemeente Raalte.

De juridisch-planologische basis voor het plangebied wordt gevormd door de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld  
Buitengebied Raalte   8 juni 2012  
Buitengebied Raalte, correctieve herziening   30 mei 2013  
Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening   19 februari 2015  
Buitengebied Raalte, Verzamelplan 2020,   10 september 2020  

Na vaststelling van het basisplan zijn afzonderlijke procedures voor bestemmingsplanherzieningen en wijzigingsplannen in het buitengebied van de gemeente Raalte doorlopen en van kracht geworden. Deze parapluherziening voor erfwindmolens is hierop eveneens van toepassing, voor zover deze locaties nog als onderdeel van het buitengebied worden beschouwd. Een lijst met deze individuele herzieningen en wijzigingsplannen is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op relevant ruimtelijk beleid van het Rijk, provincie Overijssel en gemeente Raalte dat betrekking heeft op dit onderwerp. Hoofdstuk 3 gaat over belangrijke omgevingsaspecten die in ogenschouw genomen dienen te worden . Hoofdstuk 4 gaat over de juridische opzet van het parapluplan. Het laatste hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan vanuit economische en maatschappelijke oogpunt.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

Binnen de NOVI is een richtinggevend kader opgenomen voor de productie van de duurzame energie. Hierbij is sprake van een voorkeur voor grootschalige clustering van de productie van duurzame energie (door windmolens, eventueel in combinatie met zonnevelden) omdat dit de ruimtelijke afwenteling vermindert en bijdraagt aan kostenreductie. Hier ligt echter wel een expliciete afweging tegenover andere waarden, zoals landschappelijke kenmerken, nationale veiligheid, natuur, cultureel erfgoed, water en bodem en maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak. Voorwaarde voor het toestaan van de productie van duurzame energie is dat omwonenden en inwoners van een gemeente goed betrokken zijn, invloed hebben op het gebruik van en, waar dat kan, meeprofiteren in de opbrengsten. Het is van belang aandacht te besteden aan natuurinclusief ontwerp en beheer bij duurzame energieprojecten om verstoring of aantasting van natuur en biodiversiteit zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn er ook mogelijkheden natuur te versterken, door bijvoorbeeld onderwaternatuur te realiseren bij windprojecten op water.

De energie-infrastructuur moet geschikt zijn voor duurzame energiebronnen en daarvoor moet ruimte gereserveerd worden. De transitie naar hernieuwbare energie vraagt meer ruimte voor transport, distributie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote ‘puntbronnen’ (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie. Ook wordt opslag/conversie van energie belangrijker en zal daar meer (en ook meer verspreide) ruimte voor nodig zijn.

Geconcludeerd kan worden dat er met onderhavig paraplubestemmingsplan voor kleine erfwindmolens op of aangrenzend aan bouwvlakken geen strijdigheden optreden met het Rijksbeleid. Plaatsing van molens voor eigen gebruik levert een (kleine) bijdrage aan de landelijke doelstellingen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel & Omgevingsverordening Overijssel

Richtinggevend beleid van de provincie is vastgelegd in de Omgevingsvisie en uitgewerkt in de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie (2017) wordt de provinciale ambitie beschreven van een betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorziening met beperking van uitstoot van broeikasgassen. Daarbij zet de provincie in op een transitie waarin aan de ene kant bespaard wordt op energie door het terugdringen van het energieverbruik en het efficiënter gebruik van energie. Aan de andere kant zal er in de opwekking van energie een omslag gemaakt moeten worden van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen naar het steeds verder vergroten van het aandeel hernieuwbare energie in de energievoorziening.

