direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landgoed den Alerdinck II, partiële herziening nr.1, omgeving Zuthemerweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Landgoed Den Alerdinck II is in 2007-2008 begonnen met een project om de ruimtelijke en ecologische kwaliteit te verbeteren. In ruil voor het slopen van opstallen en de aanleg van bos en natuur, mag het landgoed vijf vrijstaande woningen realiseren op 'De Hofstee', een locatie aan de noordzijde van het landgoed. Door de woningmarktcrisis en toenemende geluidsoverlast van de N35 zijn de woningen niet gerealiseerd. Begin 2019 is om een alternatieve plek verzocht bij de gemeente. Aan de Zuthemerweg is een geschikte plek gevonden.

Voor de verplaatsing van de woningbouwlocatie is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Met voorliggend plan wordt de woonbestemming van De Hofstee verplaatst en wordt het mogelijk gemaakt om de vijf woningen te bouwen op een perceel aan de Zuthemerweg. Om een goede ruimtelijke kwaliteit te waarborgen zijn tevens een beeldkwaliteitsplan en landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied met de naam 'Erf aan de Oude Zeedijk' is gelegen aan de Zuthemerweg te Laag Zuthem. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0002.png"

De 'oude' locatie De Hofstee en de nieuwe woonlocatie aan de Zuthemerweg (luchtfoto: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Achtergrond van de ontwikkeling

In de jaren 2007-2008 is op Landgoed Den Alerdinck II een gecombineerd rood-voor-rood en rood-voor-groen project opgestart. Doel was het verbeteren van de ruimtelijke - en ecologische kwaliteit, gecombineerd met het versterken van de economische basis. Onder leiding van de Dienst Landelijk Gebied is door een team van gemeente, provincie, waterschap, Het Oversticht, landgoed en externe deskundigen een integraal plan opgesteld. Dat hield onder meer in de sloop van ruim 2.400 m2 aan stallen en dat het landgoed middels de aanleg van 26 hectare bos en natuur geoptimaliseerd zou worden als stapsteen in de robuuste ecologische verbindingszone Veluwe - Vechtdal. Verder zijn waterschapsdoelen op het gebied van retentie en waterecologie gerealiseerd. Als compensatie voor de investeringen, de toenemende beheerkosten en afnemende pachtopbrengsten zou het landgoed een nieuw erf met vijf vrijstaande woningen mogen realiseren op een akker nabij de N35, bekend als 'De Hofstee'. Dit project is in 2012 bekroond met de vaststelling van een bestemmingsplan.

Het landgoed is alle overeengekomen afspraken nagekomen: de stallen zijn gesloopt, er is 26 hectare nieuwe natuur gerealiseerd en het waterschap heeft twee waterbergingen annex natuurstapstenen op het landgoed aangelegd. De geplande natuuroever langs de Kolkwetering wordt nog uitgevoerd. Door de crisis op de woningmarkt en de mogelijke uitbreiding van de N35 (en daarmee gepaard gaande geluidhinder) zijn de woningen tot nog toe niet gerealiseerd.

Begin 2019 is de gemeente Raalte verzocht om met het landgoed te zoeken naar een alternatieve plek voor de woningen, op grotere afstand van de N35. Aan de Zuthemerweg is een geschikte plek gevonden. Landgoed Den Alerdinck II ligt op drie dekzandruggen. De meest noordelijke is smal en is het minst bebouwd. Op de middelste rug ligt een aantal verspreid gelegen erven. De zuidelijke rug is het grootst en kent de meeste

bebouwing, waaronder de havezathe Den Alerdinck. Op deze rug ligt ook het plangebied. De locatie wordt direct vanaf de openbare weg ontsloten. Vanuit het rijks- en provinciale beleid liggen er geen specifieke doelstellingen op deze plek. Het perceel maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

Met voorliggend plan gaat niet om een geheel nieuwe ontwikkeling, maar slechts om het verplaatsen van een woonbestemming. Een uitwerking in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is niet nodig, omdat de 'groene' maatregelen zoals hierboven omschreven al zijn uitgevoerd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Den Alerdinck is een oud landgoed, voor het eerst genoemd in 1427. Het vormde vroeger een groter geheel met de havezathe. In 1868 werd de havezathe Den Alerdinck met park en een klein gedeelte van de landerijen verkocht. Het grootste deel van het landgoed, bestaande uit bos en landerijen, bleef voortbestaan onder de naam Den Alerdinck II.

Het landgoed ligt op de overgang van een dekzandgebied (oosten) naar het kommenlandschap (westen). Het dekzandlandschap bestaat uit ruggen en laagten in oost-westrichting. Het plangebied aan de Zuthemerweg ligt op zo'n dekzandrug. Het betreft een open perceel, gelegen tussen twee bospercelen aan de Zuthemerweg. Ten noorden van het perceel liggen de lager gelegen agrarische gronden. Op de perceelsgrens met deze gronden staat een solitaire boom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0003.png"

Locatie Zuthemerweg

Langs de Zuthemerweg ligt op het westelijk deel van de zuidrand van het perceel de oude zeedijk. In de 17e en 18e eeuw stond het gebied tijdens stormachtig weer onder invloed van de Zuiderzee. Door opstuwing van het water in de IJssel en het Zwartewater liep het landgoed meerdere keren onder water. Daarom is tussen 1825 en 1830 op het landgoed een dijk aangelegd met een lengte van 3,6 kilometer.

Ongeveer halverwege de kavel stopt deze zeedijk en loopt aan de overzijde van de Zuthemerweg weer verder richting het oosten. Tussen de bomen op deze zeedijk loopt een wandelpaadje. Waar de zeedijk stopt, gaat de bomenrij in een enkele rij door. De toegang vanaf de Zuthemerweg naar het perceel ligt in de zuidoosthoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0004.png"

Locatie De Hofstee

Locatie de Hofstee, waar volgens het vigerende bestemmingsplan 5 woningen mogen worden gebouwd, ligt op het noordelijke deel van het landgoed in een lager gelegen gebied tussen twee dekzandruggen in. Het betreft een locatie aan de rand van een jong bos, dat in het kader van het rood-voor-groen project is aangeplant. Omdat de woningen niet gerealiseerd zijn, is de locatie in de huidige situatie in gebruik als grasland.

