direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Raalte Kern, Station Raalte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het stationsgebied van Raalte wordt opnieuw ingericht. De totale herinrichting van het stationsgebied bevat de volgende ontwikkelingen: herinrichting P+R, verplaatsing van het busstation, inrichting van de Kiss & Ride (K&R), realisatie van een nieuwe fietsenstalling en een nieuwe watergang en wadi. Daarnaast wordt bij de herinrichting van het stationsgebied ook een langzaamverkeersonderdoorgang gerealiseerd die onder de spoorbaan Zwolle-Wierden doorgaat. De langzaamverkeersonderdoorgang verbindt Raalte Noord en Raalte Centrum en gelijktijdig kan het gebruikt worden als ontsluiting van de perrons. De voorziene herinrichting past niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan, waardoor er sprake is van handelen in strijd met de regels van de ruimtelijke ordening. De herinrichting van het P+R terrein is bijvoorbeeld al mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Deze is daarom niet meegenomen in voorliggend plan.

1.1 Aanleiding

De aanleiding van de herinrichting van het station(splein) is de noodzaak om de transferveiligheid te verbeteren in Raalte. Het huidige middenperron is te smal en wordt vervangen door 2 zijperrons.

Tevens heeft de gemeente Raalte de wens om een ongelijkvloerse kruising (onderdoorgang) onder het spoor door te realiseren. Deze onderdoorgang is bestemd voor langzaamverkeer en moet een verbinding maken tussen Raalte Noord en Raalte Centrum. Het voornemen voor de langzaamverkeersonderdoorgang heeft ertoe geleid om de stationsingang te verschuiven naar het westen. De onderdoorgang kan dan ook gebruikt worden als ontsluiting van de perrons. Het verplaatsen van de ingang heeft, gelet op overstaptijden tussen bus en trein, tot gevolg dat het busstation richting de nieuwe ingang wordt verschoven. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een nieuwe inrichting van de stationsomgeving van Raalte.

Met de nieuwe inrichting van het station wordt het tevens mogelijk de benodigde uitbreiding van het aantal fietsenstallingen mee te nemen en kan op het huidige voorplein de benodigde uitbreiding van het aantal autoparkeerplaatsen op het P+R terrein worden gerealiseerd. Dit laatste valt buiten het plangebied, omdat het (toekomstig) P+R terrein past binnen het vigerende bestemmingsplan.

De beoogde herinrichting van het stationsgebied is deels strijdig met de vigerende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.3), met uitzondering van de gronden waarvan de bestemming al juist is. Om de ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Planbeschrijving

1.2.1 Locatie

Het plangebied omvat het station van Raalte en enkele omliggende percelen, gelegen aan het stationsplein.

Ten noorden en noordoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Spoorzone, waar enkele bedrijven gevestigd zijn waaronder het bedrijf Beaphar. In het noordwesten liggen agrarisch landbouwpercelen met een A-watergang. De watergang vormt een scheiding tussen de agrarische percelen en het bedrijventerrein Spoorzone. Aan de zuidzijde van het plangebied is de wijk Blekkerhoek gelegen. Tussen het stationsgebied en de wijk in ligt deels een groenstrook en de weg 'Ceintuurbaan'. In het zuidoosten van het plangebied is de busstation gelegen. Het busstation grenst ook aan de woonwijk Blekkerhoek. Ten westen van het plangebied, op ongeveer 100 meter afstand, is een sportterrein gelegen met een tennisbaan en enkele andere sportvelden. Op enige afstand van het plangebied zijn enkele scholen gelegen, zowel basisscholen als middelbare scholen. De dichtstbijzijnde (basis)school is op ongeveer 750 meter afstand gelegen. Een impressie van de huidige situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0001.png"

Figuur 1: plangebied en omgeving

1.2.2 Huidige situatie

Het station Raalte bestaat uit een smal eilandperron, dat aan de zuidzijde ontsloten wordt door middel van een overpad met spoorbomen. Het eilandperron ligt tussen twee sporen in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0002.png" Figuur 2: weergaven bestaand perron

Tevens bevinden zich aan de zuidzijde van het station enkele voorzieningen:

  • 78 parkeerplaatsen
  • 1072 fietsenstallingsplekken (overdekt)
  • 38 reguliere fietskluizen
  • 6 OV fietskluizen
  • 16 bromfietsplekken (overdekt)
  • 1 mindervaliden parkeerplaats
  • 4 bushaltes
  • Opstapplek voor treinvervangend vervoer

Station Raalte is aan de zuidzijde bereikbaar vanaf het Stationsplein en de Stationsstraat. Dit is nu een onoverzichtelijke ingang. Het station ligt parallel aan de Ceintuurbaan. De Ceintuurbaan is een belangrijke doorgaande verbinding binnen Raalte en is onderdeel van de 30km-zone. Daarnaast is er tussen de Ceintuurbaan en het spoor een groene zone aanwezig, inclusief een onverhard wandelpad. Het station is vanaf de noordzijde niet direct bereikbaar. In figuur 3 wordt de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0003.png"

Figuur 3: huidige situatie station Raalte

1.2.3 Toekomstige situatie

Het voornemen is om het bestaande stationsgebied van Raalte te herinrichten. In de nieuwe ontwikkeling wordt het bestaande eilandperron vervangen door twee zijperrons en komt er een langzaamverkeersonderdoorgang die gecombineerd wordt met de opgangen van deze twee zijperrons. De onderdoorgang maakt ook een verbinding tussen Raalte Noord en Raalte centrum voor langzaamverkeer mogelijk. Tevens wordt de verkeersveiligheid bij het huidige voorplein verbeterd door het treffen van verschillende maatregelen. Hierdoor wordt de bereikbaarheid verbeterd en de stationsomgeving vernieuwd. Daarnaast zal er in het ontwerp rekening worden gehouden met de inpassing van een groene stationsomgeving. Een visuele weergaven van de toekomstige situatie is weergegeven in figuur 4 en 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0004.png"

Figuur 4: Weergave van de toekomstige situatie (gezien vanuit het zuiden en het noorden)

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0005.png"

Figuur 5: plattegrond toekomste situatie

Na de herinrichting moet op het station iedereen op een logische en comfortabele manier zijn/haar weg vinden in de aantrekkelijke, groen ingerichte en overzichtelijke stationsomgeving, zowel in het voor- als natransport. Dit betekent dat de ordening van de verschillende functionaliteiten overzichtelijk en gebruiksvriendelijk ingedeeld worden. De reizigers moeten het station veilig en makkelijk kunnen bereiken, en daarbij eenvoudig hun weg vinden naar de omgeving en/of busverbindingen.

In de nieuwe situatie wordt het bestaande eilandperron vervangen door twee nieuwe zijperrons, die toegankelijk zijn door middel van trappen en hellingbanen. Tevens worden de perronopgangen voorzien van CheckIn/CheckOut paaltjes. Specifiek voor nieuwe zijperrons zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Er zal een perronbreedte gehanteerd worden van minimaal 3,7 meter
  • Beide zijperrons geven de reizigers de mogelijkheid om beschut te wachten
  • Ter ontsluiting van wordt er een nieuwe langzaam verkeerstunnel gerealiseerd worden

Daarop aansluitend zal het station aan de zuidzijde voorzien worden van kaartverkoopautomaten voor trein en bus, de bushaltes, de fietsenstallingen en een K&R. De capaciteit van de fietsenstallingen van station Raalte wordt met de herinrichting van het stationsgebied uitgebreid. De stallingen worden uitgevoerd als enkellaags overdekte stallingen, zoals ook in de bestaande situatie. De bestaande stallingen worden hergebruikt en aangevuld met nieuwe rekken.