Energieopwek

In de Omgevingsvisie wordt voor hernieuwbare energie met name gekeken naar grootschalige opwek door middel van windturbines. De verantwoordelijkheid om planologisch ruimte te maken voor windturbines wordt door de provincie in eerste instantie bij de gemeente gelegd. De provincie stelt het kader voor locatiekeuze en ontwerp. Voor alle initiatieven voor windenergie geldt dat locatiekeuze en ontwerp passend moeten zijn bij de gebiedskenmerken. Daarbij wordt aangegeven dat binnen de Nationale landschappen geen ruimte is voor de plaatsing van windturbines. In andere uitsluitingsgebieden zijn geen grote windturbines toegestaan vanwege de hoge cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden (en daarmee samenhangende recreatieve en toeristische waarde) van deze gebieden.

In de Omgevingsvisie roept de provincie inwoners, bedrijven en gemeenten op om:

  • hernieuwbare energie toe te passen en de opwekking hiervan op eigen terrein of in grootschaliger projecten mogelijk te maken;
  • lokale initiatieven te starten om samen te werken aan de opwekking van hernieuwbare energie;
  • te innoveren op het gebied van energieopwekking.

Over kleinschalige vormen van energieopwek, zoals erfwindmolens, wordt niet specifiek beleid gevoerd door de provincie. In algemene zin geldt clustering van functies bij voorkeur ook voor energie-opwek.

Geconcludeerd kan worden dat het parapluplan past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid. Voorliggend plan gaat niet over grootschalige opwek van windenergie, maar biedt lokale bedrijven en inwoners de gelegenheid om op eigen erf met kleine molens te voorzien in de energiebehoefte. De gemeente Raalte valt niet in een gebied dat aangewezen is als Nationaal landschap. In de gemeente liggen wel NNN-gebieden waarbinnen windenergie weinig kansrijk is. Deze gebieden kennen over het algemeen geen bouwvlakken waar dit parapluplan op doelt. Vanwege de binding met het erf en de beperkte schaal van de erfwindmolens in dit parapluplan is de impact op de door de provincie beschermde cultuurhistorische waarden en recreatieve waarden beperkt.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Horizon gemeente Raalte 2040

De basis voor het ruimtelijk beleid van de gemeente Raalte is vastgelegd in de omgevingsvisie. In de visie wordt beschreven dat landbouw in het buitengebied van oudsher de primaire functie is. Behalve een productielandschap is het ook een plek waar rust en natuurschoon te vinden is. Langzaam is deze focus aan het kantelen door de vele ontwikkelingen die op het buitengebied afkomen en deels met elkaar conflicteren. Het buitengebied zal daarmee steeds meer een combinatie van functies gaan krijgen en dynamischer worden. Denk aan ontwikkelingen om te komen tot toekomstbestendige landbouw, voorbereiding op klimaatverandering, maar ook het opwekken van duurzame energie. De gemeente onderkent dat, ondanks inspanningen binnen de bebouwde kom, een deel van de opgave van de energietransitie ruimte vraagt in het buitengebied. Dit vormt een belangrijke veranderkracht voor de toekomst. De gemeente Raalte ziet het buitengebied in de toekomst als:

  • sterk en afwisselend landschap dat verder ontwikkeld en versterkt wordt, en waar behouden wordt wat waardevol is;
  • gebied waar met technologie, innovatie en experiment ruimte is voor toekomstbestendige landbouw die meerwaarde oplevert;
  • gebied waar een groot deel van de energietransitie zal landen, waarbij uit wordt gegaan van een initiatiefrijke samenleving die bouwt op draagvlak;
  • vitaal, divers en gemengd gebied waar balans is tussen wonen, werken, landschap, natuur, cultuurhistorie en recreatie;
  • gebied waar kleinschalige recreatie aansluit bij andere activiteiten en landschap

Nieuwe vormen van duurzame energieopwekking maken deel uit van de Horizon en bieden (agrarische) ondernemers kansen voor een nieuw verdienmodel.

Op dit moment zijn vormen van windenergie voor eigen gebruik al toegestaan in het buitengebied. Het verhogen van de maximale tiphoogte van erfwindmolens met bijbehorend randvoorwaarden past binnen de omgevingsvisie van de gemeente en het geschetste toekomstperspectief.