2.2 Toekomstige situatie

Bebouwing en situering

Met voorliggend plan wordt de mogelijkheid om vijf woningen te bouwen op het landgoed verplaatst van de locatie De Hofstee naar de locatie aan de Zuthemerweg. Op het perceel wordt een nieuw landelijk erf gerealiseerd met een hiërarchische erfopbouw. Dit betekent dat er een onderscheid is tussen de ‘hoofdwoningen’ en de overige woningen. De ‘hoofdwoningen’ refereren aan een ‘dubbele’ Sallandse boerderij (boerderij met parallel gesitueerde schuur in dezelfde bouwstijl) en de andere woningen refereren aan de schuren op het erf. Deze opzet verwijst naar de historische opzet van erven in het landelijk gebied in de omgeving. De bebouwing staat rondom het erf en gedraaid ten opzichte van elkaar; één woning staat achteraf, met de uitstraling van en verwijzend naar een veldschuur. Bergruimte wordt zoveel mogelijk inpandig gerealiseerd om een wildgroei aan losse bijgebouwen te voorkomen. Er kan een gezamenlijke bergruimte in de vorm van een hooiberg gerealiseerd worden.

Onderstaande afbeelding geeft de gewenste inrichting weer. Het schetsontwerp is onderdeel van het inrichtings- en beeldkwaliteitplan welke als bijlage 1 bij de regels is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0005.png"

Schetsontwerp (ontwerp: Buro SRO)

Het erf

Het erf kent een informele inrichting en bestaat uit halfverharding, ontsloten via de bestaande inrit van het huidige weiland. Op het erf is ruimte voor bezoekers om de auto te parkeren. Samen met het parkeren op eigen terrein en in de (gras)parkeerkoffer aan het begin van het erf, wordt voldaan aan de parkeernorm (2,4 pp/w). Door de compacte opzet van de bebouwing rondom het erf is er veel ruimte voor openheid en groen op de rest van het perceel. Het erf wordt via de bestaande inrit van het perceel ontsloten op de Zuthemerweg. In het midden van het erf staat een solitaire boom, vanuit dit punt lopen zichtlijnen naar het open achterliggende landschap. De tuinen hebben streekeigen hagen en/of struiken die overlopen in een meer extensief ingericht gedeelte van de tuin en vervolgens in de weide. In de extensief beheerde weide staat een fruitboomgaard die beheerd en gebruikt kan worden door alle bewoners van het erf. Door de extensief beheerde weide en tussen de fruitboomgaard slingert een (uitgemaaid) pad. De 'veldwoning' is bereikbaar via een ontsluitingspad in de vorm van een karrespoor. De bomen langs de Zuthemerweg blijven behouden. Tussen de bomen door blijft er vanaf de Zuthemerweg zicht op het achterland.

Beeldkwaliteit en beplantingsplan

De beeldkwaliteit van de toekomstige gebouwen en het erf zijn nader uitgewerkt in het Inrichtings- en beeldkwaliteitplan in bijlage 1 bij de regels. Hierin zijn zowel stedenbouwkundige als architectonische criteria opgenomen voor de nieuwe woningen en het erf. Bouwplannen moeten hieraan worden getoetst. Om het plan ook landschappelijk goed in te passen is tevens een beplantingsplan opgesteld. De uitvoering van dit plan is geborgd door een voorwaardelijke verplichting in de regels.

De uitstraling van de grote ‘hoofdwoningen’ uit zich voornamelijk in bakstenen gevels en een grote wolfskap. De andere woningen kennen een rechthoekige plattegrond en hebben een zadeldak met een relatief lage goothoogte en grote dakvlakken, bij de veldschuur is sprake van een asymmetrische kap.

Om de woningen privacy te geven worden in de perceelshoeken natuurlijke hagen aangeplant. Deze lopen over van een meer extensief ingericht gedeelte van de tuin naar weide. Door deze inrichting als weide en/of landschapstuin blijft de openheid zoveel mogelijk gewaarborgd. Schuttingen en hoge erfafscheidingen zijn niet gewenst. In de beplanting worden streekeigen soorten toegepast die van oorsprong passen in het landschapstype. Voor een volledige beschrijving van de gewenste beeldkwaliteit en de inpassing in het landschap wordt verwezen naar bijlage 1.

Locatie De Hofstee

Op de locatie De Hofstee wordt de woonbestemming van de verbeelding van het bestemmingsplan verwijderd. De gronden worden, aansluitend aan het omliggende grondgebruik, ingericht als bos en landbouwgrond.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. In de Regels algemene regels ruimtelijke ordening is deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek
Gebiedsgericht

Volgens de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening is het plangebied gelegen onder een laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen. De regeling houdt in dat er in deze gebieden geen bouwwerken mogen staan die hoger zijn dan 40 meter. Onderhavig bestemmingsplan staat geen bouwwerken toe van deze hoogte.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van een woonbestemming voor vijf woningen. Het aantal woningen dat gebouwd mag worden neemt niet toe. De ladder voor duurzame verstelijking is niet van toepassing.

Het plan past in het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. In de visie worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang bezien voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Bij een initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0006.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op de volgende drie niveaus:

  • Generieke beleidskeuzes
  • Ontwikkelingsperspectieven
  • Gebiedskenmerken

  • 1. Generieke beleidskeuzes (OF)

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke behoefte aan een bepaalde voorziening. Hierbij kan het gaan om beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen, maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties te voorkomen (de 'ladder'). De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend en vastgelegd in de omgevingsverordening.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (WAAR)

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de Omgevingsvisie van het provincie Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daarbij is ruimte voor een lokale afweging. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

  • 3. Gebiedskenmerken (HOE)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Planspecifiek

  • 1. Generieke beleidskeuzes (OF)

Bij de afwegingen in deze eerste stap zijn de artikelen 2.1.3, 2.1.5 en artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang.

Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Lid 1

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Lid 2
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

Lid 3

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Lid 5

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Lid 1

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Lid 2

Lid 1 is niet van toepassing op de bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven en op zelfstandige opstelling van zonnepanelen.

Lid 3

In aanvulling op het gestelde onder 1 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

Toetsing

In voorliggend plan gaat het om de verplaatsing van een woonbestemming van locatie De Hofstee naar een locatie aan de Zuthemerweg. De woonbestemming van de locatie De Hofstee wordt verwijderd. Het plan legt derhalve geen extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving. De mogelijkheid om vijf woningen te bouwen is eerder mogelijk gemaakt in het kader van een rood-voor-rood en rood-voor-groen project. De 'groene' maatregelen van het project zijn reeds gerealiseerd (zie paragraaf 1.3). De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (WAAR)

Het plangebied is op de kaart met Ontwikkelingsperspectieven aangemerkt voor Bijzondere gebiedscondities benutten: landgoederen. Omdat landgoederen laten zien dat natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en economische waarden goed te combineren zijn, ziet de provincie hier mogelijkheden voor uiteenlopende functies in het werken aan diverse beleidsambities op het gebied van natuur, landschap, recreatie, energie en vrijetijdseconomie. Nieuwe functies kunnen worden ingepast om het landgoedbedrijf duurzaam financieel in stand te houden. De provincie wil landgoederen ondersteunen in het duurzaam versterken van bestaande en ontwikkelen van nieuwe (groene) kwaliteiten. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) biedt ruimte om nieuwe economische dragers te ontwikkelen.

Er is op het landgoed Den Alerdinck II gebruik gemaakt van de landgoedaanpak door de opbrengst van de woningen te investeren in de kwaliteitsversterking en instandhouding van het landgoed. De KGO-afweging heeft reeds plaatsgevonden in het vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). De 'groene' maatregelen zijn reeds uitgevoerd. Voorliggend plan heeft alleen betrekking op de verplaatsing van de reeds aanwezige woonbestemming

  • 3. Gebiedskenmerken (HOE)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De Stedelijke laag wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor de locatie en de aangrenzende gronden geen specifieke eigenschappen gelden.

Natuurlijke laag

Het plangebied ligt in het gebied 'dekzandvlakte en ruggen'. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht. Het kenmerkende reliëf is op veel plaatsen vervlakt. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

In deze laag wordt het plangebied gerekend tot het rivierenlandschap, bestaande uit oeverwallen met een kleinschalig mozaïeklandschap en de meer open komgronden. Er wordt naar gestreefd om de contrasten te vergroten en meer beleefbaar te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0007.png"

(Bron: Catalogus Gebiedskenmerken Overijssel)

Het plangebied ligt op een smalle dekzandrug, de gronden ten noorden en zuiden liggen lager en het landschap is er meer open. Van oudsher zijn de dekzandruggen ook de plekken waar de meeste bebouwing aanwezig is. De nieuwbouw van woningen past in deze structuur, wat nog wordt versterkt door het toevoegen van beplantingen. Het plan is opgezet volgens het principe van een 'Sallands erf' en wordt voorzien van een landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.2 en het Inrichtings- en beeldkwaliteitplan in bijlage 1. Geconcludeerd mag worden dat het plan in overeenstemming is met de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap.

Laag van de beleving

Op basis van de laag van de beleving is het plangebied aangemerkt met 'donkerte' en als 'IJssellinie inundatieveld'.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Raalte en daarmee in de 'donkere gebieden'. Dit zijn de gebieden waar het 's nachts nog 'echt donker' is. Deze gebieden kenmerken zich door dun bewoond gebied met een lage gebruiksdruk. Er komt steeds meer aandacht voor vermindering van de lichthinder en onnodige uitstraling naar boven. De ambitie van de provincie is daarom om de huidige donkere gebieden ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkeling liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen en dergelijke. Stedelijke functies worden bij voorkeur gebundeld in de 'lichte' gebieden.

Het plangebied ligt binnen de IJssellinie inundatieveld, dat een 'baken in de tijd' schept in het landschap. Deze bakens vertellen een verhaal en het belang van deze bakens wordt meer en meer ingezien. De provincie heeft de ambitie om verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens te creëren. Ook wil de provincie nieuwe bakens toevoegen. Karakteristieke gebouwen en cultuurhistorische waarden worden bewust ingezet in gebiedsopgaves. De bakens worden zichtbaarder gemaakt en langs de bakens worden recreatieve routes met uitleg ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0008.png"

(Bron: Catalogus Gebiedskenmerken Overijssel)

Met voorliggend plan wordt de mogelijkheid om vijf woningen te bouwen verplaatst van de locatie De Hofstee naar een perceel aan de Zuthemerweg. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een zekere lichtuitstraling is inherent aan functies waar mensen verblijven, zoals woningen en agrarische bedrijven, maar deze is niet onevenredig aan wat er reeds aanwezig is in het gebied.

In paragraaf 4.6 is onderbouwd dat er geen sprake is aantasting van cultuurhistorische waarden. Voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de waarden behorende bij het IJssellinie inundatieveld.

Geconcludeerd worden dat voorliggend plan past in het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Horizon gemeente Raalte 2040

De Omgevingsvisie geeft richting aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. De visie omvat drie kernopgaven:

  • 1. het buitengebied: een groen en innovatief productielandschap;
  • 2. toekomstbestendige wijken en dorpen: ruimte geven aan eigenzinnig samenleven;
  • 3. identiteit en regio: Raalte als het levendig hart van Salland.