Voor het ontwerp van het busstation (één halte voor lijnbussen en twee haltes voor buurtbussen) is gekozen om de in- en uitstaphaltes direct aan het voorplein te situeren. Indien er sprake is van treinvervangend vervoer kan dit aan de zuidzijde plaatsvinden op de bufferzone van de lijnbus en buurtbussen. Bij de bushaltes wordt een beschuttingssysteem gerealiseerd (zie figuur 6), zodat de busreizigers droog kunnen wachten. Het busstation wordt als eenrichtingsverkeer ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0006.png"

Figuur 6: Visualisatie bushalte met zitrand en beschuttingssysteem

Ook wordt er een P&R gerealiseerd met 2 mindervaliden parkeerplaatsen en circa 120 parkeerplaatsen, op de locatie waar zich nu deels het busstation en parkeerplaatsen bevinden. De realisatie van de nieuwe P+R past binnen het vigerende bestemmingsplan Raalte Kern, daarom wordt dit onderdeel niet verder meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Aan de noordzijde komt een nieuwe toegang tot het station met een hellingbaan voor invalide en een nieuwe fietsstallingen. Door deze ontwikkelingen aan de noordzijde moet de (A-)watergang worden verplaatst. Ten noorden van de fietsenstalling wordt een nieuwe watergang gerealiseerd samen met een wadi aan de westzijde van de stalling. De realisatie van de watergang en de wadi zijn mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Raalte (geconsolideerd 2020), daarom wordt dit onderdeel niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Na de herinrichting van het stationsgebied beschikt het station Raalte over de volgende voorzieningen:

  • K+R voorzieningen op het busstation
  • Uitbreiding naar 1700 fietsenstallingen
  • 44 fietskluizen
  • Een OV-fiets voorziening in de fietsenstalling
  • 16 bromfietsplekken
  • 1 bushalte voor lijnbussen (zuidzijde)
  • 2 bushaltes voor buurtbussen (zuidzijde)
  • Bufferzone voor één lijnbus en twee buurtbussen
  • Opstapplek voor treinvervangend vervoer

Bereikbaarheid station

Voor de werking van het station en de sociale veiligheid op het station is er extra aandacht besteedt aan de verbetering van de bereikbaarheid van het station en de noord/zuid verbinding. Hiervoor wordt de langzaamverkeersonderdoorgang gerealiseerd die de bereikbaarheid van de perrons verbeterd en een verbinding tussen noord en zuid mogelijk maakt. In figuur 7 wordt een visuele weergave gegeven van de onderdoorgang. Aansluitend op de langzaamverkeersonderdoorgang wordt een fietspad vanaf de Oude Linderteseweg (aan de noordzijde van het station) gerealiseerd. Op deze manier wordt een noord-zuid verbinding gemaakt voor langzaamverkeer. Het fietspad wordt niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan, aangezien het fietspad past binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Raalte (geconsolideerd 2020).

De langzaamverkeersonderdoorgang wordt rolstoelvriendelijke gemaakt door het aanbrengen van flauwe hellingbanen (1:25). Ook voor de toegang naar de perrons worden hellingbanen van 1:25 toegepast, hierdoor kunnen alle reizigers de perrons bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0007.png"

Figuur 7: visualisatie fietsverbinding en noord/zuid verbinding

Duurzaamheid

Tevens staat in de herinrichting van het stationsgebied duurzaamheid centraal, specifiek gericht op ecologie, klimaatadaptatie en circulariteit. Vanuit het ontwerp is de groene invulling van de stationsomgeving erg belangrijk. De reden hiervoor is dat door de herinrichting van het stationsgebied een aantal bomen gekapt moeten worden. Om de negatieve effecten hiervan tegen te gaan, zullen voor iedere gekapte boom, twee nieuwe bomen worden aangeplant. Voor de nieuwe groene invulling zal de bestaande groenstrook, met struinpad, langs de Ceintuurbaan (richting het oosten) worden versterkt. De voorpleinen worden voorzien van plantvakken met zitranden. Deze worden ingevuld met bomen, heesters en een mix van vaste planten. Aan de noordzijde worden de randen rondom de stationsomgeving ingevuld met een bloemrijk grasmengsel. Op deze manier ontstaat een representatieve stationsomgeving die bijdraagt aan de biodiversiteit en het afvangen van fijnstof.

De hoeveelheid verharding is in het ontwerp zoveel als mogelijk geminimaliseerd. Op plaatsen waar het noodzakelijk is om verharding aan te brengen, wordt er gekeken of het mogelijk is om waterdoorlatende verharding toe te passen. Daarnaast worden uitwerkingen, waar mogelijk, met de bestaande verhardingsmaterialen uitgevoerd. Tevens wordt de bestaande fietsenstalling en bestrating zoveel mogelijk hergebruikt.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied vigeren meerdere bestemmingsplannen. De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende ruimtelijke plannen:

  • Bestemmingsplan Raalte Kern, vastgesteld op 28 januari 2010.
  • Buitengebied Raalte, vastgesteld 8 juni 2012.
      • Buitengebied Raalte, correctieve herziening, vastgesteld op 30 mei 2013.
      • Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening, vastgesteld op 19 februari 2015.
      • Buitengebied Raalte, Verzamelplan Verzamelplan 2020, vastgesteld op 10 september 2020.
      • Buitengebied Raalte geconsolideerd 2020, vastgesteld op 2 juni 2021.
  • Paraplubestemmingsplan Parkeren, vastgesteld op 27 september 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0008.png"

Figuur 8: vigerende bestemmingen plangebied.

De zuidzijde van het plangebied valt in het bestemmingsplan Raalte Kern. Binnen het plangebied liggen de bestemmingen 'Verkeer - railverkeer', 'Bedrijf' en 'Groen'. Daarbij beschikken de enkelbestemmingen Verkeer - railverkeer en Bedrijf deels over een bouwvlak. De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met de enkelbestemming Bedrijf en Natuur.

Enkelbestemming Bedrijf

Binnen de enkelbestemming bedrijf zijn de gronden bestemd voor:

  • bedrijven in de categorieën 1 en 2 zoals vermeld in Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • [specifieke aanduidingen die niet voor deze locatie gelden].


met de daarbijbehorende:

  • tuinen, erven en terreinen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


met daaraan ondergeschikt:

  • nutsvoorzieningen;
  • wegen, straten en paden;
  • parkeervoorzieningen;
  • (infiltratie)groenvoorzieningen;
  • water.

De ontwikkeling van de fietsenstalling, het busstation, K+R en de onderdoorgang zijn geen bedrijfsactiviteiten zoals benoemd onder de regels van de enkelbestemming Bedrijf. Ook kunnen de ontwikkelingen niet gezien worden als onderschikte voorzieningen.

Enkelbestemming Groen

Binnen de enkelbestemming Groen zijn de gronden bestemd voor:

  • (infiltratie) groenvoorzieningen;
  • bermen en beplanting;
  • voet- en rijwielpaden en -tunnels;
  • speelvoorzieningen;
  • waterlopen en waterpartijen;
  • route voor langzaam verkeer;
  • calamiteitenroute;
  • [specifieke aanduidingen die niet voor deze locatie gelden].

met de daarbijbehorende:

  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  • in- en uitritten;
  • nutsvoorzieningen;
  • kunstobjecten;
  • kunstwerken;
  • verhardingen;
  • paden;
  • parkeervoorzieningen;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen zoals een berg(bezink)voorziening;
  • evenementen.

De voorgenomen ontwikkeling van het busstation en de K+R zijn in strijd met bovengenoemde regels voor de enkelbestemming Groen. Deze ontwikkelingen kunnen niet onder de ongeschikte functies worden geschaard.

Gelet op het voorgaande, staat het vigerende bestemmingsplan de herinrichting van het stationsgebied (aan de zuidzijde) niet toe.

De noordzijde van het plangebied valt in het bestemmingsplan Buitengebied Raalte. Binnen het plangebied liggen de bestemmingen 'Verkeer - railverkeer' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Ook geldt er een gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', hieruit volgen geen belemmeringen voor de herinrichting van het stationsgebied. De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

Binnen de enkelbestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden zijn de gronden bestemd voor:

  • de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

Alsmede voor:

  • [specifieke aanduidingen die niet voor deze locatie gelden].
  • behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
  • bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;

Met daaraan ondergeschikt:

  • bed & breakfast;
  • evenementen;
  • extensieve dagrecreatie;
  • kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  • kleinschalig kamperen ter plaatse van specifieke adressen.

De voorgenomen ontwikkeling van de langzaamverkeersonderdoorgang en de fietsenstalling zijn in strijd met bovengenoemde regels voor de enkelbestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. Gelet op het voorgaande, staat het vigerende bestemmingsplan de herinrichting van het stationsgebied (aan de noordzijde) niet toe.

De gewenste herinrichting van het stationsgebied is deels strijdig met de vigerende bestemmingsplannen. Om de herinrichting mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het wettelijk kader toegelicht op de verschillende van toepassing zijnde niveaus, waarbinnen de activiteit plaatsvindt. In hoofdstuk 3 worden de milieu- en omgevingsaspecten van het initiatief getoetst. Hoofdstuk 4 behandelt de maatschappelijke en financiële haalbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Europees en Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Met de NOVI brengt het Rijk in beeld waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving, stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Die keuzes in de fysieke leefomgeving maakt het Rijk niet alleen. Keuzes worden samen gemaakt met medeoverheden, kennisinstellingen, maatschappelijke partijen en burgers. Dit vraagt een goed samenspel tussen al deze partijen; een integrale aanpak.

De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt om een actieve Rijksoverheid om richting te geven aan de toekomstige fysieke leefomgeving van Nederland. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De NOVI richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden
  • 3. De steden en regio's sterker en leefbaar maken.
  • 4. Het landelijke gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Ad.1 ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie

Nederland dient zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal. Door middel van het Programma Energiehoofdstructuur zet het Rijk zich in op deze reserveringen te garanderen.