2.3.2 Regionale Energiestrategie West-Overijssel (RES)

De gemeente Raalte werkt samen met andere gemeenten, de provincie en waterschappen in West Overijssel aan een Regionale Energie Strategie (RES). In deze strategie staat waar en hoeveel duurzame elektriciteit er in 2030 in de regio kan worden opgewekt en wat daarvoor nodig is.

De gemeente Raalte heeft de plannen uit de RES vertaald naar richtlijnen voor het opwekken van zonne-energie. De richtlijnen en het zoeken naar geschikte gebieden voor grote windturbines is nog in ontwikkeling. In de RES worden geen doelen gesteld voor kleine windmolens of erfwindmolens. Gemeenten worden geacht hier zelf ruimtelijk beleid voor te formuleren indien gewenst. Het opwekken van energie voor eigen gebruik (vraag en aanbod combineren) sluit goed aan bij de uitgangspunten in de RES. Kleine windmolens op erven staan de ontwikkeling van grotere energieprojecten niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot een aantal kwaliteitseisen uit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Met andere woorden, er moet sprake zijn van een goede omgevingssituatie. In dit hoofdstuk worden omgevingsaspecten behandeld waar bij het plaatsen van een erfmolen een overweging over gemaakt dient te worden.

3.1 Cultuurhistorie en archeologie

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.

Archeologie
Het voorliggend parapluplan doet geen afbreuk aan de geldende bestemmingsplannen waarin archeologische waarden door middel van een dubbelbestemming ''Waarde-Archeologie'' zijn geborgd. Op basis van deze bestaande bestemmingsplannen wordt bepaald of er een archeologisch onderzoek nodig is of eventueel dat plaatsing op de betreffende plek ongewenst is. Vanwege het geringe oppervlak van een erfwindmolen zal naar verwachting in veel gevallen vanuit archeologie geen beperking zijn.

Bebouwd erfgoed
De geldende bestemmingsplannen bevatten een regeling waarmee cultuurhistorische objecten worden beschermd. Net als bij archeologie doet het voorliggende parapluplan geen afbreuk aan de geldende bestemmingsplannen waarin waarden voor bebouwd erfgoed zijn geborgd. Het gaat dan om (Rijks)monumenten, beeldbepalende panden of karakteristieke panden danwel cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of ensembles.

Voor het plaatsen van een erfwindmolen op of nabij het bouwvlak van monumenten, beeldbepalende en/of karakteristieke panden is een positief advies van een onafhankelijk deskundige op het gebied van landschap en stedenbouw een vereiste. Deze wordt aangeleverd bij een aanvraag omgevingsvergunning. Wat het invloedsgebied is van het bebouwd erfgoed verschilt per object en zal in samenspraak met de gemeente worden bepaald wanneer zich een initiatief aandient.

Op dit moment is het plaatsen van erfwindmolens tot 25 meter tiphoogte al mogelijk gemaakt door middel van een afwijking op het bestemmingsplan. Een en ander betekent dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2 Milieueffectrapportage

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage is sprake van een windturbinepark in het geval van ten minste drie windturbines. Het mogelijk maken van individuele kleine windturbines op of nabij bouwvlakken valt niet onder de activiteiten die zijn genoemd in het Besluit milieueffectrapportage:

  • In de C-lijst van het besluit (22.2) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark m.e.r.-plichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 20 windturbines of meer.
  • In de D-lijst van het besluit (22.2) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer, of 10 windturbines of meer.

Op grond van de afwijkingsmogelijkheid die dit paraplubestemmingsplan biedt, is het in theorie mogelijk dat verspreid over het buitengebied van de gemeente Raalte op verschillende erven bij elkaar meer dan 20 erfwindmolens geplaatst worden. Ze vormen echter geen afzonderlijke inrichtingen. De erfwindmolen staat binnen het bouwvlak of op korte afstand daarvan (max. 25 m), ze voorzien aantoonbaar in de stroomvoorziening van de betreffende functie, ze functioneren technisch zelfstandig per locatie en er is geen sprake van een organisatorische binding. Daarbij ligt het niet voor de hand dat de kleine erfwindmolens een gecoördineerde eenheid gaan vormen door bijvoorbeeld onderlinge gelijkmatige afstand, type, hoogte of afstand.
Tot slot ligt het niet voor de hand dat kleine erfwindmolens gelijktijdig op verschillende locaties geplaatst zullen worden, waardoor cumulatieve effecten bij de aanleg vanwege bijvoorbeeld geluid ontstaan.

