Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 35e wijziging, uitbreiding natuurgebied Hoge Broek |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0177.BPW20190003-ON01 |
Het Hoge Broek is een voormalig landbouwgebied dat 3 à 4 kilometer ten noorden van Raalte is gelegen, langs het Overijssels Kanaal. Het is in het kader van de ruilverkaveling Raarhoek-Veldhoek toebedeeld aan een terreinbeherende organisatie, voornamelijk vanwege de hoge potenties voor ontwikkeling van waardevolle grondwaterafhankelijke natuurtypen omdat in het gebied kwel optreedt van basenrijk grondwater. Om deze potenties tot uiting te laten komen is het gebied op initiatief van Dienst Landelijk Gebied (DLG) in 2007 heringericht. In een deel van het gebied is de fosfaatrijke toplaag afgegraven en sloten zijn omgevormd tot greppels. De greppels zijn gehandhaafd ten behoeve van de afvoer van neerslagwater. Ten behoeve van deze natuurontwikkeling hebben een ecohydrologisch en fosfaatonderzoek plaatsgevonden, deze zijn te vinden in Bijlage 2 en Bijlage 3.
Recentelijk is een nieuw perceel in eigendom gekomen van de terreinbeherende organisatie. Dit perceel kent de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarde' en wordt gewijzigd naar de bestemming 'Natuur'. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die het vigerende bestemmingsplan kent. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied betreft een perceel aan de Krieghuisweg te Raalte. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied opgenomen. Het betreffende perceel ligt ten noordoosten van de plaats Raalte. De omgeving kenmerkt zich voornamelijk door agrarische én natuurpercelen. Daarnaast zijn er enkele agrarische erven en woningen aanwezig in de omgeving.
Figuur 1.1: Ligging plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' van de gemeente Raalte. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012. Sindsdien hebben er meerdere herzieningen plaatsgevonden. De meest recente versie is een geconsolideerde versie bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd' (geconsolideerd op 25 februari 2016).
Het plangebied heeft een enkelbestemming 'Agrarisch', tevens is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van kracht. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen, waarbij de begrenzing van het plangebied met een rode lijn is weergegeven.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte geconsolideerd', het plangebied is rood omlijnd.
Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden-Landschapswaarden' in het bestemmingsplan Buitengebied Raalte. ln artikel 4.8.7 van het bestemmingsplan Buitengebied Raalte is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Natuur'. Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast als aan de in de regels opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Het verzoek de wijzigingsbevoegdheid toe te passen, is getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de regels. Deze voorwaarden worden hierna verder uitgewerkt.
Het perceel is reeds in eigendom van een terreinbeherende organisatie in Nederland.
Het perceel wordt geheel omringd met percelen met de bestemming 'Natuur'. Het betreft hier natuurgebied Hoge Broek. De inrichting van het perceel zal bestaan uit het afgraven en afvoeren van de bouwvoor. Het perceel wordt daarmee opgenomen in het natuurgebied en heeft daardoor een positief effect op de omliggende bestemmingen.
Het natuurgebied Hoge Broek is van vroeger uit een nat schraalland, met de daarbij behorende kenmerkende flora. De komende jaren wordt in en rondom het natuurgebied op meerdere plekken zand gewonnen. Hierdoor ontstaat een biotoop voor de watervogels. Om de natuur hier te versterken zorgt de initiatiefnemer dat Hoge Broek aansluiting krijgt met omliggende natuurgebieden. Hierdoor worden de landschappelijke waarden versterkt.
Conclusie
Gelet op bovenstaande bevindingen wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.8.7. In voorliggend wijzigingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan alle relevante beleids- en omgevingsaspecten.
Het "Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 35e wijziging, uitbreiding natuurgebied Hoge Broek” bestaat uit de volgende stukken:
- Verbeelding NL.IMRO.0177.BPW20190003-ON01 en een renvooi.
- Regels.
- Toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Na de inleiding wordt eerst een gebieds- en planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling getoetst aan het bestaande beleid, op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt onderzocht wat de invloed van de ontwikkeling is op de verschillende waarden in het gebied. In hoofdstuk 5 komen de milieu-aspecten aan bod. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt tot slot ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren project. Een beschrijving van het plan is opgenomen in paragraaf 2.3.
Het plangebied ligt aan de Krieghuisweg in het relatief open landschap. Het perceel is gelegen midden in het eerder gerealiseerde natuurgebied Hoge Broek. In 2007 zijn de hoge potenties voor ontwikkeling van waardevolle grondwaterafhankelijke natuurtypen vanwege de in het gebied voorkomende kwel tot uiting gekomen op initiatief van het Dienst Landelijk Gebied. Het perceel is dan ook omringd door natuurbestemde percelen en maakt deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Figuur 2.1: Ligging en begrenzing plangebied.
Het agrarische perceel wordt getransformeerd naar natuur. Om succesvol natuur te realiseren is het van belang dat bepaalde natuurwaarden worden ontwikkeld. Om te bepalen welke waardevolle potentiële kansen het plangebied kent, zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd, te weten een fosfaatonderzoek en ecohydrologisch onderzoek.
Fosfaatonderzoek
Figuur 2.2 geeft de monsterlocaties in het onderzoeksgebied aan ten behoeve van een fosfaatonderzoek. In dit fosfaatonderzoek is een advies uitgebracht per monsterlocatie. Er zal in het gehele plangebied een ontgronding plaatsvinden van 35 cm (excl. bouwvoor). Voor het gehele fosfaatonderzoek zie Bijlage 2 - Fosfaatonderzoek.
Figuur 2.2: Weergave monsterlocaties in plangebied.
Locatie B1:
Advies: 35 cm (bouwvoor + 10 cm) ontgronden voor ontwikkeling van blauwgrasland.
Locatie B2:
Advies: Gezien de hoge ijzerrijkdom op een diepte van 35-55 cm wordt geadviseerd om 35 cm (bouwvoor + 20 cm) te ontgronden voor ontwikkeling van blauwgrasland. Door dieper te ontgronden is de invloed van het grondwater hoger, wat gunstig is voor de ontwikkeling van blauwgrasland.
Voor dit perceel wordt geadviseerd om 35 cm te ontgronden voor ontwikkeling van blauwgrasland.
Ecohydrologisch onderzoek
Bijlage 3 geeft aan dat vanwege het optreden van sterke basenrijke kwel en de aanwezigheid van een lemige bodem er in dit gebied unieke kansen zijn om op uitgebreide schaal soortenrijke natte schraallanden te ontwikkelen. Er liggen met name goede kansen voor ontwikkeling van (het ecologisch zeer waardevolle) blauwgrasland. Temeer omdat in Nederland vrijwel al het blauwgrasland is verdwenen, en het bijna nergens goed lukt dit te herstellen/ontwikkelen, dient er veel meer focus te komen op ontwikkeling hiervan in het Hoge Broek.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Toetsing
Op het voorliggende wijzigingsplan is alleen de ligging in de NNN enigszins van toepassing. Deze NNN wordt met het voorliggende plan versterkt. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet en omvat de natuurbescherming van gebieden, dier- en plantensoorten en de Nederlandse bossen. In de Wnb zijn de Europese vogel- en habitatrichtlijn geïmplementeerd. Het plangebied maakt (met uitzondering van een klein gedeelte van perceel 10) onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Regels over dit netwerk zijn relevant voor dit bestemmingsplan.
Natuur Netwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Toetsing
Het plangebied valt onder het Nederlands Natuurnetwerk en door de bestemmingswijziging zal de natuurbestemming meer worden geborgd. Er vindt verder geen afname aan areaal plaats.
De voorgenomen verandering op deze locatie voldoet aan de doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ontwikkeling heeft zijn invloed op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied valt in het Nederlands Natuurnetwerk. Het voorgenomen plan, waarbij de bestemming van een perceel van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarde' wordt gewijzigd naar de bestemming 'Natuur' heeft een positief effect op het Natuurnetwerk Nederland.