Ad. 2 duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

Ad 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en breidt deze uit, waarbij de richting van de verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-)infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar er vraag is. In de steden bewegen we onszelf in 2050 nog gemakkelijker en efficiënter met de fiets, te voet en vooral met het openbaar vervoer. Dit vraagt om een slimme en veilige inrichting van de (verkeers)ruimte zodat iedereen veilig gebruik kan maken van verschillende netwerken en vervoerswijzen. Hiermee zullen de knelpunten op de weg, spoor en water verholpen worden.

Om het netwerk als geheel te benutten, zijn er ook goede verbindingen tussen de stedelijke regio's nodig. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van de integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet-stedelijk gebied moet plaatsvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezond leefstijl en maatschappelijke particiaptie bevorderd en versterkt het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad. Daarbij worden steden en regio's klimaatbestendig ingericht.

ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kaptiaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.

Om de beleidskeuzes op een heldere manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.

3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0009.png"

Figuur 9: prioriteiten en afwegingsprincipes NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Relatie met het voorliggend plan

De ontwikkeling die met voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijke beleid van het Rijk. De voorgenomen ontwikkeling maakt een duurzaam, veilig en snel openbaar vervoersnetwerk mogelijk om de Nederlandse bereikbaarheid een impuls te geven.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals hoofdwegen en - spoorwegen, buisleidingen van nationaal belang, de Ecologische hoofdstructuur (nu NNN), primaire waterkeringen buiten het kustfundament en erfgoederen van uitzonderlijke waarde. De regels uit het Barro zijn voor wat betreft een aantal onderwerpen verder uitgewerkt in het Rarro (bijvoorbeeld de uitbreiding van het hoofdwegennet). Gelet op het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling van de algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn voor de projectlocatie een tweetal onderwerpen van toepassing:

Hoofdwegen en landelijke spoorwegen

In het Besluit is opgenomen dat er aanwijzingen van reserveringsgebieden gelden voor de verbreding van bestaande hoofdwegen. Dit geldt eveneens voor de mogelijke aanleg van nieuwe landelijk spoorwegen. Het is onder andere niet toegestaan om omgevingsvergunningsplichtige bouwwerken te plaatsen binnen een reserveringsgebied. Zowel de nabijgelegen snelweg als een mogelijk nieuwe landelijk spoorweg bevinden zich niet in of nabij de projectlocatie.

Natuurnetwerk Nederland

Bij provinciale verordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aangewezen. Hieruit volgen ook regels waaraan omgevingsvergunningen ten behoeve van afwijken van het bestemmingsplan aan moeten voldoen, onder andere dat zij per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden. Hierop zijn een aantal uitzonderingen van toepassing. De voorgenomen projectlocatie bevindt zich niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS).

Relatie met het voorliggend plan

Er zijn geen onderwerpen of rijksbelangen uit het Barro waarmee het voornemen strijdig is.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

De Omgevingsvisie Overijssel wordt jaarlijks geactualiseerd. De meest recente versie is de Omgevingsvisie Overijssel 2022, vastgesteld door PS op 4 oktober 2022. In de Omgevingsvisie Overijssel staan maatschappelijke opgaven in Overijssel, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. De leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel zijn:

  • 1. Duurzaamheid
  • 2. Ruimtelijke kwaliteit
  • 3. Sociale kwaliteit

De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden maar een schets van hoe de provincie de ambities wil realiseren.

De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.2.2).

Relatie met het voorliggend plan

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de beleidsambities van de provincie. Met de herinrichting van het station van Raalte wordt het infrastructuurknooppunt verbeterd, hierbij wordt het openbaar vervoer gestimuleerd (duurzaamheid) en wordt er een impuls gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit van het stationsgebied. De ontwikkeling sluit aan op de omgevingsvisie van de provincie.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er één van. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening Overijssel is sinds 1 mei 2017 van kracht en wordt net als de omgevingsvisie ieder jaar geactualiseerd. De meest recente actualisatie betreft die van 16 november 2022. De Omgevingsverordening Overijssel richt zich net zoals de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Overijssel. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is rekening te houden met de waarden zoals opgenomen in de Omgevingsverordening. Ook bij voorliggend plan is rekening gehouden met de diverse beleidsonderwerpen waarvoor regels zijn opgesteld in de omgevingsverordening en die van toepassing zijn op onderhavige locatie, zoals overstroombare gebieden en Nationaal landschap IJsseldelta. Op plaatsen waar de herinrichting van het stationsgebied conflicteert met provinciale waarden uit de omgevingsverordening. worden door ProRail passende maatregelen genomen zodat aantasting van de waarden wordt vermeden. Hieronder wordt ingegaan op de specifieke waarden die gelden binnen het plangebied en die mogelijk betrekking hebben op het voornemen.

Landschap: Beekdalen en natte laagtes

De voorgenomen ontwikkeling ligt grotendeels in een gebied met een dekzandvlakte en ruggen. Daarbij ligt het gebied ook in een zandgebied. Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. De ambitie van de provincie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de beekdalen en natte laagtes. De herinrichting van het stationsgebied vindt plaats in stedelijk gebied waardoor de waardes van beekdalen en natte laagtes niet worden aangetast. Binnen de herinrichting zal een watergang worden verplaatst en een wadi worden gecreëerd. Op deze manier is er aandacht besteed aan oppervlaktewater. Meer informatie over hoe omgegaan wordt met oppervlakte- en grondwater is te vinden in paragraaf 3.4.

Landschap: oude hoevenlandschap

De voorgenomen ontwikkeling ligt voor een gedeelte binnen het landschap 'oude hoevenlandschap'. Het landschap wordt gekenmerkt door verspreide erven. De verspreide erven zijn ontstaan doordat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zochten (die ze vonden bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen). Vanwege de kleinschaligheid van het hoevenlandschap is dit landschapstype gevoeliger voor verandering dan bijvoorbeeld het essenlandschap. De ambitie van de provincie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De essen krijgen daarbij een beschermde bestemmingsregeling, gericht op de instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Bij de herinrichting van het stationsgebied zal rekening moeten worden gehouden met het oude hoevenlandschap. Een nadere toelichting wordt gegeven in paragraaf 3.11 over landschap.

Artikel 4.6.4 - drinkwatervoorziening en waterbescherming

Onderhavige locatie is binnen de omgevingsverordening aangewezen als vergunningsplicht reservering Salland Diep. Alle onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld en zijn gelegen in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone Salland Diep op kaart Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming, zijn vergunningplichtig.

Voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met mogelijk de boringsvrije zone van het Salland Diep, omdat er geen diepte boringen plaatsvinden. De drinkwatervoorziening en waterbescherming vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0010.png"

Figuur 10: drinkwatervoorziening en waterbescherming

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Horizon gemeente Raalte 2040

De Omgevingsvisie Horizon gemeente Raalte 2040 is vastgesteld op 26 november 2020. De omgevingsvisie geeft richting aan de ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving van Raalte. De wettelijke basis voor de omgevingsvisie is de Wet ruimtelijke ordening totdat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt. De gemeente heeft drie kernopgaven opgesteld zodat er sturing gegeven kan worden aan de ontwikkelingsrichting voor de verschillende geografische samenhangende gebiedsdelen:

Het buitengebied

De gemeente Raalte streeft ernaar om het groene en agrarische karakter van het buitengebied verder te ontwikkelen en waar nodig te beschermen. In de toekomst moet het buitengebied een divers en modern productie- en werklandschap worden met toekomstbestendige landbouw. Om dit te bereiken zijn er verschillende technologische innovaties nodig. Enerzijds zal er meer geïnvesteerd worden in innovaties waarbij robotisering, ICT en technologie centraal staan. Anderzijds zal er ruimte blijven bestaan voor meer kleinschalige productie en natuurinclusieve landbouw, zodat de bodemkwaliteit verbeterd wordt en de stikstofdepositie wordt teruggedrongen. De gemeente Raalte is er tevens van bewust dat de energietransitie voor een groot deel in het buitengebied zal landen, wat een belangrijke transformator van het landelijke gebied vormt.

Toekomstbestendige wijken en dorpen

Een duurzame samenleving is belangrijk. De gemeente Raalte is van mening dat een duurzame samenleving voorziet op de toekomstbestendigheid van de dorpen en wijken, die gekenmerkt worden door kernwoorden als energieneutraal, klimaatadaptief, gezond, veilig en levensloopbestendig. De gemeente Raalte ziet erop toe dat er een transformatie plaatsvindt. Zo vinden nieuwbouw en herinrichting plaats binnen bestaand bebouwd gebied, waarbij ook gekeken wordt naar nieuwe vormen van collectieve woonconcepten. Tevens dienen er voldoende ontmoetingsplekken ontwikkeld te worden in de dorpen en dienen voorzieningen goed bereikbaar te zijn. De bereikbaarheid van voorzieningen dient voor elke inwoner toegankelijk te zijn. Om dat te bereiken dient het openbaar vervoer versterkt te worden.