Op dit moment is het plaatsen van erfwindmolens tot 25 meter tiphoogte al mogelijk door middel van een afwijking op het bestemmingsplan. Met het voorliggende parapluplan wordt de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden hogere erfwindmolens te plaatsen op een erf. Een individuele erfmolen vormt geen windturbinepark in de zin van het Besluit milieueffectrapportage en valt daarom per definitie buiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht. Daarmee is er dus ook geen verplichting om een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling of een milieueffectrapportage op te stellen. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning zal per geval beoordeeld worden of wordt voldaan aan de relevante toetsingskaders.

3.3 Slagschaduw

Als de zon de rotor van een windmolen belicht, kan dit leiden tot een bewegende schaduw. Doordat de wieken van een grote windturbine heel lang zijn ervaren mensen deze schaduw soms als hinderlijk. De lange wieken maken namelijk een lange schaduw en bewegen bovendien relatief langzaam (20 omwentelingen per minuut). Mini-windmolens (maximale wiek lengte 2,5 meter) kunnen geen slagschaduw maken. Enerzijds heeft dat te maken met een korte en smalle wiek en anderzijds door een hoog aantal (150 tot 400) omwentelingen per minuut. De wieken zijn te klein en draaien te snel om een hinderlijke schaduw te kunnen veroorzaken.

De erfwindmolens tot 40 meter bouw- of tiphoogte die met dit parapluplan mogelijk worden gemaakt vallen qua maat tussen grote windturbines en miniwindturbines. Het is daarmee niet uit te sluiten dat er slagschaduw ontstaat. In het Activiteitenbesluit en de activiteitenregeling Milieubeheer staan normen voor hinder door slagschaduw en lichtschittering. Hoewel deze normen zijn opgesteld voor grotere windturbines, gelden deze regels ook voor de erfwindmolens als bedoeld in dit parapluplan.

Maatwerkvoorschriften

Gebaseerd op de normen uit het Activiteitenbesluit is in de regels van dit parapluplan een aanvullende bescherming van inwoners voorzien met het opstellen van maatwerkvoorschriften. De voorgeschreven afstand tot bouwvlakken van milieugevoelige functies zoals woningen is in de regels van dit plan op minimaal 240 meter gesteld dan wel 12 maal de rotordiameter, mede om hinder door slagschaduw uit te sluiten. Deze 240 meter is gebaseerd op de gangbare berekening van 12 maal de rotordiameter uit het Activiteitenbesluit als gebied waarbinnen slagschaduwhinder kan optreden. Volgens het Activiteitenbesluit is er sprake van slagschaduwhinder als er gemiddeld op 17 dagen per jaar meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt. Hierbij wordt uitgegaan van een rotordiameter van 20 meter, wat bij een maximaal toegestane tiphoogte van 40 meter een reële maximale maatvoering is. De gemeente gaat uit van een berekening tot bouwvlakken in plaats van op de gevel van bouwwerken. Hiermee wordt voorkomen dat er in de toekomst voor derden beperkingen kunnen ontstaan als in de nabije omgeving een erfwindmolen wordt geplaatst. Indien de omwonende binnen het bestaande bouwvlak herbouw van de woning met een andere situering wenst te realiseren, kan dit niet beperkt worden door de aanwezigheid van een erfwindmolen in de omgeving.

Het beschermen van de gezondheid en welbevinden van inwoners in het buitengebied wordt hiermee geborgd. Tegelijk worden onderzoekslasten voor initiatiefnemers beperkt.