Het buitengebied is van oudsher de plek voor landbouw. Behalve een productielandschap is het ook een plek waar rust en natuurschoon te vinden is. Er komen veel ontwikkelingen op het landelijke gebied af die deels met elkaar conflicteren. Denk hierbij aan ontwikkelingen in de landbouw (stoppende boeren en VAB), klimaatverandering, de opwekking van duurzame energie en recreatie en toerisme.

De ambitie is 'Raalte als groen en innovatief productielandschap'. Dit vraagt om regie, maar ook samenwerking. Hierbij zijn de volgende vijf ontwikkelingsrichtingen geformuleerd

  • 1. Een sterk en afwisselend landschap door het verder te ontwikkelen, te versterken en te behouden wat waardevol is;
  • 2. Een toekomstbestendige landbouw die meerwaarde oplevert voor de leefomgeving en het landschap door middel van technologie, innovatie en experiment;
  • 3. Het aangrijpen van kansen om in stedelijk gebied energie duurzaam op te wekken. Tegelijkertijd is er erkenning dat de opgave te groot is om alleen in stedelijk gebied op te lossen en daardoor voor een groot deel ook een plek in het buitengebied vindt;
  • 4. Een vitaal, divers en gemengd buitengebied. Een werk- en productielandschap, waar een balans is met wonen, landschappelijke- en cultuurhistorische kwaliteiten, natuur en recreatie;
  • 5. Kleinschalige recreatie, die past in het landschap en die aansluit op andere activiteiten in het buitengebied.


Planspecifiek 
Met voorliggend plan wordt enkel de woonbestemming voor vijf woningen verplaatst. Er is geen sprake van het planologisch toevoegen van nieuwe woningen in het buitengebied. Er is een Inrichtings- en beeldkwaliteitplan gemaakt dat de kwaliteit van het plan waarborgt. Hiermee draagt het plan bij aan de ontwikkelingsrichtingen 1 en 4 voor het buitengebied van de gemeente Raalte.

Het initiatief is past in de Omgevingsvisie Horizon gemeente Raalte 2040.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland (2008)

Het landschapsontwikkelingsplan is een gezamenlijk product van de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe. De LOP-visie schetst het toekomstbeeld voor het plangebied. De opgave is om bestaande waarden te behouden (beschermen) en de ruimtelijke karakteristiek van de onderscheiden deelgebieden (verder) te versterken en te ontwikkelen. Vanuit de visie wordt duidelijk welke ontwikkelingen op welke wijze passen in het Sallandse landschap en hoe het karakter van dit landschap versterkt kan worden.

Het landschapsbeleid van het landschapsontwikkelingsplan is gericht op het versterken van de karakteristiek van het landschap. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen die het landschappelijke karakteristiek versterken worden aangelegd.

Relevant voor het plangebied benoemt het landschapsontwikkelingsplan als landschappelijke karakteristiek:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen;
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Perceelscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf;
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Knooperven;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Zandwegen;
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen.

Planspecifiek

Voor de verplaatsing van de woonbestemming is de dekzandrug een passende keuze. In het 1 Inrichtings- en beeldkwaliteitplan in bijlage 1 wordt beschreven op welke wijze voorliggend plan inspeelt op de landschappelijke karakteristiek en deze verder versterkt.

Het initiatief past in het Landschapsontwikkelingsplan Salland.

3.3.3 Beleidsnota Erven in Beweging 2023

Het beleid Erven in Beweging maakt hergebruik en sloop van leegstaande bebouwing in het buitengebied mogelijk. Doel is om zo verpaupering en ongewenst/illegaal hergebruik tegen te gaan en bij te dragen aan een vitaal platteland. Om de sloop van bebouwing te financieren, staat het beleid nieuwe (woon)bebouwing in het buitengebied toe. Dit kan in de vorm van een nieuwe woning, extra (bij)gebouwen of het vestigen van een bedrijf dat past in het buitengebied. Een voorwaarde in alle gevallen is dat het leidt tot een verbetering van het ruimtelijke kwaliteit.

Het bestaande Rood-voor-roodbeleid wordt in twee fasen aangepast:

  • 1. De locaties waar nieuwe Rood voor Rood-woningen mogen worden gebouwd, zijn beperkt tot de slooplocatie of een locatie met geclusterde woningen aan een dorpsrand.
  • 2. Gebouwen die na 1 januari 2003 zijn gebouwd mogen niet worden ingezet voor Rood voor Rood. Hier kan wel een uitzondering op worden gemaakt, bijvoorbeeld als een locatie weinig toekomstperspectief heeft voor de landbouw.

Planspecifiek
Voorliggend plan betreft geen rood-voor-roodontwikkeling. Het plan voorziet in een verplaatsing van een reeds bestaande woonbestemming. De afweging om nieuwe woningen op het landgoed Den Alerdinck II te mogen bouwen heeft reeds eerder plaatsgevonden.

De beleidsnota Erven in Beweging is niet van toepassing op voorliggend plan.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Voor het landgoed geldt het bestemmingsplan 'Landgoed Den Alerdinck II', vastgesteld op 27 maart 2012 door de raad van de gemeente Raalte. De locatie aan de Zuthemerweg heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. De locatie 'De Hofstee' heeft nu een woonbestemming. Onderstaand een uitsnede van het huidige bestemmingsplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0009.png"

Verbeelding van het bestemmingsplan 'Landgoed Den Alerdinck II' met beide planlocaties (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0010.png"

Uitsnede van de planlocatie aan de Zuthemerweg (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid

Het plan voorziet in het realiseren van vijf woningen op gronden die nu niet voor woondoeleinden bestemd zijn. Het plan past daarmee niet in het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt daarom herzien. In de herziening wordt de huidige woonbestemming van de locatie De Hofstee gewijzigd in de bestemmingen Bos en Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd welke als bijlage 1 is bijgevoegd. In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan lood aangetoond en in het grondwater licht verhoogde gehalten zware metalen. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan er geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op locatie.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit het rekenpunt 27364178_738925 (aan de N35 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   11 µg/m3   14,1 µg/m3   7,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De berekende concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.