Identiteit en regio

De gemeente Raalte wordt gezien als het hart van Salland en een kruispunt in de regio. Daarnaast grenst de gemeente Raalte aan economische kernen als Zwolle, Deventer en Twente. Het is voor de gemeente Raalte belangrijk om nog meer de samenwerking aan te gaan en zo te profiteren van deze economische kansen. Een optimale (digitale) bereikbaarheid - door middel van een robuuste hoofdinfrastructuur, stationsontwikkeling en nieuwe mobiliteitsconcepten - is daarom essentieel. De gemeente Raalte ziet op dit moment drie belangrijke elementen waarmee de bereikbaarheid verbeterd gaat worden:

  • Robuuste hoofdinfrastructuur: Inzetten op versterking van de corridor Zwolle-Twente.
  • Stationsontwikkeling: een verbetering van de snelle treinverbinding naar Zwolle en in mindere mate naar Twente. Daarbij dienen stationsgebieden versterkt te worden door voldoende P+R-faciliteiten.
  • Nieuwe mobiliteitsconcepten: het ontstaan van nieuwe kansen voor de bereikbaar en een verduurzaming van de gemeente, doormiddel van bijvoorbeeld mobiele diensten op het gebied van autodelen.

Relatie met het voorliggend plan

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de derde kernopgave, identiteit en regio. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de optimalisatie van de bereikbaarheid en draagt specifiek bij aan de daarbij gewenste stationsontwikkeling. Met de voorgenomen ontwikkeling zal het nog aantrekkelijker worden om met de trein te reizen door het voor- en natransport beter te regelen. Ook het stationsgebied wordt versterkt door te zorgen voor voldoende P+R faciliteiten en het toevoegen van andere functies. De verbetering van het station Raalte met aanvulling van nieuwe parkeergelegenheden voor auto's en fietsen en betere bereikbaarheid voor de bussen draagt bij aan de ontwikkelrichting en daarmee de omgevingsvisie van de gemeente Raalte.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Natuur

Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of beschermde gebieden, zoals Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) en/of het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Om deze reden is een Natuurtoets uitgevoerd om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in beeld te brengen, zie Bijlage 1. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen tijdelijke effecten (gedurende de aanlegfase) en permanente effecten (na gebruiksfase).

3.1.1 Gebiedsbescherming
3.1.1.1 Natura 2000

Het projectgebied ligt ten noordwesten van Natura 2000-gebied 'Boetelerveld' (3,5 km), zie figuur 11. Door de afstand van enkele kilometers tot de Natura 2000-gebieden is er geen sprake van directe effecten zoals verstoring door geluid, trillingen, fysieke aanwezigheid of een andere verstoring. Wel is er mogelijk sprake van een indirect effect door een toename van stikstofdepositie door de inzet van materieel in de aanlegfase of toenemende verkeersbewegingen in de gebruikersfase. Daarom is een stikstofberekening uitgevoerd voor de voorgenomen ontwikkeling (zie Bijlage 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0011.png"

Figuur 11: Ligging van het projectgebied t.o.v. Natura 2000-gebieden

Stikstofdepositieberekening

Op 26 januari 2023 is er voor de voorgenomen herinrichting van het station Raalte een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (zie Bijlage 2). Omdat de aanpassingen aan de stations Heino en Raalte onderdeel zijn van het grotere project 'Verbetermaatregelen Zwolle-Enschede', is één berekening uitgevoerd waarin alle werkzaamheden rond de stations zijn opgenomen. Voor de berekening is de AERIUS Calculator (versie 2022) gebruikt. De Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie). In de berekening is de depositie voor zowel de realisatie- als gebruiksfase inzichtelijk gemaakt.

Wettelijk kader

Bevoegd gezag

De minister is bevoegd op grond van artikel 1.3, lid 1, sub a, onder 1º Besluit natuurbescherming aangezien deze ontwikkeling een voorziening is ten behoeve van het hoofdspoorweg. Op grond van  artikel 1.1 Wet natuurbescherming wordt onder “Onze minister” de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verstaan.

Toetsing

In de handreiking voortoets staat dat als het gaat om tijdelijke depositie - op een (naderend) overbelast stikstofgevoelig habitat - ten gevolge van de inzet van materieel ten behoeve van de aanlegfase, van ten hoogste 0,05 mol stikstof per hectare per jaar, gedurende maximaal 2 jaar, of een equivalent hiervan mag bedragen. Dat betekent dat de totale stikstofvracht als gevolg van het project nooit meer dan 0,1 mol stikstof per hectare kan bedragen gedurende de looptijd van het project. Met 'equivalent' wordt bedoeld dat het project ook bijvoorbeeld 0,03 mol/ha/j gedurende 3 jaar of 0,1 mol/ha/j gedurende 1 jaar mag veroorzaken. In alle andere gevallen ligt een Passende Beoordeling voor de hand.

Met andere woorden, volgens de handreiking zijn in die gevallen dus geen significante effecten te verwachten. Als op basis van een voortoets significante effecten uit kunt sluiten, hoeft het project niet te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag aangezien er geen grond is voor een Wnb-vergunning.

Berekening

Uitgangspunten voor de realisatiefase zijn:

  • De gehele herinrichting is in een keer gemodelleerd, aangezien er geen meerdere bouwjaren zijn. Hierdoor wordt de depositie als totaal benaderd en geldt deze voor de gehele bouwperiode. Hierdoor zijn er voor verkeersbronnen hoge emissiefactoren aangehouden.
  • In de AERIUS-calculatie is 2023 gehanteerd als rekenjaar.

Uitgangspunten voor de gebruiksfase gebruiksfase zijn:

  • In de gebruiksfase zal het station een lichte verkeersaantrekkelijke werking hebben op de wegen rond de stations.

Resultaten

Uit de resultaten van de depositieberekening wordt geconcludeerd dat er in de realisatiefase een toename van 0,03 mol/ha optreedt. Deze toename is berekend op onderstaande Natura 2000-gebieden:

  • Boetelerveld (0,03 mol/ha)
  • Vecht- en Beneden-Reggegebied (0,02 mol/ha)
  • Veluwe (0,01 mol/ha)
  • Sallandse Heuvelrug (0,01 mol/ha)
  • Rijntakken (0,01 mol/ha)
  • Wierdense Veld (0,01 mol/ha)

Aangezien dit tijdelijke effecten betreffen, kan hierbij verwezen worden naar de 'Handreiking Voortoets Stikstof' (BIJ12, februari 2021), waarin een tijdelijke toename vanwege mobiele werktuigen is toegestaan van 0,05 mol/ha in 2 jaar (dus 0,1 mol/ha in 1 jaar). Hiermee voldoet de realisatiefase van voorgenomen ontwikkeling aan de Handreiking Voortoets Stikstof.

Voor de gebruiksfase van de nieuwe P&R terreinen van de stations bedraagt de stikstofdepositie vanwege de projectbijdrage 0,00 mol/ha per jaar. Hiermee is dus geen sprake van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Het aspect stikstof levert daarmee geen belemmeringen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Significante negatieve op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten, waarmee er geen vervolgstappen nodig zijn vanuit de Wnb.

3.1.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een NNN-gebied, hierdoor kunnen effecten op NNN worden uitgesloten.

3.1.2 Soortenbescherming

Voor het aspect soortbescherming zijn een bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen vijf jaar.

In het ecologische onderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied mogelijk de volgende beschermde soorten voorkomen:

  • (Algemene) broedvogels
  • Grondgebonden zoogdieren
  • Vleermuizen
  • Amfibieën

Mogelijke effecten op de soorten kunnen niet worden uitgesloten. Binnen de provincie Overijssel geldt een vrijstelling voor algemeen voorkomende soorten, zoals grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Deze soorten zijn daarom niet meegenomen in het verdere onderzoek. Echter geldt voor deze soorten wel een zorgplicht.

Door het toepassen van mitigerende maatregelen kunnen effecten op (algemene) broedvogels en vleermuizen worden voorkomen. Hieronder wordt per soort aangegeven welke maatregelen noodzakelijk zijn om negatieve effecten te voorkomen. Door opvolging te geven aan deze maatregelen wordt ook een overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming voorkomen.