Indien bij een aanvraag omgevingsvergunning blijkt dat het plan zich op een kortere afstand dan 240 meter dan wel op minder dan 12 maal de rotordiameter bevindt van bouwvlakken van derden dan is maatwerk benodigd. In dat geval dient de invloed van slagschaduw nader onderzocht te worden. Afhankelijk van de uitkomsten kunnen maatregelen uit het Activiteitenbesluit, zoals een automatische stilstandsvoorziening, worden voorschreven. De afstand van de erfmolen tot het bouwvlak van derden met milieugevoelige functies bedraagt evenwel ten minste 100 meter.

Het aspect slagsschaduwhinder vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.4 Geluid

Een windmolen produceert geluid. Hoeveel geluid is onder meer afhankelijk van het type, de hoogte en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windmolens. Deze geluidsnormering wordt voor individuele molens landelijk acceptabel geacht. De gemeente Raalte verklaart deze normering als toepasbaar bij het plaatsen van erfwindmolens. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windmolens, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het voorliggend parapluplan slechts een beperkt aantal kleine windmolens toestaat, namelijk 1 per bouwvlak, zijn deze omstandigheden niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig.

De VNG-Handreiking Bedrijven en milieuzonering gaat bij een windturbine met een rotordiameter van 20 m uit van een normafstand van 100 m (milieucategorie 3.1) tussen milieugevoelige functies, zoals woningen. Dit op basis van het aspect geluid. In de regels van dit parapluplan wordt uitgegaan van minimaal 240 meter afstand dan wel 12 maal de rotordiameter tot bouwvlakken van milieugevoelige functies, ingegeven vanuit het aspect slagschaduw. Hierdoor kan eveneens vanuit het aspect geluid een goed woon- en leefklimaat worden gewaarborgd, ongeacht de tiphoogte van de molen. Indien windmolens worden aangevraagd op een kleinere afstand dan 240 meter tot bouwvlakken dan wel 12 maal de rotordiameter van milieugevoelige functies, dient door middel van geluidsonderzoek aangetoond te worden dat er geen sprake is van geluidhinder. De afstand van de erfmolen tot het bouwvlak van derden met milieugevoelige functies bedraagt evenwel ten minste 100 meter.

Het milieuaspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning zal per geval beoordeeld worden of wordt voldaan aan de relevante toetsingskaders.

3.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Toetsing

Gebieden kunnen op voorhand niet worden getoetst op de mogelijkheid van de bouw van een erfwindmolen met een tiphoogte van maximaal 40 meter. Toetsing hieraan wordt uitgevoerd bij een aanvraag omgevingsvergunning. In de juridische regeling van dit plan is een regel opgenomen die de minimale afstand van windmolens tot risicobronnen borgt.

Op voorhand is bekend dat binnen het plangebied waarop dit paraplubestemmingsplan van toepassing is, verscheidene hogedruk aardgastransportleidingen en andere risicobronnen liggen. De beheerders van deze leidingen hanteren veiligheidsmaatregelen, welke over het algemeen gebaseerd worden op de werpafstand van de wieken van een windmolen. Dit is de afstand die een wiek maximaal kan afleggen in het geval deze afbreekt bij een bepaald toerental. In de regels wordt hierop nader ingegaan. In onderstaande figuur wordt de ligging van hoogspanningsverbindingen (zwarte en rode lijn) en aardgasleidingen (onderbroken rode lijnen) die door de gemeente Raalte lopen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230010-ON01_0001.png"

Figuur 3.1 Uitsnede risicokaart grondgebied gemeente Raalte (bron: atlasleefomgeving.nl)

Hoogspanningsleidingen

De eigenaar van de hoogspanningsleidingen, TenneT, bepaalt de afstand die moet worden aangehouden tussen eigendommen van TenneT en windmolens op basis van het 'Handboek Risicozonering Windturbines'. Omdat geen eis voor certificering is opgenomen en omdat de veiligheidsmaatregelen bij windmolens met een tiphoogte tot 40 meter afwijken van de grote exemplaren, heeft TenneT rekening gehouden met de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerental waarbij de mogelijkheid wordt geboden dat kan worden volstaan met een kortere afstand. In de regels van dit plan is bepaald dat de aan te houden afstand van een erfwindmolen tot hoogspanningsleidingen op zijn minst de maximale werpafstand bij twee keer het maximale toerental bedraagt.