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. De vernieuwde Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 mei 2017 in werking getreden. De drie grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd.
De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De definitie van sociale kwaliteit luidt: ''het welzijn van de mens voor zover het gaat om het voldoen aan menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving''. Sociale kwaliteit gaat over het welzijn van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie, sociale uitsluiting en armoede. De Omgevingsvisie beperkt zich tot het welzijn van de mens in relatie met de fysieke leefomgeving.
De provincie heeft een hoofdambitie; zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 3.1). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 3.1):
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.
Toetsing
In en om het plangebied zijn geen belemmeringen op basis van het generieke beleid. In overeenstemming met artikel 2.2 van de provinciale Omgevingsverordening past dit plan ook binnen het gemeentelijk beleid.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Toetsing
Het plangebied aan de Krieghuisweg ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Natuurnetwerk Nederland (NNN)'. Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren we zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit. Deze ontwikkeling betreft het realiseren van nieuwe natuur. De functiewijziging van het perceel past dan ook binnen dit ontwikkelingsperspectief.
Figuur 3.2: Weergave uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel
3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
De natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.
Toetsing
Het plangebied bevindt zich in de natuurlijke laag 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3). Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven.
Uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag met betrekking tot het plangebied:
Figuur 3.3: Weergave uitsnede kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Het voorgenomen plan voor het perceel aan de Krieghuisweg houdt rekening met de genoemde uitgangspunten. Met het omvormen van dit agrarische perceel naar natuur wordt een extra verbinding gelegd voor mens, plant en dier. Tevens wordt er meer ruimte geboden aan water en continuïteit van het gebied.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.
Toetsing
Het plangebied is gelegen in de laag Maten- en Flierenlandschap (zie figuur 3.4). Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooi- en weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het Maten- en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden. De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven.
Uitgangspunten vanuit de laag van het agrarische cultuurlandschap met betrekking
tot het plangebied:
Figuur 3.4: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel
In het voorliggende plan wordt aangesloten op deze gebiedskenmerken. Met het afgraven van het perceel wordt de overgang naar hogere gronden vormgegeven, alsmede de toegankelijkheid en de beleefbaarheid van het gebied.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe.
Toetsing
In het voorliggende plan zijn geen stedelijke functies aan de orde. Tevens ligt het plangebied niet in een stedelijke laag. Daarom is het niet relevant om verder naar deze laag te kijken.
Laag van de beleving
De laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijkere pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.
Toetsing
Het plangebied aan de Krieghuisweg ligt in een 'Donkerte' gebied (zie figuur 3.5). De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken.
In het voorliggende plan worden er geen lichtbronnen toegevoegd en daarmee zullen de donkere gebieden gerespecteerd en gehandhaafd blijven.
Figuur 3.5: Weergave kaart gebiedskenmerken, lust- en leisurelaag, Omgevingsvisie Overijssel
Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken zoals aangegeven in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 blijkt dat de gewenste ontwikkeling binnen het provinciale beleid past.
De gemeente Raalte heeft diverse beleidsdocumenten die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende documenten zijn op het plangebied van toepassing:
In deze structuurvisie schetst de gemeente Raalte haar visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025. Een structuurvisie is een zogenaamde integrale toekomstvisie. Dat wil zeggen dat alle relevante beleidsvelden samenkomen, onderlinge verbanden worden gelegd en keuzes worden gemaakt.
Figuur 3.6: Weergave plangebied op visiekaart
Toetsing
Het plangebied valt in 'geplande natuur (EHS/Natura 2000)' waarvoor natuur een wensbeeld is op de lange termijn. De geplande ontwikkeling, om het perceel te bestemmen als 'natuur', past binnen de gewenste visie van de gemeente Raalte.
Het waterplan Raalte "een helder verhaal" is een gezamenlijk plan van de gemeente en het waterschap. Hierin wordt een kader geschapen voor het maken van beleidsmatige en procesmatige afspraken over de wijze waarop ruimtelijke ordening en water op elkaar afgestemd moeten worden. Het is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Daarmee vormt het een basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem en biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het rapport is een visie op de toekomst van het watersysteem uiteengezet. Deze visie heeft een vertaling gekregen in een concrete set van maatregelen voor de thema's:
Toetsing
Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de principes uit het Waterplan Raalte. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het omgevingsaspect water.