  • (Algemene) broedvogels:
    Het plangebied heeft betekenis voor algemeen voorkomende broedvogels. Indien bomen en struiken gekapt en verwijderd worden, dient dit voorafgaand aan het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen loopt van circa 15 maart t/m 15 juli. Indien de beoogde planning niet wordt behaald en werkzaamheden in het broedseizoen doorlopen dient er voorafgaand een controle op nesten te worden uitgevoerd. Indien er actieve nesten aangetroffen worden, worden werkzaamheden gestaakt en na het broedseizoen hervat. Indien werkzaamheden in het broedseizoen starten dient het plangebied voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden zodat vogels niet te broeden komen in het plangebied. Dit betekent het verwijderen van struiken en bomen. Voorafgaand en tijdens de werkzaamheden dient een ecoloog te controleren of er geen vogels broeden in het plangebied. Deze maatregelen worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.

  • Vleermuizen:
    Het voorkomen van verblijfplaatsen in het plangebied is uitgesloten. Wel heeft het plangebied mogelijk betekenis als vliegroute. Voor vleermuizen is het van belang dat er geen gebruik gemaakt wordt van verlichting in de periode maart t/m november, tussen zonsopkomst en zonsondergang. Indien dit niet mogelijk is, is het belangrijk dat verlichting richting bosschages voorkomen wordt, er vleermuisvriendelijke verlichting gebruikt wordt en het verlichtingsplan wordt goedgekeurd door een ecoloog.

De Wnb kent een algemene zorgplicht. Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige planten en dieren moet worden omgegaan. Daarom moeten de volgende maatregelen genomen worden:

  • Maai voorafgaand aan de werkzaamheden de vegetatie in het werkgebied kort. Hierdoor wordt het voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën minder aantrekkelijk om te verblijven in deze zone tijdens aanleg. Werk bij het snoeien/maaien één richting op en maai richting de westkant van het plangebied. Op deze manier kunnen soorten fauna vluchten richting het gebied waar niet gewerkt wordt.

Conclusie

Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden op algemene broedvogels, vleermuizen, Grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Binnen de provincie Overijssel geldt een vrijstelling voor algemeen voorkomende soorten, voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Voor deze soorten zijn geen vervolgstappen nodig, wel geldt voor deze soorten nog de zorgplicht. De mogelijk negatieve effecten op algemene) broedvogels en vleermuizen kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen (zoals hierboven genoemd). Door opvolging te geven aan deze maatregelen is er geen sprake van een overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming.

3.1.3 Bescherming houtopstanden

Rondom station Raalte ligt een groene zone van bomen. Navraag bij de gemeente Raalte heeft uitgewezen dat deze hele omgeving een beschermde groenstructuur is en daardoor de hoogste beleidsstatus heeft. Binnen het projectgebied zijn 88 bomen en 14 (bos)plantsoenvlakken geïnventariseerd. Om de herinrichting van het stationsgebied mogelijk te maken dienen er bomen gekapt te worden (zie figuur 12). Door Bomenwacht Nederland is een inventarisatie (zie Bijlage 3) en taxatie opgesteld voor de te kappen bomen .

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0013.png"

Figuur 12: Weergave van te kappen bomen en nieuw te planten bomen.

Op basis van de inventarisatie kan geconcludeerd worden dat de meeste bomen terecht een beschermde status hebben. Het overgrote deel van deze bomen heeft daarbij een toekomstverwachting van meer dan 15 jaar. Voor de bomen binnen de gemeente Raalte geldt dat gemeentelijke bomen vergunningsplichtig zijn vanaf een stamdiameter van 35 cm. Dit is bij 135 van de 149 onderzochte bomen in hele gemeente Raalte het geval. De bosplantsoenstrook aan de noordzijde van station Raalte (zie figuur 13) is eveneens vergunningsplichtig, omdat dit een beschermde structuur betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0014.png"

Figuur 13: Bosplantsoenstrook aan de noordzijde van station Raalte (bron: gemeenteraalte.maps.arcgis.com), turquoise gearceerd

Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling dienen er bomen gekapt te worden (zie figuur 12) en wordt een deel van de bosplantsoenstrook (zie figuur 13) gerooid. Voor deze activiteiten zal een kapvergunning aangevraagd worden, hierbij zal ook worden ingegaan op de fysieke en financiële compensatie. Door de aanvraag van de kapvergunning worden de waarden van de bomen voldoende geborgd en zal binnen deze procedure afspraken worden gemaakt over compensatie.

In het ontwerp van het stationsgebied is rekening gehouden met de aanplant van dertig nieuwe bomen. Voor iedere boom die gekapt wordt, worden twee nieuwe bomen aangeplant. Voor de nieuwe groene invulling zal onder andere de bestaande groenstrook, met struinpad, langs de Ceintuurbaan (richting het oosten) worden versterkt.

3.2 Archeologie

Voor deze locatie gelden geen verplichtingen op basis van het onderliggende bestemmingsplan. Het projectgebied is niet aangewezen als mogelijk archeologisch waardevol. Er is geen dubbelbestemming archeologie aanwezig. Er geldt dan ook geen verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Te allen tijde dient er wel rekening gehouden te worden met archeologische toevalsvondsten.

Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Bodem

Bij de herinrichting van het stationsgebied Raalte zullen er significante grondroerende graafwerkzaamheden plaatsvinden aan en rondom het spoor en het emplacement. Het is daarom van belang dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit inzichtelijk wordt gemaakt. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in opdracht van ProRail door BK Ingenieurs een verkennend bodem- en verhardingsonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 (zie Bijlage 4). Voor het onderzoek zijn verschillende boringen uitgevoerd.

Resultaten

Bodemkwaliteit

Ter plaatse van de deellocaties worden in de geanalyseerde mengmonsters van de boven- en ondergrond geen tot maximaal licht verhoogde gehalten zware metalen en PAK aangetoond. Ter plaatse van deellocatie R1 (zie tabel 1) werd in mengmonsters R1-MM10 (zie ook Bijlage 4) een sterk verhoogd gehalte PAK en matig verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. Dit monster is uitgesplitst en geanalyseerd op PAK en minerale olie. Hieruit volgt dat PAK en minerale olie enkel licht verhoogd aanwezig is in boring R1.005 van 0,5 tot 1,0 m -mv.

Ter plaatse van deellocatie R5 (zie tabel 1) werd in mengmonster R5-MM8 een matig verhoogd gehalte PAK aangetoond en in mengmonster R5-MM10 een sterk verhoogd gehalte nikkel. Deze mengmonsters zijn uitgesplitst op de verdachte parameters. Nikkel werd niet meer aangetoond in de individuele monsters. PAK werd enkel in boring R5.008 matig verhoogd aangetoond op het traject van 0,6 tot 1,0 m -mv. Er is geen correlatie tussen de in de grond aanwezige bodemvreemde bijmenging en de aangetoond verhoogde gehalten.

Ter plaatse van het weiland ten noorden van emplacement Raalte wordt PFOS verhoogd aangetoond in boringen R1.006, R4.002, R4.004, R4.005, R4.006 en R4.007. In de overige op PFAS geanalyseerde mengmonsters wordt PFAS niet verhoogd aangetoond boven de landelijke achtergrondwaarde.

Het in deellocatie R3A aanwezige porfiermateriaal is toepasbaar als niet vormgegeven bouwstof.

Hergebruiksmogelijkheden grond

De boven- en ondergrond ter plaatse van de deellocaties R1 (ten noorden van het spoor) tot en met R4 is altijd toepasbaar (lokaal indicatief klasse 'Wonen') op basis van de parameters uit het standaardpakket grond. Ter plaatse van deellocatie R1 (ten zuiden van het spoor) en R5 is voldoet de grond aan klasse 'Wonen' of 'Industrie' of is de grond 'altijd toepasbaar'.

Ten aanzien van PFAS voldoet de grond aan klasse 'Landbouw/natuur' met uitzondering van het weiland ten noorden van emplacement Raalte. In het weiland voldoet de grond op basis van PFOS aan klasse 'Wonen' (klei) of is de grond niet toepasbaar.

Asbest

Er is zowel op het maaiveld als in de contactzone (0,0 - 0,5 m -mv) visueel geen asbest aangetroffen. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbest-in-grond heeft derhalve niet plaatsgevonden.

Grondwater

In het grondwater wordt over het maximaal licht verhoogde concentraties zware metalen (hoofdzakelijk barium) aangetoond. De herkomst van de licht verhoogde concentraties is onbekend. Waarschijnlijk betreft het van nature verhoogde achtergrondconcentraties.

Conclusie

In onderstaande tabel zijn de resultaten en conclusies weergegeven van het uitgevoerde bodemonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0015.png"

Tabel 1: samenvatting resultaten deellocaties

Binnen het plangebied van de herinrichting van het stationsgebied Raalte is sprake van een bekend geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK (Wbb geval 1) waarbij nazorg van toepassing is en gebruiksbeperkingen gelden (in stand houden afdekkingen). In voorliggend onderzoek is aanvullend onderzoek naar deze PAK verontreiniging uitgevoerd en zijn maximaal matig verhoogde gehalten PAK aangetoond. De sterke verontreinigingen zijn niet aangetoond in dit bodemonderzoek. Vermoede-lijk is sprake van overwegend licht tot matig verhoogde gehalten PAK ter plaatse van Wbb-geval 1 met incidenteel een sterk verhoogd gehalte PAK. Gemiddeld wordt de interventiewaarde niet overschreden.