Naast wegverkeer is ook de landbouw (met name de intensieve veehouderij) een bron van luchtverontreiniging. Op ruim 650 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt een rundvee- en pluimveebedrijf aan de Lierderholthuisweg 69. In het onderzoek luchtkwaliteit voor dit bedrijf, uitgevoerd in het kader van de aanvraag milieuvergunning, zijn de concentraties fijnstof (PM10) en NO2 onderzocht op gevoelige objecten in de omgeving. Hierin zijn onder meer de woningen Lierderholthuisweg 73 en Hoge Bosweg 2-4 meegenomen, die beiden tussen het bedrijf en het plangebied liggen en dus op kortere afstand van het bedrijf zijn gelegen. In onderstaande tabel zijn de rekenresultaten opgenomen.

  Jaargemiddelde PM10
(max. 40 µg/m3)  
Aantal overschrijdingsdagen
24-uurgemiddelden  
Jaargemiddelde NO2 (max. 40 µg/m3)  
    PM10
max. 50 µg/m3 (35x)  
NO2
max.200 µg/m3 (18x)  
 
Lierderholthuisweg 73   23,00   15   0   16,56  
Hoge Bosweg 2-4   21,10   9   0   15,56  

(bron: onderzoek luchtkwaliteit behorend bij Besluit omgevingsvergunning Lierderholthuisweg 69)

De grenswaarden van 40 µg/m3 voor fijnstof en NO2 als jaargemiddelde worden niet overschreden. De grenswaarde van 50 µg/m3 als 24-uurgemiddelde die per jaar maximaal 35 keer mag worden overschreden, wordt ook niet overschreden. Omdat genoemde objecten op kortere afstand van het bedrijf liggen dan het voorliggende plangebied mag worden aangenomen dat ook voor deze locatie wordt voldaan aan de normen

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend initiatief betreft de verplaatsing van een woonbestemming. Planologisch gezien wordt er geen nieuwe functie toegevoegd. Bovendien is de bijdrage aan de luchtkwaliteit als gevolg van de verkeersbewegingen van vijf woningen dermate klein dat dit 'niet in betekenende mate' bijdraagt. Een nadere toetsing van het aspect luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De ontwikkeling ligt op circa 280 meter van de spoorlijn, ruim buiten de geluidzone (100 m) van de spoorlijn. Voor voorliggend plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd welke terug te vinden is in bijlage 2. De geluidbelasting op de gevels van de woningen door wegverkeer op de Zuthemerweg bedraagt ten hoogste 47 dB na aftrek. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer. Er zijn ook geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Ten behoeve van voorliggend plan is een geuronderzoek uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in bijlage 3.

In de naaste omgeving van het plangebied liggen vier agrarische bedrijven waar vee wordt gehouden: een melkveehouderij aan de Zuthemerweg 22, een vleeskuikenbedrijf op het adres Lierderholthuisweg 69. Voor een melkveebedrijf geldt een vaste afstand van 50 meter. De afstand tussen het plangebied en de veehouderij bedraagt meer dan 150 meter.

Voor de overige bedrijven is de voorgrondbelasting in beeld gebracht. De geurbelasting in het plangebied bedraagt in de vergunde situatie ten hoogste 3,1 ouE/m3 (en 4,5 ouE/m3 in een worst-case situatie). Bij de andere bedrijven ligt de geurbelasting nog veel lager. De conclusie is dat ruimschoots wordt voldaan aan de geurnorm. Voor de veehouderijen betekent dit dat zij niet worden belemmerd in hun ontwikkeling door de beoogde ontwikkeling van de woningen.

In het geuronderzoek in bijlage 3 is tevens de achtergrondbelasting berekend van alle veehouderijen samen binnen een straal van 2 km van het plangebied. Hieruit blijkt dat er in het plangebied sprake is van een redelijk goed tot matig woon- en leefklimaat. Bepalend voor de milieukwaliteit is de voorgrondbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0011.png"

Visuele weergave leefklimaat in het plangebied en omgeving (bron: Geuronderzoek bijlage 3).

De conclusie is dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het dichtstbij gelegen bedrijf betreft het melkveebedrijf aan de Zuthemerweg 22 op ruim 150 meter van het plangebied. Het aspect geur is reeds in paragraaf 4.1.4 behandeld. Voor de aspecten stof en geluid geldt op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG een richtafstand van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Overige bedrijven liggen op een nog grotere afstand van het plangebied.

Met voorliggend plan is uit oogpunt van milieuzonering sprake van een goed woon- en leefklimaat. De afstand tot omliggende bedrijven is dermate groot dat zij ook niet in hun ontwikkeling worden belemmerd.

 

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0012.png" Bron: atlasleefomgeving.nl met het plangebied rood omcirkeld

Het plangebied ligt op ca. 270 meter van de spoorlijn Zwolle – Almelo. Dit is geen spoorlijn die is aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt evenmin binnen de invloedszones van een inrichting, buisleidingen of andere transportroutes.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna: WDODelta). Zij heeft een watervisie voor de komende tien jaar. Deze visie laat zien waar zij als Waterschap voor staan. De rode draad is klimaatverandering en het beperken van de gevolgen daarvan samen met de omgeving. De titel van de 'Watervisie' is 'meer dan water'. De watervisie is het kompas voor de komende tien jaar en laat zien wat inwoners, bedrijven, organisaties en mede-overheden van het waterschap mogen verwachten.