Gasleidingen

Voor ondergrondse infrastructuur, waaronder hogedruk gasleidingen, is in de regels van dit plan bepaald dat de aan te houden afstand van een erfwindmolen tot leidingen op zijn minst de maximale werpafstand bij het maximale toerental bedraagt. Hiermee wordt voldoende afstand geboden om een veilig transport van gas te blijven garanderen.

Rail- en wegverkeer

Een andere vorm van risicobronnen vormen de railverbindingen en grotere wegen. In de regels van dit plan is op voorhand een minimale afstand van 30 meter aangehouden tot deze infrastructuur, waardoor deze voldoende bescherming behouden.

Conclusie

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een erfwindmolen met een tiphoogte van 40 meter moet beoordeeld worden of op grond van het aspect externe veiligheid de omgevingsvergunning kan worden verleend. Hiertoe zijn in de regels voorwaarden opgenomen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan en bestaande infrastructuur wordt voldoende beschermd.

3.6 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden worden getoetst aan bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten. Provincies mogen aan de hand van deze lijst een ''lijst met vrijstellingen'' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor het plangebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, wordt dit niet nu, maar ten tijde van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een erfwindmolen gedaan.

De Wet natuurbescherming is onverkort van kracht. Er zal dus bij elke aanvraag worden afgewogen of de bouw van een erfwindmolen ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in dat gebied. Het kan daarmee noodzakelijk zijn om een ecologische quickscan uit te voeren als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Op voorhand vormt het aspect ecologie daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.7 Water

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te "toetsen op water", de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het plaatsen van erfwindmolens is alleen toegestaan met een omgevingsvergunning. Bij de beoordeling van deze aanvragen wordt het aspect water ook beoordeeld. Dit betekent dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.8 Bouwveiligheid

In het Bouwbesluit staan technische eisen en normen voor een verantwoorde bouw. In de Bouwverordening en in het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn met name eisen gesteld aan de situering van bouwwerken en de toegestane hoogte. Kleine erfwindmolens worden niet expliciet genoemd in de Bouwverordening en het Bor.

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) toetsen aan het Bouwbesluit. Dit geldt voor alle bouwwerken en dus ook voor de windmolens. De molens moeten voldoen aan de van toepassing zijnde eisen uit het Bouwbesluit, bijvoorbeeld ten aanzien van fundering. De molen is daarnaast, voor zover mogelijk, voorzien van het Kleinwind-keurmerk opgesteld door de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) of een daarmee gelijk te stellen keurmerk. Het aspect bouwveiligheid vormt daarmee geen belemmering voor voorliggend parapluplan.

3.9 Landschap

Op dit moment kunnen erfwindmolens tot 25 meter tiphoogte mogelijk gemaakt worden. Een hogere molen is zichtbaarder in het landschap. Ter vergelijking: bomen die onderdeel zijn van een volwassen laanbeplanting of een bos zijn in het Sallandse landschap over het algemeen 25 tot 30 meter hoog. Dat betekent dat de zichtbaarheid van een erfwindmolen van 25 meter zich vaak beperkt tot de 'landschapskamer' waarin de molen staat. Een grotere hoogte tot 40 meter betekent een hoger rendement, maar ook een grotere zichtbaarheid in het landschap. Hoe zichtbaar een molen daadwerkelijk is, hangt sterk af van de specifieke situatie en het landschap ter plaatse van de molen. Aannemelijk is dat meer erfwindmolens onderdeel gaan uitmaken van het landschap van het buitengebied als een aantrekkelijker rendement behaald kan worden. De verwachting is dat dit met name geldt voor de open en halfopen landschapstypen zoals het kommen- en weteringenlandschap en dekzandlaagtes en -vlaktes vanwege de mogelijkheid om voldoende wind te vangen. Daarbij ziet de gemeente het buitengebied als een gebied waar kansen zijn om aan duurzaamheidsdoelen te werken, zoals benoemd in de omgevingsvisie. Het opwekken van energie vraagt om ruimte. Met de regels in dit plan is de gemeente in staat om een afweging te maken tussen de wens om energie op te wekken en de ruimtelijke aspecten die hierdoor worden beïnvloedt, waaronder landschappelijke impact.