Voorafgaand aan de werkzaamheden in de verontreinigde grond dient voor begin van de werkzaamheden een goedgekeurde BUS-melding of (deel)saneringsplan beschikbaar te zijn. De melding of het plan dient te worden ingediend bij en goedgekeurd door het bevoegde gezag. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting bodemsanering opgenomen in de regels, zie artikel 7.2 overige zone- voorwaardelijke verplichting bodemsanering

3.4 Water

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is door Arcadis een Watertoets uitgevoerd in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening, zie Bijlage 5. De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het beschrijft de waterhuishoudkundige ontwerpuitgangspunten voortkomend uit het vigerend waterbeleid en de mogelijkheden die ontstaan door de aanwezige geohydrologische gebiedskenmerken.

3.4.1 Grondwater

Uit de MIPWA (grondwatermodel voor Noordoost Nederland) blijkt dat de GHG binnen het plangebied ligt tussen circa 0,7 m-mv aan de noordkant van het spoor en circa 3,4 m-mv ter plaatse van de spoorlijn zelf. Aan de zuidkant ligt de GHG op circa 1,2 m-mv. De GLG ligt circa 0,5m lager dan de GHG.

3.4.2 Oppervlaktewater

In figuur 14 is te zien dat het plangebied in een beschermingszone oppervlaktewater ligt. Watergang SW.55.98 is een primaire watergang in beheer van het waterschap. Deze watergang loopt door het projectgebied in westelijke richting. Deze watergang loopt direct langs de noordzijde van de spoorlijn en heeft derhalve een ontwaterende functie voor het spoor. Ten oosten van het station ligt een inlaatduiker die tijdens lange droge perioden vers water vanaf het Overijsselsch kanaal het gebied inlaat. Het waterschap geeft aan dat watergang SW.55.98 cruciaal is. Dit met name omdat de benedenstrooms gelegen landbouwgebieden via deze watergang worden voorzien van water tijdens droge perioden. Langs de watergangen loopt een onderhoudspad 5 m breed.

Net ten oosten van het gebied bevindt zich een bodemval. Bovenstrooms van deze bodemval (peilgebied 540) ligt het rustwaterpeil NAP +3,30m. Benedenstrooms van de bodemval (peilgebied 612), waaronder het plangebied, ligt het rustwaterpeil op NAP +3,00m. Dit waterpeil wordt bepaald door Stuw SW.55.98-S1 gelegen in de Hondemotswetering. Het waterschap heeft aangegeven dat de duiker Ø 500 mm onder het spoor door, net benedenstrooms van het station, gevoelig is voor verstopping. De bovenstroomse kant van deze duiker wordt in verband met verstopping een aantal keer per jaar gereinigd. Ten noorden van het plangebied ligt een retentie van de gemeente, aangeduid met SW.55.174 in figuur 10. Een overstort van het VGS-riool Oude Linderteseweg loost op de noordkant van deze retentie. De retentie voert af via een duiker Ø315mm naar watergang SW.55.98.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0016.png"

Figuur 14: oppervlaktewater in en rondom het plangebied

3.4.3 Riolering

In de Ceintuurbaan is de hoofdrijbaan aangesloten op het gemengde riool. In de parallelrijbaan ligt naast het gemengde riool ook een hemelwaterriool. Ten noorden van het spoor ligt een transportleiding van het waterschap buiten het projectgebied.

3.4.4 Ontwerpuitgangspunten

Door de Gemeente Raalte, Waterschap Drents Overijsselse Delta en ProRail zijn (ontwerp-)uitgangspunten opgesteld. In algemene zin zijn de volgende (ontwerp-)uitgangspunten gehanteerd:

  • De minimale ontwateringsdiepte voor wegen is 0,8 meter en voor wadi's 0,5 meter.
  • Ondergrondse infiltratievoorzieningen dienen boven de GHG gelegd te worden.
  • De onderwateringsdiepte, ter plaatse van het hart van het spoor, dient minimaal 1 meter te bedragen.
  • Bij het uitvoeren van de werkzaamheden (het overkluizen van watergang SW.55.98) dient de ontwatering van de spoorlijn gewaarborgd te worden.
  • Iedere zijde van het spoor dient zijn eigen water te verwerken.
  • Het hemelwater binnen het plangebied mag niet afgevoerd worden naar het openbare riool.
  • Het watersysteem mag maximaal 1,6/l/s/ha water afvoeren. Ten tijde van een maximale bui, 111 mm in 48 uur, mag er geen water in de woningen komen en dienen belangrijke ontsluitingswegen vrij van water te blijven.
  • Er dient een infiltratievoorziening aangelegd te worden met een minimale berging van 80 mm voor de toename in verhard oppervlak, die binnen tevens binnen 25 uur weer beschikbaar moet zijn voor de volgende bui. Dit is een maatregel waarmee het hemelwater het grondwater op peil houdt en/of aanvult.
  • Voor de toename verhard oppervlak, ten zuiden van de spoorlijn en in de fiets- en voetgangerstunnel, dient er een compenserende berging aangelegd te worden. Deze berging heeft geen bergingseis van 80 mm aangezien deze berging geen overloop heeft naar een watergang.

Daarnaast hebben de gemeente Raalte, Waterschap Drents Overijsselse Delta en ProRail ook afzonderlijk specifieke eisen aangedragen op het ontwerp.

Gemeente Raalte

  • Bij een ontwikkeling dient 20 mm hemelwater geborgen en geïnfiltreerd worden, niet enkel over de toename verhard oppervlak maar ook bij vervanging van de bestaande verhardingen.
  • De gemeente heeft een voorkeursvolgende aangedragen voor de afvoer en berging van hemelwater.
  • De gemeente heeft een sterkte voorkeur voor bovengronds infiltreren (wadi).
  • In de toekomstige situatie dient de afvoer vanuit de retentie op dezelfde manier plaats te vinden als in de huidige situatie.
  • Er dient rekening gehouden te worden met de eisen aan vormgeving van het hemelwaterstelsel, weergegeven in de Programma van Eisen Inrichting openbare ruimte (2021).
  • In het hemelwaterriool dient er minimaal 20 cm waking in het rioolstelsel te zijn.
  • De gebouwen van het station dienen met hun vuilwater aangesloten te worden op de riolering in de Ceintuurbaan/ Stationsstraat.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

  • Voor het omleggen van de primaire watergang dient er rekening gehouden te worden met de uitgangspunten van het Waterschap. Dit betekent dat de huidige bodem(hoogte) gehandhaafd blijft, het talud minimaal 1 op 2 bedraagt, het onderhoudspad 5 meter breed is, de duikers een maximale lengte van 12 m hebben (inclusief een diameter van Ø 600 mm) en dat de eventuele extra inhoud watergang niet gebruikt mag worden als compenserende waterberging.

ProRail

  • De afwatering van een zandperron met een tegelbestrating via wegzijging door voegen bestrating.
  • Het loopoppervlak van het perron dient zodanig af te wateren dat plasvorming wordt voorkomen.
  • Het perron dient het water van het loopoppervlak af te voeren met een afschot in dwarsrichting van het perron van minimaal 1:100 en maximaal 1:75.
  • Perronoppervlakken onder de perronkap doch binnen het invloedgebied van slagregens over een breedte van ca. 1,50 m tot de perronrand voorzien van een afschot conform EIS-001167 richting het perronspoor.
  • Bij het toepassen van een hemelwaterafvoersysteem of hemelwaterafvoer richting de perronsporen ten behoeve van de afvoer van water van het loopoppervlak van een perron, dient deze gedimensioneerd te worden op een maatgevende regenbui van 200 l/s/ha gedurende 15 minuten.
  • De hemelwaterafvoer van het loopoppervlak van het perron (een zijperron) naar de niet spoorzijde, dient zodanig uitgevoerd te worden, dat uitspoeling van grond en taluduitspoeling wordt voorkomen.
  • Perrons onder een gesloten sporenkap behoeven geen afschot voor de afwatering (vlak aanleggen).
  • Hemelwaterafvoeren moeten inspecteerbaar en onderhoudbaar zijn, zonder invloed op de exploitatie van het spoor.
  • 100% zijdelingse oppervlakte afstroming.
  • Afstromend water buiten baanlichaam afvoeren via watergangen of door infiltratie in de bodem.