Het waterbeheerprogramma van WDODelta bevat de uitwerking van de ambities in de Watervisie 'meer dan water' en geeft voor de periode 2022 tot en met 2027 aan wat de maatregelen zijn om het watersysteem, de waterketen en de waterkeringen op orde te brengen. Ook zijn de maatschappelijke doelen voor duurzaamheid, circulaire bedrijfsvoering, klimaatadaptatie, educatie en voorlichting uitgewerkt. Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bestaat uit drie delen:

- Waterbeheerprogramma WDODelta 2022-2027

- Gebiedsuitwerkingen WBP 2022-2027

- KRW factsheets en achtergronddocument

In de gebiedsuitwerkingen zijn de doelen en maatregelen voor de vijf deelgebieden uitgewerkt. De gebiedskenmerken worden beschreven, de ontwikkelingen in het gebied en de doelen en maatregelen zijn uitgebreid toegelicht.

Het plangebied is onderdeel van de Gebiedsuitwerking Salland. Het WDODelta hanteert de driestapsstrategieën “vasthouden – bergen - afvoeren” (kwantiteit) en “schoonhouden – scheiden – zuiveren” (kwaliteit). Een afname van de aanwezige ruimte voor waterberging ten gevolge van de uitvoering van ruimtelijke maatregelen moet worden gecompenseerd. In eerste instantie moet deze compensatie binnen het plangebied worden gerealiseerd. Bij het vasthouden van hemelwater hanteert WDODelta infiltreren in

de bodem als uitgangspunt.

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 4. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Voor het plan dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen vanwege de ligging in overstroombaar gebied en de toename aan verharding. Deze toename kan effect hebben op de werking van het watersysteem in de omgeving van het plangebied.

Watersysteem/waterkeringen

Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied van de gemeente Raalte, tussen de kern Laag Zuthem en de provinciale weg N35. De regionale grondwaterstroming is van zuidoost naar noordwest. Op de dekzandruggen zijgt het water weg in de ondergrond, de lager gelegen gebieden daartussen zijn intermediair gebied. Binnen het plangebied ligt geen primaire of regionale waterkering.

Afvalwater

Hemelwater wordt gescheiden van het afvalwater. Het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringsnetwerk.

Hemelwater

Het hemelwater dat op de daken van de nieuw te bouwen woningen en oppervlakteverhardingen valt, zal worden geïnfiltreerd in de bodem. De wijze waarop dit wordt uitgevoerd, wordt in een later stadium bepaald. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage een alternatief. In de directe omgeving liggen diverse sloten.

Waterberging

Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het plan gaat uit van 4 vrijstaande woningen met inpandige berging en een gezamenlijke berging in de vorm van een hooiberg op een gezamenlijk erf. Daarnaast een vrijstaande woning wat meer achteraf gelegen aan de westzijde van het plangebied. In totaal wordt ca. 900 m2 aan verharding toegevoegd. Doel is om alle hemelwater te infiltreren. Het is niet noodzakelijk om binnen het bestemmingsplan extra waterberging te creëren.

Overstromingsrisico

Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De gevolgen van een overstroming worden bepaald door de waterdiepte en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Uit de kaarten van de atlasleefomgeving.nl is af te lezen dat het plangebied een kleine kans heeft op overstromingen en dat de overstromingsdiepte 0,5 tot maximaal 2,0 meter bedraagt.

De eerdere woningbouwlocatie De Hofstee heeft een middelgrote overstromingskans. De nieuwe locatie scoort derhalve beter. Het plangebied ligt op het randje van de IJsseldelta waar een zeker risico op overstroming aanwezig is. De ontwikkeling (5 woningen) is dermate beperkt dat het niet zorgt voor een onevenredige toename van het aantal personen en kwetsbare functies in het gebied. Bovendien mag worden verondersteld dat de personen in het plangebied zelfredzaam zijn en het plangebied in geval van overstroming daardoor kunnen ontvluchten.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

In het kader van voorliggend plan is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het volledige onderzoekrapport is toegevoegd als bijlage 5. Hieronder worden de belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming beschreven.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op een afstand van ca. 4 km. Deze afstand is dermate groot dat effecten als gevolg van trillingen, geluid, verstoring e.d. kunnen worden uitgesloten.

Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

De planlocatie ligt in de Zone Ondernemen met Natuur en Water, en grenst aan het Natuurnetwerk Nederland, zoals opgenomen in provinciaal beleid. Ten aanzien van provinciaal aangewezen gebieden geldt dat externe werking geen toetsingskader is. Een nadere beoordeling ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland is niet nodig.

Het ontwikkelingsperspectief van de Zone Ondernemen met Natuur en Water is gericht op het behouden en ontwikkelen van de natuur- en landschapskwaliteiten en de versterking van het watersysteem, in samenhang met economische ontwikkeling. In voorliggend plan gaat de bouw van de woningen gepaard met de realisatie van bloemrijk grasland, een fruitboomgaard en kleine landschapselementen zoals struweel, bomen en hagen.

De hoeveelheid verharding die wordt aangebracht is beperkt, waardoor er naar verwachting geen effecten ontstaan op de plaatselijke waterhuishouding. Met deze voorgenomen maatregelen gaat de ontwikkeling gepaard met versterking van de natuur- en landschapskwaliteiten en levert het plan een bijdrage aan de biodiversiteit.

Soortenbescherming

Op basis van veldbezoek en bureaustudie is per soortgroep onderzocht wat de potentie van de planlocatie en de directe omgeving is voor het voorkomen van beschermde soorten is, en welke effecten daarop te verwachten zijn als gevolg van de beoogde ruimtelijke ingreep. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 5.

Vanwege het huidige agrarische gebruik, waarbij er meerdere malen per jaar gemaaid wordt, ontbreken structuren die voor grondgebonden zoogdieren interessant zijn. Het bos in de directe omgeving van het plangebied biedt geschikter leefgebied. Het plangebied is geen verblijfplaats voor vleermuizen. De aanwezige boom is geïnspecteerd op de aanwezigheid van boomholtes of andere spleten of scheuren, maar deze zijn niet aanwezig. Mogelijk gebruiken vleermuizen de planlocatie wel als foerageergebied en/of als vliegroute. Door het ontbreken van groen- of lijnvormige structuren binnen het plangebied wordt dit echter niet aangemerkt als essentiële vliegroutes of essentieel foerageergebied. Daarnaast zijn in de omgeving voldoende alternatieven aanwezig. Wel dienen maatregelen getroffen te worden om verstoring van vleermuizen te voorkomen en de functionaliteit van de vliegroute te waarborgen.

Beschermde amfibieën, reptielen, vissen of insecten komen in het plangebied niet voor. Ook jaarrond beschermde nestlocaties zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen.

De conclusie uit het onderzoek is dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten flora en fauna. De uitvoering van het plan leidt niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming.

Wel geldt te allen tijde de algemene zorgplicht. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren, verblijfplaatsen van vleermuizen en algemene broedvogels in de omgeving. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.

  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig de planlocatie te verlaten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiode). Mocht verlichting tijdens de werkzaamheden noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel). In de nieuwe situatie dient bij voorkeur tevens automatische verlichting gebruikt te worden en dient deze verlichting niet gericht te zijn op het bos om de planlocatie. Deze maatregelen dient opgevolgd te worden ten aanzien van mogelijke vleermuisverblijfplaatsen en vliegroutes.
  • De werkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen. Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.

De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Planspecifiek

Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

Wateroverlast

Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied enige plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. De beoogde woningen worden gerealiseerd in het plangebied waar de minste kans is op plasvorming waardoor er een kleine kans is dat er wateroverlast optreedt ter hoogte van de woningen.

Hittestress

Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de (gevoels)temperatuur in het plangebied kan stijgen. De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige bouwnormen. Daarmee zijn de woningen minder gevoelig voor opwarming. Daarnaast wordt er in het beplantingsplan voldoende aandacht gegeven aan opgaand groen, waarmee het aantal schaduwplaatsen in het plangebied toeneemt en de hittestress van het totale gebied vermindert.

Droogte

Voorliggend plan voorziet in het verplaatsen van vijf woningen en is daarmee minder afhankelijk van grondwaterstanden en droogte. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren, blijft het hemelwater ook in het gebied zelf, zoals dat in de huidige situatie ook het geval is.

Overstroming

Het plangebied is gelegen in de omgeving van de IJssel en heeft daarmee een verhoogde kans op overstroming in het geval van een dijkbreuk. De woningen worden ontsloten door de Zuthemerweg en zijn derhalve goed bereikbaar voor hulpdiensten in het geval van nood.

Het plan voorziet voldoende in het omgaan met de risico's van klimaatverandering.

4.5 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Verkeersgeneratie

Onderhavig initiatief betreft een kleinschalig woningbouwinitiatief van 5 woningen. De beoogde woningen leveren een beperkte toename van het verkeer van en naar het plangebied. Kencijfers van het CROW gaan uit van 8 verkeersbewegingen per dag per woning. Voor dit plan betekent dit dus 40 verkeersbewegingen per dag.

Het plangebied wordt ontsloten door de Zuthemerweg, een doorgaande 60 km weg tussen Laag Zuthem en Heino. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de verkeerstoename op te vangen.

De ontsluiting van het erf loopt via een centrale toegang vanaf de Zuthemerweg. De weg naar de veldschuur woning wordt vormgegeven als karrespoor door de weide heen.

Parkeren

Naast de toegangsweg komt aan het begin van het erf een parkeergelegenheid (5 pp), onder meer voor bezoekers. De bewoners kunnen hun auto bij hun woning parkeren. De twee hoofdwoningen hebben een inpandige parkeergelegenheid 'op de deel'.

Uitgaande van een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning zijn er in totaal 12 parkeerplaatsen nodig. In voorliggend plan zijn 13 parkeerplaatsen op maaiveld ingetekend en 2 inpandig. Daarmee wordt er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer en parkeren.

4.6 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied maakt deel uit van het historische landgoed Den Alerdinck II, dat op drie oost-west gelegen dekzandruggen ligt. De lager gelegen gebieden daartussen hebben een heel ander karakter. De meest noordelijke is smal en is het minst bebouwd. Op de middelste rug ligt een aantal verspreid gelegen erven. De zuidelijke rug is het grootst en kent de meeste bebouwing, waaronder de havezathe Den Alerdinck en Huis De Colckhof. De lager gelegen gebieden daartussen hebben een heel verschillend karakter. In het noordelijke deel liggen de landgoedbossen en bomenlanen. Dit landschap heeft de kenmerken van een coulissenlandschap. De afwisseling tussen agrarische percelen, bossen, lanen, houtwallen en erven maakt het landschap erg aantrekkelijk. Tussen de middelste en de zuidelijke dekzandrug ligt het lager gelegen en open gebied van de Kolkwetering. Dit is een gaaf open landschap met lange zichtlijnen. Enkele lange bomenlanen en de voormalige zeewaterkering verbinden het noordelijke en zuidelijke deel van het landgoed met elkaar. Over de weteringlaagte zijn de hogere ruggen met hun bebouwing duidelijk herkenbaar. De zeewaterkering is een bijzonder en waardevol cultuurhistorisch element.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230001-ON01_0013.png"

Begrenzing van landgoed Den Alerdinck II met de ligging van het plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de kern Laag Zuthem, Het betreft een landbouwperceel, gelegen op de zuidelijke dekzandrug. Juist op de dekzandruggen is van oudsher bebouwing aanwezig. De keuze voor deze locatie past dan ook in de landschappelijke en cultuurhistorische structuur van het gebied. De voormalige zeewaterkering blijft met voorliggend plan in stand.