De gemeente hanteert geen toetsingskader waarmee op voorhand gebieden worden uitgesloten of aangewezen voor de plaatsing van erfwindmolens. Wel is de aanwezigheid van een bouwvlak en plaatsing op een erf of maximaal 25 meter daarbuiten een vereiste, waardoor clustering van functies in het buitengebied geborgd is. Om mogelijke afbreuk van landschappelijke kwaliteit te beperken vraagt de gemeente bij een aanvraag omgevingsvergunning om een adequate landschappelijke inpassing. Daartoe dient initiatiefnemer een plan op te stellen, waaruit blijkt waar de molen wordt geplaatst, in hoeverre vrije windvang kan worden gerealiseerd, op welke manier rekening is gehouden met inpassing van de molenvoet en de bijbehorende voorzieningen op het erf en de directe omgeving.

De meest logische situering van een erfwindmolen is als deze op het erf geplaatst wordt, zodat deze onderdeel uitmaakt van het bebouwingscluster en daardoor enigszins onderdeel wordt van het landschap. Landschappelijke inpassing van de molenvoet en bijbehorende voorzieningen, zoals een trafohuisje, is uiteraard een voorwaarde. Plaatsing buiten een bouwvlak is alleen mogelijk als dit landschappelijk een betere situatie oplevert, voor een redelijk rendement noodzakelijk is of wenselijk is vanwege de afstand tot omliggende functies.

Op deze manier kan het aspect landschap op een volwaardige manier worden betrokken bij de afweging die hoort bij het verlenen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

Het paraplubestemmingsplan is gebaseerd op het behouden van de juridisch-planologische ruimte zoals deze is opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Het paraplubestemmingsplan vormt het juridisch-planologische regime voor het onder voorwaarden mogelijk maken van 1 erfwindmolen op of aangrenzend aan bouwpercelen, zogenaamde erfwindmolens. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de algemene afwijkingsregels, waarbij de bestaande afwijkingsregel in het betreffende bestemmingsplan (het moederplan) vervalt.

De opbouw van de regels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit hoofdstuk bestaat uit de inhoudelijke begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing van het paraplubestemmingsplan. Deze regeling heeft zijn eigen begrippen. Deze begrippen worden daarom toegevoegd of vervangen de bestaande begrippen uit de geldende bestemmingsplannen. Het begrip 'windmolen' is toegevoegd om aan te geven wat hieronder valt. Verder is, om duidelijk te maken wat onder het gebruik van gronden voor kleinschalige duurzame energiewinning wordt verstaan, het begrip 'kleinschalige duurzame energiewinning 'toegevoegd en zijn verschillende definities van opstellingen toegelicht.

Artikel 2 Wijze van meten

Teneinde interpretatieverschillen over het bepalen van de hoogte van een windmolen te voorkomen, wordt gemeten vanaf het grondpeil tot aan de tiphoogte of bouwhoogte. In artikel 2 is de wijze van meten aangegeven.

Artikel 3 Van toepassing verklaring

Dit artikel geeft aan op welke gebieden het paraplubestemmingsplan betrekking heeft. In de betreffende bestemmingsplannen wordt de bestaande regeling voor het plaatsen van windmolens via een afwijkingsbevoegdheid vervangen. De overige regels binnen de vigerende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing. Dit plan is ook van toepassing op alle geldende partiële herzieningen en wijzigingsplannen die zijn vastgesteld op basis van het moederplan uit 2012, indien hierin geen afwijkingsbevoegdheid was opgenomen.

Hoofdstuk 2 Regels erfwindmolens

Artikel 4 Algemene bouwregels

In dit artikel is de afwijkingsbevoegdheid opgenomen om windmolens te bouwen bij of aangrenzend aan een bouwvlak, ter vervanging van de bestaande bevoegdheid. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden, waardoor ruimtelijke kwaliteit en omgevingsaspecten geborgd kunnen worden. Het op te stellen vermogen dient aan te sluiten op de energiebehoefte van de aanvrager. Dit betekent dat de aanvrager met de realisatie van de erfwindmolen hoofdzakelijk in zijn eigen energiebehoefte mag of moet voorzien, waarmee een passende tiphoogte bij de situatie van de aanvrager kan worden vergund. Onnodige hoogtevorming en ook onnodige teruglevering aan het energienet kan hiermee worden vermeden. In het bijzonder is aandacht voor de rol van de initiatiefnemer met betrekking tot vroegtijdige participatie door omwonenden.

Als voorwaarde is daarom het voeren van overleg voorafgaand aan het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning verplicht gesteld. Hoe een initiatiefnemer op goede wijze invulling geeft aan dit overleg, is in elke situatie anders. Wel worden in bijlage 1 van de Omgevingsvisie 'Horizon gemeente Raalte 2040' suggesties en tips gegeven voor een goed planproces. Deze "participatiehandreiking" is niet alleen nuttig voor de aanvrager, maar biedt ook handige informatie voor omwonenden.

Artikel 5 Afwijken van de gebruiksregels

Het is mogelijk dat in een aantal geldende bestemmingsplannen het gebruik het gebruik van de gronden voor (kleinschalige) duurzame energiewinning in de vorm van windenergie planologisch niet mogelijk is binnen een bestemming. Indien hiervan sprake is, dient in combinatie met het bouwen ook het gebruik mogelijk te worden gemaakt. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die in dat geval in combinatie met artikel 4 lid 4.1 moet worden toegepast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels en hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

De overige artikelen in dit paraplubestemmingsplan zijn opgenomen omdat dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is. De anti-dubbeltelregeling in hoofdstuk 3, artikel 6 is bedoeld om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw zou kunnen worden gebruik gemaakt. Tenslotte is in hoofdstuk 4 een standaardbepaling voor het overgangsrecht opgenomen (artikel Overgangsrecht) en een slotregel (artikel Slotregel).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Als er sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, moeten deze kosten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. De kosten die worden gemaakt voor het opstellen van voorliggende paraplubestemmingsplan worden gefinancierd uit de gemeentelijke middelen.

Grondexploitatieplan

De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten om bij ontwikkelplannen een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderzijds is verzekerd. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Het oprichten van windmolens op het erf of nabij is alleen toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels. De kosten voor de gemeente betreffen het beoordelen van deze aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. De economische uitvoerbaarheid ligt in de handen van initiatiefnemers. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

In artikel 3.1.1. Bro is bepaald dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gepleegd met de voor het onderwerp betrokken overheden of instanties. Voor dit plan is dat alleen de provincie. Een vooroverlegreactie van de provincie Overijssel is nog niet ontvangen, maar de eerste ambtelijke reactie is met een positieve insteek. In geval wel eventuele aanpassingen benodigd  zijn, dan zullen deze worden verwerkt bij de vaststelling van dit bestemmingsplan. Omdat er geen waterbelangen bij dit parapluplan betrokken zijn, is afgezien van vooroverleg met het Waterschap Drents Overijsselse Delta

Ontwerp

Na afronding van het vooroverleg wordt het plan vrijgegeven door het college van B&W voor publicatie. Het ontwerp-paraplubestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kan een ieder zienswijzen indienen.

Vaststelling

Nadat de ingekomen zienswijzen zijn beantwoord, wordt het paraplubestemmingsplan – al dan niet gewijzigd – ter vaststelling aangeboden aan de raad. Na publicatie start de beroepstermijn van zes weken. Het vaststellingsbesluit staat open voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.