Conclusie

Door het volgen van de voorgestelde maatregelen vormt het aspect water geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

3.5 Geluid

Met de voorgenomen ontwikkeling zal er enkel een aanpassing worden gemaakt aan de inrichting van het station. Deze ontwikkeling zal niet bijdragen aan een verhoging en/of overschrijding van de heersende geluidsproductieplafonds. Vanuit het verkeersonderzoek is gebleken dat de verkeersaantrekkende werking gelijk blijft. Bij de herinrichting van de stationsomgeving wordt het busstation verplaatst. Hierbij wordt het busstation verplaatst naar een nieuwe locatie aan de Ceintuurbaan dat circa 150 m ten noordwesten van het huidige busstation ligt. Het aantal bussen dat gebruik maakt van het busstation blijft gelijk, alleen de locatie van het busstation wijzigt.

In de ‘VNG-publicatie Bedrijven Milieuzonering’ is voor een busstation een richtafstand van 100 m aangegeven tot een woning in een rustige woonwijk en 50 m tot een woning in een gemengd gebied. Omdat de dichtst bijgelegen woning op circa 20 m afstand van het busstation ligt, is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (zie Bijlage 6). Het doel van het akoestisch onderzoek is het berekenen en het toetsen van de geluidbelasting afkomstig van het busverkeer op de nieuwe locatie van het busstation ter plaatse van de dichtst bijgelegen woningen.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ter plaatse van de dichtst bijliggende woningen ten hoogste 41, 38 en 31 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt. De berekende geluidsniveaus blijven daarmee voor alle woningen onder de grenswaarde van 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode, waarbij ook voldaan wordt aan een streefwaarde van 50 dB(A) van stap 2 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Het maximale geluidniveau bedraagt maximaal 59 dB(A) in zowel de dag-, avond- als nachtperiode. De maximale geluidniveaus (piekniveaus) voldoen hiermee aan de norm van 70 dB(A) van stap 2 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op geluidsgevoelige objecten. Op basis van de rekenresultaten kan geconcludeerd worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hiermee is er in de toekomstige situatie nog steeds sprake van een goede ruimtelijke ordening en vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:

  • Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;
  • De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk;
  • Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

3.6.1 Onderzoek met NIBM-tool

De ontwikkeling betreft de aanleg van een langzaamverkeersonderdoorgang, het verplaatsen van een busstation en K+R en de aanleg van parkeerplaatsen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de extra verkeersbewegingen relevant.

Om de situatie ‘worst case’ te beoordelen is aangenomen dat in het maatgevende jaar 2023 er 150 parkeervakken 5 maal per dag worden bezet (=1500 voertuigbewegingen) en er dagelijks 200 voertuigbewegingen zijn ten behoeve van K+R en ieder uur 6 lijn- en/of buurtbussen halteren tussen 6 en 23 uur (= 102 voertuigbewegingen). Op basis van de NIBM tool draagt het plan niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0017.png"
Figuur 15: uitkomst NIBM-tool verkeersgeneraties parkeren Raalte

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse geïnventariseerd. Op basis van de NSL Monitoringstool blijkt dat nu en in de toekomst de luchtkwaliteit (gemeten in fijnstof; PM2,5, PM10 en stikstofdioxide; NO2) ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde grenswaarde van 25 en 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. Het aantal dagen dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 µg/m³ lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorliggende ontwikkeling

3.7 Verkeer en parkeren

Het bestaande busstation nabij het station Raalte wordt verplaatst naar een nieuwe locatie. Bij de herpositionering zal het aantal bussen gelijk blijven aan de huidige situatie. Dit betekent dat het nieuwe busstation gelijktijdig twee reguliere lijnbussen en vier buurtbussen zal faciliteren. Ook wordt een bufferplek aangelegd voor één lijnbus en twee buurtbussen. Indien sprake is van treinvervangend vervoer zal dit aan de zuidzijde kunnen plaatsvinden op de bufferplaats van de lijnbussen. Daarnaast wordt op het busstation een K+R strook aangelegd. Ten opzichte van de huidige situatie is geen sprake van een toename van de verkeersintensiteiten.

Op het busstation zal een éénrichtingsregime worden ingesteld. De aansluiting op de bestaande Ceintuurbaan zal worden vormgeven als voorrangskruispunt. De Ceintuurbaan zelf zal ter hoogte van het busstation op een plateau komen te liggen. Daarmee wordt een veilige aansluiting gecreëerd.

Aan de noord- en zuidzijde van het station worden fietsenstallingen aangelegd welke middels een fietstunnel onder het spoor met elkaar verbonden zijn. De fietstunnel sluit aan de zuidzijde aan op de Ceintuurbaan. Aan de noordzijde zal de fietstunnel worden aangesloten op een nieuw aan te leggen fietspad. Dit fietspad valt buiten de scope van dit plan.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

3.8 Externe veiligheid

Op basis van de Algemene Risicokaart van Nederland (bezocht op: 29-11-2022) zijn geen risicovolle objecten in het plangebied of de directe omgeving aanwezig die in het kader van externe veiligheid nader geanalyseerd moeten worden. In figuur 16 is de uitsnede van de risicokaart te zien.

Binnen het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen gebruikt, geproduceerd, opgeslagen of getransporteerd. Tevens worden geen nieuwe kwetsbare, beperkt kwetsbare of risicovolle objecten mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Tevens worden er geen gevaarlijke stoffen over het spoor vervoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0018.png"

Figuur 16: Uitsnede Algemene Risicokaart Nederland

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

3.9 Bedrijven- en milieuzonering

ProRail is voornemens het station van Raalte her in te richten om het station te ontwikkelen tot een omgeving waarin iedereen op een logische en comfortabele manier zijn/haar weg kan vinden in de aantrekkelijke, groen ingerichte en overzichtelijke stationsomgeving. De toekomstige ontwikkeling ziet toe op de bushalte, langzaamverkeersonderdoorgang en fietsenstalling.

Deze ontwikkelingen bij het station zijn getoetst aan de 'VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering'. In de VNG-publicatie zijn voorkeursafstanden opgenomen ten aanzien van busstations. Een bushalte valt onder deze activiteit maar zal in omvang velen malen kleiner zijn, dan de beschreven activiteit in de VNG publicatie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk.

Voor busstation is de voorgestelde richtafstand voor geluid, de bepalende afstand omdat het de grootste afstand is. Ook geldt er een richtafstand voor stof van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Voor geluid wordt verwezen naar paragraaf 3.5 Geluid. In de geluidsparagraaf is gekeken naar de invloed van geluid van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving.

Conclusie

In de geluidsparagraaf is geconcludeerd dat er met de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten ontstaan op geluidsgevoelige objecten, bedrijfsactiviteiten en/of voorzieningen. Hiermee is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

3.10 Ontplofbare oorlogsresten

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een aanvullend onderzoek niet gesprongen explosieven uitgevoerd door REASeuro (zie Bijlage 7), uitgevoerd conform het WSCS-OCE. Het doel van voorliggende rapportage is om inzichtelijk te maken waar en tot welke diepte ontplofbare oorlogsresten achtergebleven zijn en welke gebieden en/of bodemlagen aangemerkt kunnen worden als onverdacht met betrekking tot de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.

Voorafgaand aan het aanvullend onderzoek zijn verschillende rapporten geanalyseerd. Deze rapporten vormen de basis voor het bepalen hoe groot de kans is dat er ontplofbare oorlogsresten aangetroffen zullen worden, en op welke diepte deze zich kunnen bevinden. Ook vormt deze informatie belangrijke input voor de risicoanalyse die bepaalt hoe groot de kans is dat achtergebleven oorlogsresten door toekomstige grondroeringen ongewenst tot uitwerking kunnen komen en welke effecten hierbij kunnen ontstaan.

Uit het onderzoek is gebleken dat er gedurende WOII, binnen deelprojectlocatie B -Raalte km 16.2 –19.9, meerdere luchtaanvallen zijn uitgevoerd, waarbij zowel vliegtuigbommen van 250 lb. en 500 lb. zijn afgeworpen en met luchtgronddoelrakettenen en boordwapens is geschoten. Aanwijzingen voor het gebruik van trilling gevoelige ontstekers zijn niet gevonden, waardoor alleen het ongecontroleerd toucheren, bewegen en/of deformeren van Ontplofbare Oorlogsresten (OO) voorkomen dient te worden. Ook hebben binnen dit gebied stellingen gestaan, waarin eventueel OO achtergebleven kunnen zijn.