Het ontwerp van het plan gaat uit van een nieuw 'Sallands erf' met een hiërarchische erfopbouw. Voor het initiatief is een inrichtings- en beeldkwaliteitplan opgesteld om te borgen dat de uitwerking voldoet aan de criteria die passen bij het landschapstype en de gewenste sfeer en uitstraling van het erf en de bebouwingarchitectuur. Het inrichtings- en beeldkwaliteitplan is te vinden in bijlage 1 bij de regels. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar deze bijlage en naar de toelichting in paragraaf 2.2.

Archeologie

Ten behoeve van het plan is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Het rapport is als bijlage 7 bijgevoegd.

Op basis van het archeologisch vooronderzoek geldt een hoge archeologische verwachting. Het plangebied ligt op de flank van een dekzandrug. De top van het dekzand, het relevante archeologische niveau, is in het plangebied intact te beschouwen getuige de aanwezigheid van sporen van podzolering, zo blijkt uit het veldonderzoek. Dit betekent dat de hoge archeologische verwachting voor het plangebied op resten uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen van kracht blijft. Indien er resten aanwezig zullen zijn, zullen deze zich in de top van het dekzand als grondsporen aftekenen op een diepte van circa 45-125 cm -Mv.

Resten uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum zijn naar verwachting als gevolg van verploegen in het plangebied aangetast, vanwaar daarop sprake is van een lage archeologische verwachting.

Als bodemingrepen dieper dan 15 cm -Mv reiken, bestaat er de kans dat archeologische resten verstoord zullen worden. Geadviseerd om voor de bouwlocaties vervolgonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid en kwaliteit van eventuele archeologische resten. Dit vervolgonderzoek, een inventariserend veldonderzoek (IVO), karterende/waarderende fase, kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Voor een dergelijk onderzoek is een Programma van Eisen (PVE) nodig, waarin de randvoorwaarden voor het onderzoek zijn vastgelegd. Dit document dient te worden beoordeeld en goedgekeurd door de gemeente.

Voor het gebied waar geen bodemingrepen gepland zijn, wordt geadviseerd om een dubbelbestemming archeologie op te nemen.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor de plansystematiek en de regels is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Landgoed Den Alerdinck II' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd 2020'. Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit twee plangebieden met de volgende bestemmingen:

Locatie Zuthemerweg (nieuwe woningbouwlocatie)

  • 'Wonen': waarbij de nieuwe woningen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak. Op de verbeelding en in de regels zijn aanduidingen en maatvoeringen opgenomen voor de locatie van bijgebouwen, maximale goot- en bouwhoogte en de maximale inhoud. Voor de 'boerderijwoning' en de 'veldschuur' gelden grotere inhoudsmaten, omdat hier bijgebouwen inpandig dienen te worden gebouwd. Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hooiberg' kan bovendien een gezamenlijk bijgebouw worden gebouwd in de vorm van een hooiberg of een steltenberg. Bij de uitvoering van het plan moet worden voldaan aan de criteria uit het Inrichtings- en beeldkwaliteitplan dat is opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
  • 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden': deze bestemming geldt voor het deel van het perceel buiten het erf en de woonkavels. Conform het Inrichtings- en beeldkwaliteitplan zal dit worden ingericht en beheerd als bloemrijk grasland en fruitboomgaard;
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van waardevolle archeologische waarden in de bodem, ter plaatse van het gehele plangebied.

Locatie De Hofstee (wegbestemmen voormalige woonlocatie De Hofstee)

De eerdere woonbestemming wordt gewijzigd in de bestemmingen:

  • 'Natuur': op het oostelijke deel van het plangebied, aansluitend op het bestaande bos;
  • 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden': het westelijke deel krijgt een agrarische bestemming. De perceelsgrens van de aanliggende agrarische gronden wordt in een rechte lijn doorgetrokken. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • Over dit plangebied ligt bovendien een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad', ten behoeve van bescherming van de straalverbinding.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden naar de relevante instanties. Adviezen worden in het plan verwerkt.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De buurt is in de initiatief- en schetsontwerpfase op de hoogte gesteld van het plan door middel van een persoonlijk gesprek. De reacties op het plan zijn wisselend, sommigen vinden het een mooi plan en hebben geen bezwaar, anderen vinden dat de woningen gebouwd zouden moeten worden in het dorp. Enkelen vrezen hinder te ondervonden door lichtuitstraling, geluidoverlast of horizonvervuiling.

Tevens is kennis gemaakt en gesproken met het voltallige bestuur van de Vereniging Plaatselijk Belang Laag Zuthem (hierna: PB). Diverse gevoeligheden zijn besproken en er is geconstateerd dat er, hoewel er sprake is van 'oud zeer' vanuit het verleden, eigenlijk geen zwaarwegende kwesties aan de orde zijn. Afgesproken is dat drie stappen doorlopen zullen worden om in het dorp het draagvlak en begrip voor het landgoed te vergroten en daarmee ook voor het beoogde bouwproject:

1. De bewoners van Laag Zuthem een wandeling aanbieden over het landgoed. Dit is gebeurd op 26 maart 2022. Er liepen 23 mensen mee, de sfeer was positief. De beoogde bouwlocatie aan de Zuthemerweg is bezocht en het initiatief is op hoofdlijnen toegelicht.

2. In de voorjaarsledenvergadering 2022 van PB was een inleiding ingepland over het landgoed op basis van het boek "Een toekomst waarborgen" door auteur Jan van de Wetering. Op verzoek van het bestuur van PB is dit echter doorgeschoven naar een nader te bepalen tijdstip, omdat er andere, dringender zaken op de agenda komen en er daarom geen tijd was voor een inleiding over het landgoed.

3. Een informatieavond over het bouwproject. Dit wordt ingepland zodra de gemeente heeft aangegeven te willen starten met een ruimtelijke procedure.

Verder zijn de eigenaren/beheerders van de twee meest nabije/aangrenzende landgoederen per email benaderd en gevraagd om hun mening.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.