De gemeente Deventer, Raalte en Olst-Wijhe hebben een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan opgesteld. De landschappelijke karakteristiek vormt de basis voor het landschapsontwikkelingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet als motoren voor landschapsbehoud, versterking en ontwikkeling.
Toetsing
In het landschapsontwikkelingsplan van de gemeenten is het gebied getypeerd als dekzandlaagte (zie figuur 3.6). Dit deelgebied lijkt zeer sterk op het deelgebied ‘dekzandvlaktes’, maar heeft een natter karakter (broekontginningen). De rechte lanen met de erven en de open ruimtes daartussen bepalen de hoofdstructuur van het landschap. Doorgaande structuren zoals het Overijssels Kanaal en de doorgaande wegen passen zich aan de karakteristiek van de dekzandlaagtes aan: laanbeplanting past hierin. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.
Het verschil tussen dit deelgebied en ‘dekzandvlaktes’ is gelegen in de lagere ligging van de gronden langs de weteringen. Bij ontwikkelingen op de erven is het wenselijk in te spelen op het nattere karakter van dit deelgebied door in de beplantingskeuze hierbij aan te sluiten. De opgaven vanuit natuur en water richten zich op het ontwikkelen van natuurlijke oevers direct langs de weteringen. Dit sluit aan bij het sterke functionele en agrarische karakter van het deelgebied.
Landschappelijke karakteristiek:
Figuur 3.6: Uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsplan Salland
In voorliggend plan wordt circa 1.7 hectare omgezet van een agrarische bestemming naar de bestemming natuur. Deze ontwikkeling zal de landschappelijke waarden van het gebied én de karakteristieken typerend voor het dekzandlaagtes gebied versterken.
Uit de voorgaande beleidsanalyse is gebleken dat het voorgenomen project, het realiseren van nieuwe natuur op voormalig agrarische grond, past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.
In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd wat de (basis)waarden zijn, die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Hierbij gaat het om natuurwaarden, archeologische waarden en een watertoets. Tot slot wordt in de conclusie opgesomd wat het effect van medewerking aan dit project is op deze basiswaarden.
Vanuit de Wet natuurbescherming bestaat de eis dat schade aan de natuur zoveel mogelijk wordt beperkt. In verband met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied is een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving niet noodzakelijk. Het betreft het toevoegen van natuur.
Soortenbescherming
Natuurmonumenten heeft een flora en fauna quickscan uitgevoerd. Deze is te vinden in Bijlage 4. Hieruit blijkt dat de soortensamenstelling van het grasland laag is, waarbij de gestreepte witbol beeldbepalend is. Kruidachtige soorten komen slechts beperkt voor en bestaan uit gewone paardenbloem, scherpe boterbloem en pinksterbloem. Opgaande begroeiing ontbreekt. Beschermde vaatplanten of groeiplaatsomstandigheden hiervoor zijn niet aangetroffen.
Leefgebied voor broedvogels is beperkt aanwezig. De aanwezigheid van een hoge eikenlaan aan de oostzijde van het perceel overschaduwd een aanzienlijk deel van het grasland. Hiermee ontbreekt de openheid welke weidevogels prefereren. Alleen voor een algemene soort als de graspieper biedt het geschikt broedgebied.
Leefgebied voor overige beschermde natuurwaarden (zoogdieren, vissen, vlinders, amfibieën en reptielen) is door het ontbreken van opgaande begroeiing, schrale vegetaties, open water of open zandige stukken uitgesloten.
Het plangebied biedt in de huidige inrichting slechts zeer beperkt leefgebied voor beschermde natuurwaarden. Alleen algemeen voorkomende broedvogels kunnen in lage dichtheden voorkomen. Van deze soorten zijn de nesten niet jaarrond beschermd. Door de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen kan een overtreding van Wet natuurbescherming voorkomen worden. Nader onderzoek of vergunningaanvraag zijn niet aan de orde.