Conclusie
De toekomstige grondroerende werkzaamheden binnen verdacht gebied kunnen worden uitgevoerd zonder mitigerende maatregelen te treffen. Wel wordt er geadviseerd om voorafgaande aan de werkzaamheden een PRA-OO te laten uitvoeren. De PRA-OO is een bureaustudie waarin de risico´s van de geplande grondroerende werkzaamheden in relatie tot de aan te treffen OO in kaart worden gebracht en waarbij de meest efficiënte mitigerende maatregelen worden voorgeschreven en toegelicht. Op basis van het rapport PRA-OO kan een gedegen inschatting worden gemaakt van de kosten en doorlooptijden van mitigerende maatregelen voor de uitvoeringsfase van een project en de consequenties die dit heeft voor de geplande werkzaamheden. Daarnaast wordt geadviseerd uitvoerend personeel voorafgaand aan de werkzaamheden te informeren over het 'Protocol spontaan aantreffen OO' zodat, indien er onverwachts een OO wordt aangetroffen, de juiste stappen doorlopen worden.

Door het volgen van de voorgenoemde voorzorgsmaatregelen en het 'protocol spontaan aantreffen OO' vormt het aspect ontplofbare oorlogsresten geen belemmering voor de voorgenomen werkzaamheden.

3.11 Landschap

De spoorzone vormt samen met N35 een begrenzing tussen Raalte noord en zuid en wordt gekenmerkt door een stevige lineaire groenstructuren met een landelijk karakter. De bestaande volwassen groenstrook langs de Ceintuurbaan sluit daarop aan, maar vormt vooral een ruimtelijke begrenzing tussen de woonstraten en het stationsgebied.

De ambitie is om de bestaande groenstrook langs de Ceintuurbaan te behouden en het daarachter gepositioneerde stationsgebied als een op zichzelf staande ruimte in te richten.

Het stationsgebied rondom de bushalte en de K&R zone vormt het welkomstgebied en is voorzien van royale groenvakken met gebogen lijnen. De groenvakken zijn voorzien van bloemrijke plantenborders met jaarrond belevingswaarde en zorgen voor een overzichtelijke en zachte overgang tussen het ontvangstplein en de hoger gelegen perrons. Er worden bomen met een lange levensduur toegepast zoals eik, beuk en kastanje. Tussen de fietsenstallingen zijn enkele bomen opgenomen ter verbetering van de ruimtelijke beleving en het verblijfsklimaat in warmere perioden.

Aan de noordoostzijde wordt de bestaande lineaire groenstructuur bij de nieuwe hellingbaan gedeeltelijk onderbroken waardoor de noordoostzijde ruimtelijk meer onderdeel wordt van de stationsomgeving. Door nieuwe bomen rondom de fietsenstalling te planten wordt de ruimtelijke relatie verder benadrukt en versterkt. De randbeplanting bestaat uit gebiedseigen boomsoorten zodat de fietsenstalling aansluit op het landelijke karakter tussen het spoor en de N35.

3.12 M.e.r.-beoordeling

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.), moet bij initiatieven voor (het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan MER-plichtig, project MER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.

Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Er is geen sprake van een activiteit die wordt benoemd in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r., waardoor er geen sprake is van een m.e.r.-plicht. Van een m.e.r.-beoordelingsplicht is sprake als de activiteit en het te nemen besluit voldoen aan de beschrijvingen uit kolommen 1, 2 en 4 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De drempelwaarden genoemd in bijlage D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn richtwaarden. Wanneer een project de in bijlage D, kolom 1, beschreven activiteiten bevat is het, ongeacht de omvang van de activiteiten, noodzakelijk om te toetsen of sprake is van een project met belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230002-VG01_0020.png"

Tabel 2: Relevante categoriën bijlage bij het Besluit m.e.r.

Categorie D2.2: niet van toepassing 
Er is geen sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse spoorweg waarvoor een bestemmingsplanwijziging nodig is, of aangevraagd wordt.

 

Categorie D11.2: niet van toepassing
Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. hangt af van het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer. Dit hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

Voorgenomen ontwikkeling is beperkt van aard, aangezien een grootdeel van het plangebied op dit moment al functioneert als stationsgebied. Beperkte (versnipperde) deelgebieden moeten middels voorliggend bestemmingsplan gewijzigd worden als bestemming. Het gaat hierbij om de bestemmingen Groen, Bedrijf en Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. Daarnaast wordt enkel het stationsgebied heringericht, waarmee de aantal treinbewegingen en busbewegingen gelijk blijven. Buiten de nieuwe uitstraling en de langzaamverkeersonderdoorgang worden er geen aspecten gewijzigd, die leiden tot een grotere milieubelasting. In de paragrafen 3.1 tot en met 3.11 wordt ook onderbouwd dat er geen significante negatieve effecten op de omgeving plaatsvinden. Hiermee hoeft voorgenomen ontwikkeling niet aangeduid te worden als stedelijk ontwikkelingsproject.

Geconcludeerd kan worden dat er geen vormvrije m.e.r.- beoordeling niet benodigd is omdat de activiteit niet valt onder activiteiten benoemd in derdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 4 Toelichting op de planregels

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

4.1 Inleiding

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Bij dit bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan ‘Raalte kern’ van de gemeente Raalte en de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Raalte.

Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen, met de bijbehorende aanduidingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht.

Regels 

De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • hoofdstuk 'Inleidende regels' van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de 'Begrippen' (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk 'Bestemmingsregels' zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk ‘Algemene regels’ staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk 'Overgangs- en slotregels' van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

4.2 Bestemmingsregels

Navolgend wordt de bestemmingen nader toegelicht.

Groen

Deze bestemming laat onder andere groen- en speelvoorzieningen toe doch biedt ook mogelijkheden voor (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voor fiets- en voetgangerstunnels. Daarnaast is sprake van diverse aanduidingen die voorzien in een toegevoegde functie.

Binnen 'Groen' zijn ook verhardingen mogelijk, hierbij kan ook gedacht worden aan bijvoorbeeld verhardingen om bij calamiteiten als doorgang te fungeren of als standplaats voor een brandweerwagen die gebruik maakt van de naastgelegen waterpartij.

Verkeer - Railverkeer

Naast spoorwegvoorzieningen zijn hier onder meer wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen en geluidwerende voorzieningen toegestaan. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegelaten.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming heeft vooral betrekking op wegen met het karakter van een woonstraat en op het fiets-/voetpad met tunnel dat onder de spoorbaan doorloopt. Daarnaast zijn diverse andere functies toegestaan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 Participatie

Om de omwonenden in een vroeg stadium te informeren over de plannen om het traject Zwolle-Enschede te verbeteren, zijn er voor het stationsgebied Raalte bewonersavonden georganiseerd op 30 en 31 mei 2022. Op basis van een vlekkenplan heeft dit de mogelijkheid gegeven aan lokale bewoners om mee te denken over opstellingsvarianten en inspraak te hebben waarom voor specifieke ontwerpbesluiten is gekozen.

Daarnaast zijn er de tijdens het opstellen van het Referentie-ontwerp klankbordgroep avonden georganiseerd waarop de geïnteresseerden konden meedenken. Deze input is (waar mogelijk) meegenomen in de huidige ontwerpen, in de laatste klankbordgroepen is dit ook teruggekoppeld aan de omwonenden. Onderstaand een overzicht van de klankbordgroepen die geweest zijn;

  • Raalte klankbordgroep 1 – onderwerp wat ophalen input – 14 juli 2022;
  • Raalte klankbordgroep 2 – aan de slag met de input – 14 september 2022;
  • Raalte klankbordgroep 3 – terugkoppeling – 8 november 2022;

De resultaten zijn gepresenteerd op de bewonersavonden, te weten;

  • Raalte bewonersavond – 16 november 2022;

5.1.2 Bestemmingsplanprocedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

Gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van ProRail en de gemeente zodat de uitvoering van het plan feitelijk gerealiseerd kan worden.

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Hiervoor is het voorontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente (namelijk de Provincie Overijssel en de Waterschap Drents Overijsselse Delta) verzonden. Inhoudelijke reacties die binnen zijn gekomen op het plan, zijn verwerkt.

Vastellingsprocedure

Nadat alle vooroverlegreacties bekend zijn, is het ontwerp bestemmingsplan opgesteld. Dit ontwerp bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Het bestemmingsplan Raalte Kern, Station Raalte heeft van donderdag 22 juni 2023 tot en met woensdag 2 augustus 2023 in ontwerp ter inzage gelegen. In de periode heeft het ontwerp bestemmingsplan ter voldoening aan artikel 3.8. van de Wet op de ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl en kon men vragenstellen tijdens een vrij inloopmoment in het gemeentehuis op dinsdag 4 juli 2023. Gedurende de ter inzage termijn kon een ieder naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken aan de raad van de gemeente Raalte. Er zijn hierop geen zienswijzen binnengekomen. Het bestemmingsplan is op 19 oktober 2023 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Raalte.

Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

5.2 Financiële uitvoerbaarheid

In bestuurlijk overleg d.d. 2 december 2022 hebben Ministerie, Provincie, ProRail, NS en Gemeente zich garant gesteld voor het benodigde budget en de benodigde gronden. Er is voldoende budget beschikbaar om de financiële uitvoerbaarheid van het project als positief te beoordelen.