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend een positief effect hebben. Een toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Bescherming houtopstanden
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden. Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat.
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Bescherming Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt onderdeel uit van de NNN en zal daar onderdeel van uit blijven maken. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Natura 2000-gebieden
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het in stand houden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld. Een stikstofberekening door middel van de AERIUS-calculator is toegevoegd in Bijlage 1 Stikstofberekening waaruit blijkt dat er geen effecten zijn.
Conclusie
Het meest dichtbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 5 kilometer afstand, te weten de 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' bij Lemele. Voorgenomen ontwikkeling heeft enkel positieve effecten op het Natura 2000-gebied.
De gemeenteraad van Raalte heeft in april 2010 de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met bijbehorend beleid vastgesteld. Deze verwachtingskaart is ook doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. In de verwachtingskaart wordt gebruik gemaakt van drie zones:
Figuur 4.1: Uitsnede Archeologische Verwachtingskaart, gemeente Raalte
Toetsing
Uit de uitsnede van de verwachtingskaart blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Bij betreffende voorliggende ontwikkeling, waarbij er niet dieper dan 50 cm bodemingrepen plaatsvinden, geen AMK-terreinen bevinden in een straal van 50 meter en het oppervlakte kleiner is dan 10 ha, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Daarnaast worden er ook geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aangetast met het voorliggende plan.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De initiatiefnemer heeft op 8 mei 2019 het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen waterbelangen worden geraakt. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. Daarnaast is er in het gebied geen sprake van (grond)wateroverlast. Op de voorgenomen ontwikkeling is de korte procedure van de watertoets toegepast. De procedure is goed doorlopen en het waterschap heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Binnen het voorliggende wijzigingsplan worden geen wooneenheden gerealiseerd en vindt geen toename plaats van het verharde oppervlak. Het voorgenomen plan, waarbij geen bebouwing of verharding wordt gerealiseerd, heeft dan ook geen effect op de waterhuishouding.
Door de voorgenomen ontwikkeling zullen er geen effecten plaatsvinden op de afwatering.
In de Omgevingsverordening Overijssel zijn overstromingsgevoelige gebieden begrensd. Het plangebied is volgens de Omgevingsverordening niet in een overstroombaar gebied gesitueerd.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieu-aspecten. Een aantal van deze milieu-aspecten is ruimtelijk relevant. In deze ruimtelijke onderbouwing zal achtereenvolgens ingegaan worden op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Op het Bodemloket zijn geen verontreinigingen bekend in het plangebied zoals in onderstaande afbeelding 5.1 is weergegeven. De voorgenomen ontwikkeling van de realisatie van nieuwe natuur, wordt dan ook niet belemmerd door bodemverontreiniging. De ontwikkeling is uitvoerbaar op het aspect bodem.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Bodemloket
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies.
Toetsing
Op basis van artikel 77 van de Wgh dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De realisatie van nieuwe natuur wordt niet gezien als geluidsgevoelige functie, een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk. De ontwikkeling van nieuwe natuur wordt daarom niet belemmerd vanuit de Wgh.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.
Toetsing
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De functiewijziging van het agrarische perceel naar natuur is een ontwikkeling die niet leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan kan daarmee zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader met betrekking tot geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. In de Wgv staat één beoordelingskader waarin twee categorieën zijn opgenomen.
Op grond van de Wgv dient voor deze laatste categorie de volgende afstanden te worden aangehouden:
Op grond van de Wgv dient de categorie waarin de geuremissie per dier is vastgesteld, dat binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toetsing
Het meest dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op een afstand van 180 meter. Doordat er al meerdere natuurbestemmingen om zijn bedrijf liggen, ook op een kortere afstand, zal de omzetting van dit perceel naar natuurbestemming geen extra belemmering vormen voor zijn bedrijf.
Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Toetsing
Uit de Risicokaart van de provincie Overijssel (zie figuur 5.2) blijkt dat erop een afstand van 325 m een terreingrens bevindt van het recreatie-oord camping Krieghuusbelten, hier zijn verder geen risicofactoren te vinden. Er is daarom geen sprake van een veiligheidsrisico wat leidt tot negatieve gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 5.2: Uitsnede Risicokaart Overijssel met de projectlocatie rood omlijnd.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Toetsing
Er wordt binnen het plangebied aan de Krieghuisweg geen nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd. In de nabije omgeving bevinden zich geen milieubelastende functies die een negatieve invloed kunnen hebben op de locatie. Ook zal het nieuwe natuurperceel niet beperkend werken op omliggende (agrarische) bedrijven. Deze liggen allen op ruime afstand.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Toetsing
Het voorliggende plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving. De ontwikkeling in het betreffende gebied is daarmee niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In dit hoofdstuk zijn de milieu-aspecten beschreven die op het plangebied van toepassing zijn. De conclusie is dat de te realiseren ontwikkeling geen milieuhinder ondervindt van de omgeving.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven.
Wijzigingsbevoedheid van toepassing
In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het realiseren van natuur niet past binnen de geldende bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van natuur met inachtneming van de voorwaarden uit artikel 4.8.7 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. In paragraaf 1.3 van deze toelichting is daarbij aangegeven dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Wanneer dit wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren naast de bestemmingsplannen 'Buitengebied Raalte', 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening', 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening' en 'Buitengebied Raalte geconsolideerd'.
Ten aanzien van het wijzigingsplan is een viertal regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', voor zover relevant. Waar nodig zijn de regels aangevuld. Bij dit wijzigingsplan is een verbeelding opgesteld.
In de huidige situatie is de gebiedsaanduiding: 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing. Deze wordt in het voorliggend wijzigingsplan niet opgenomen omdat deze aanduiding betrekking heeft op de agrarische bestemming, te weten het vergroten van agrarische bouwvlakken, en daarmee niet past binnen de nieuwe doeleinden van het bestemmingsplan.
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3 Natuur
De gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Natuur'. Deze gronden zijn voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en bos, extensieve dagrecreatie, houtoogst, water en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, parkeervoorzieningen, bruggen, paden, recreatieve voorzieningen en trafohuisjes.
3. Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de algemene regels:
Artikel 4 Antidubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld in geval (onderdelen van) de bouwvlakken van eigenaren verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 5 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bouwregels.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook zijn prostitutiebedrijven en permanente bewoning van recreatiewoningen en plattelandskamers niet toegestaan.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn o.a. algemene afwijkingsregels opgenomen voor kleinschalige windturbines.
Tevens is er een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook algemene wijzigingsregels die in dit artikel worden beschreven.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn twee overige regels opgenomen. Eén omtrent de werking van wettelijke regelingen en één omtrent het toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming.
4. Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de regels betreffende overgangsrecht en de slotregel.
Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik staat in artikel Overgangsrecht gebruik. Het betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 10 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In dit slothoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan beschreven.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Tevens worden geen wezenlijke waarden aangetast en heeft het project geen negatieve milieuhygiënische gevolgen of zijn er belemmeringen van milieuhygiënische aard. Het voorgenomen project is daarmee ruimtelijk uitvoerbaar.
Provincie Overijssel
In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het ontwerpwijzigingsplan voorgelegd bij Provincie Overijssel. Provincie Overijssel heeft op 25 juni 2019 laten weten dat het bestemmingsplan past binnen het ruimtelijke beleid en geen belemmeringen te zien wanneer dit plan in deze vorm in procedure wordt gebracht.
Waterschap
Het plan is via de watertoets afgestemd met het waterschap. Er is geen waterschapsbelang.
Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn hebben belanghebbende partijen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen tegen de voorgenomen ontwikkeling. Eventuele zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan worden in deze paragraaf opgenomen.
Het project betreft een initiatief van een terreinbeherende organisatie. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het wijzigingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt is het voorgenomen project ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar.