direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heeten, 1e wijziging, omgeving naast Dorpsstraat 13
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BPW20170003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan "Heeten, 1e wijziging, omgeving naast Dorpsstraat 13" voorziet in een nieuwe planologische regeling voor het perceel gelegen naast Dorpsstraat 13 te Heeten.

Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan “Heeten” en heeft daarin de bestemming “Agrarisch” met de dubbelbestemming “waarde – archeologische verwachtingswaarde hoog”. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied 1”. Op grond van de regels mag het perceel worden gebruikt voor agrarische doeleinden en als dierenweide. In artikel 3.4 is opgenomen dat Burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding ‘wijzigingsgebied 1’ de bestemming kunnen wijzigen van “Agrarisch” naar ‘Wonen-2”. Als voorwaarden wordt gesteld dat binnen die zone maximaal één vrijstaande woning mag worden gebouwd en dat de regels gelden die in artikel 18 (Wonen-2) van het bestemmingsplan zijn opgenomen. In de bouwregels is bepaald dat de goothoogte minimaal 3,5 meter en maximaal 6,5 meter mag bedragen. Aangezien de woningen in de omgeving allemaal een lage goot hebben is in overleg met de gemeente afgesproken de bestemming te wijzigen in 'Wonen -1'. Hiervoor geldt een maximum goothoogte van 4 meter.

Initiatiefnemer wil op de locatie een vrijstaande woning realiseren.

Deze herontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is. Hierbij zal worden aangetoond dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening’.

Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en is afgestemd op de Wro. Verder is aangesloten bij het gemeentelijk handboek. Het bestemmingsplan is voorzien van IMRO-codering, zodat onderlinge digitale uitwisseling van gegevens toegepast kan worden.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern Heeten, van de gemeente Raalte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20170003-VG01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: google earth)

Het perceel is gelegen ten zuiden van de Johannalaan, ten noorden van de Holterweg en aan de oostzijde van de Dorpsstraat, nabij de kerk Heilige Maria Onbevlekt Ontvangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20170003-VG01_0002.jpg"

Ligging plangebied met globale plangrens (bron: google earth)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het Bestemmingsplan 'Heeten, 1e wijziging, omgeving naast Dorpsstraat 13’ bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. IMRO-nummer: NL.IMRO.0177.BPW20170003-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20170003-VG01_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het vigerend bestemmingsplan 'Heeten', welk op 20 juni 2013 is vastgesteld. Het perceel heeft volgens dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' en de gebiedsaanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 1'.

Deze wijzigingsbevoegdheid houdt in dat:

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Wonen - 1 , met inachtneming van de volgende criteria:

  • a. er mag maximaal 1 vrijstaande woning worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in artikel 18 Wonen - 1 is van overeenkomstige toepassing.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 betreft de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de Provincie Overijssel en de gemeente Raalte beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema’s de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat in op de procedure.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historische ontwikkeling Heeten

Van oorsprong heeft Heeten bestaan uit een aantal voorzieningen, zoals een kerk, scholen, winkels, cafés en aan de agrarische sector verwante bedrijven, zoals maalderijen, een zuivelfabriek, loonwerkbedrijven, smederijen met daarom gegroepeerd agrarische bedrijven met een gering aantal (burger)woningen. De bebouwing concentreerde zich rond het huidige centrum op de hoger gelegen gronden. De structuur kenmerkte zich door enige geconcentreerde bebouwing rond het centrum met uitlopers in de vorm van lintbebouwing langs de Dorpsstraat, de Holterweg en de Weseperweg. Vanaf de jaren '50 heeft de bebouwing zich geleidelijk aan ontwikkeld. Een eerste aanzet werd gegeven ten noorden van de Holterweg aan de Johannalaan.

Vervolgens werden de gebieden ten zuiden van het centrum aan weerszijden van de Dorpsstraat in ontwikkeling genomen. Daarna kwamen respectievelijk de gedeelten Olthof I en II tot ontwikkeling. Ondertussen waren ook de nog aanwezige gaten in de lintbebouwing aan de Dorpsstraat en de Holterweg opgevuld en kwamen ook de verzorgingstehuizen aan de noordwestzijde van Heeten tot stand. Deze ontwikkelingen deden zich voor in die gebieden, die qua hoogteligging en bodemgesteldheid zich het beste leenden voor bebouwing. In de jaren '90 is de woonwijk Hordelman in het zuiden van Heeten in ontwikkeling gebracht.

2.2 Ruimtelijke structuur Heeten

Door het dorp loopt in noord-zuidrichting de Dorpsstraat, die de belangrijkste verbinding vormt met Raalte. In zuidelijke richting gaat de Dorpsstraat over in de Spanjaardsdijk, die een belangrijke verbinding vormt in de richting Deventer.

De bebouwing aan het zuidelijke deel van de Dorpsstraat en de Holterweg is gevarieerd. Er is langs deze toegangswegen een menging van functies waar te nemen. Van oudsher zijn er nog verspreid commerciële en maatschappelijke functies aanwezig langs deze wegen. De mate van functiemenging en de grootte van het verdichte dorpsgebied bepaald de schaal van de bebouwing. De bebouwing is vrij traditioneel en gevarieerd. Er is sprake van vrijstaande, halfvrijstaande bebouwing en enkele rijwoningen met wisselende bouwhoogte, kapvormen en nokrichtingen. Soms is sprake van een mix tussen (voormalige) agrarische bebouwing en woonbebouwing.

Rondom de Dorpsstraat en de Holterweg zijn woonwijken gesitueerd. Het betreffen hier woonwijken uit verschillende perioden, vanaf de jaren vijftig tot heden. Dit is in de stedenbouwkundige opzet en de architectuur van de woningen te herkennen. De wijken hebben een planmatige opzet. De bebouwing is hoofdzakelijk traditioneel. Er zijn verspreid maatschappelijke functies in de wijken aanwezig. De maatschappelijke functies hebben een eigen identiteit ten opzichte van de woningen in de wijk.

In het zuidoosten van de kern is het bedrijventerrein gesitueerd. Het bedrijventerrein is in verschillende perioden ontstaan. Dit is in de stedenbouwkundige opzet en de architectuur van de panden te herkennen. Het bedrijventerreinen heeft een planmatige opzet. Het bedrijventerrein wordt gekenmerkt door een menging van verschillende activiteiten (opslag, productie, overslag, kantoorruimte) en incidenteel wonen. De panden hebben een eigen identiteit en hebben geen specifieke architectuur. De panden hebben in het algemeen een bedrijfsmatig karakter, dat wil zeggen gebaseerd op een eenvoudige plattegrond en meestal voorzien van een plat dak. De situering van het bedrijventerrein is in het algemeen dusdanig gekozen dat er sprake is van een goede ontsluiting.

Aan de noordzijde van Heeten bevindt zich het sportterrein. Het sportcomplex heeft een planmatige en rationele opzet. De bebouwing bestaat onder meer uit een zwembadcomplex, een sporthal, kantines en kleedruimten. De bebouwing bestaat uit gebouwen met plat dak of laag zadeldak en staan vrij op de kavel. De gebouwen zijn daardoor rondom zichtbaar.

Het gebied in het noorden van de kern, waar het verzorgingshuis Stevenskamp onder andere gevestigd is, kenmerkt zich door de openheid rond de aanwezige (veelal grootschalige) bebouwing. Het complex heeft een planmatige en rationele opzet. De bebouwing in het gebied bestaat onder meer uit een aantal losse hoofdgebouwen. De gebouwen zijn daardoor rondom zichtbaar.

2.3 Functionele structuur Heeten

Enige concentratie van winkels doet zich nog voor aan het Dorpsplein en aan de Dorpsstraat vanaf de Hademanstraat in zuidelijke richting. Verder komen er nog enkele voorzieningen verspreid voor langs de belangrijkste wegen in de kern. De voorzieningen zijn in hoofdzaak van lokaal verzorgende aard.

De werkgelegenheid in Heeten concentreert zich in hoofdzaak op de plaatselijk verzorgende bedrijventerrein De Telgen, Hordelman en Heeten 1997 welke zich in het zuidoostelijke deel van de kern bevinden.

In het noorden van het plangebied bevindt zich het sportcomplex.

De rest van de kern bestaat uit woonwijken. Er zijn verspreid maatschappelijke functies in de wijken aanwezig. Daarnaast komen er ook solitaire bedrijven voor.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

De locatie heeft een oppervlakte van ca. 800 m2 en bestaat uit een dierenweide, De locatie is geheel onverhard.

3.1 Woning

Momenteel is er nog geen ontwerp gemaakt van de woning. Te zijner tijd wordt een bouwplan ingediend welk voldoet aan de regels van dit wijzigingsplan en de bouwvoorschriften.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de nota ‘Parkeernormen Raalte 2015’. Deze parkeernormen zijn geënt op de meest recente landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)’ van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij deze CROW-publicatie.

3.2.2 Parkeerbehoefte

In het voorliggende plan wordt een vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Op basis van de nota ‘Parkeernormen Raalte 2015’ (gebaseerd op het CROW) geldt dat er voor deze woontypologie 2,3 parkeerplaatsen per woning moeten worden gerealiseerd, waarvan is 0,3 openbaar.

Voor de berekening telt een garage met lange oprit (minimaal 10 meter) mee als 1,3 p.p. Een dubbele oprit (twee auto’s naast elkaar, minimale breedte 4,5 meter) telt voor 1,8 p.p. mee in de berekening.

Er worden voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor onderhavig plangebied.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van één woning mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

Conclusie

Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is voor dit plan niet aan de orde.

4.1.4 Kaderrichtlijn Water

Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

In onderhavig wijzigingsplan is in (water)paragraaf 5.4 beschreven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn en hoe water is vastgelegd in dit wijzigingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Kaderrichtlijn Water.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Leidende thema’s voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid.
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

4.2.2 De Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Hierna worden de generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan Provinciaal beleid

De voorliggende ontwikkeling is passend binnen de generieke beleidskeuzes omtrent zuinig en zorgvuldig, ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken die de provincie heeft vastgesteld. Het betreft een inbreidingslocatie naar wonen in een bestaand woongebied. Bij de vaststelling van het moederplan voor de kern ‘Heeten’ is met het vestigen van een wijzigingsbevoegd naar ‘wonen’ reeds voorgesorteerd op een herontwikkeling van de locatie naar woningbouw, mits passend binnen het actuele gemeentelijk beleid ten aanzien van de woningvoorraad en ruimtelijk aanvaardbaar.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het beleid van de gemeente Raalte is verwoord in diverse beleidsstukken op verschillende schaalniveaus.

Omdat met de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en bijbehorende voorwaarden reeds in hoofdlijnen is bepaald dat een herontwikkeling naar wonen mogelijk is, wordt in dit hoofdstuk geen aandacht besteed aan de gemeentelijk structuurvisie. Wel wordt ingegaan op het bestemmingsplan, de gemeentelijke woonvisie, welstand- en parkeernota.

4.3.1 Bestemmingsplan Heeten
4.3.1.1 Algemeen

De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Heeten’. Dit bestemmingsplan is op 20 juni 2013 vastgesteld. In dit bestemmingsplan is voor het plangebied een wijzigingsbevoegdheid naar ‘Wonen’ opgenomen.

4.3.1.2 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Gronden binnen het aangegeven gebied 'Wro-zone – wijzigingsgebied 1' kunnen gewijzigd worden in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de navolgende criteria:

  • a. er mag maximaal 1 vrijstaande woning worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in artikel 18 Wonen - 1 is van overeenkomstige toepassing.

4.3.1.3 Toetsing ontwikkeling aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Dit is in overleg met de gemeente bepaald, omdat de omliggende woningen ook allemaal een lage goot hebben. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het niet wenselijk dat er een woning wordt mogelijk gemaakt met een goothoogte tot 6,5 meter.

Met voorliggende ontwikkeling wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Voor de woning wordt aangesloten op de regels van Wonen-1 uit het moederplan ‘Heeten’.

4.3.2 Woonvisie 2016-2020
4.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft in juni 2016 de Woonvisie 2016-2020, "kwaliteit van de kernen: van bouwen naar wonen", vastgesteld. Hierin is de ambitie verwoord dat het wonen in de gemeente Raalte aantrekkelijk, duurzaam, levensloopbestendig en voor een ieder beschikbaar is.

Ten opzichte van de vorige woonvisie verschuift in deze woonvisie duidelijk het accent van het (nieuw) 'bouwen' van woningen naar 'wonen' in brede zin. De onderdelen duurzaamheid/energetische kwaliteit van woningen, de levensloopbestendigheid van het wonen en de kwaliteit met de openbare ruimte hebben een belangrijke plaats in deze woonvisie. Dit wordt in de visie uitgewerkt in de volgende 4 thema's:

  • 1. Kwaliteit van bestaande woningen en leefomgeving.
  • 2. Levensloopbestendige gemeente: verbinden wonen, welzijn en zorg en een levensloopbestendige openbare ruimte.
  • 3. Goed wonen voor elke portemonnee: betaalbaarheid en beschikbaarheid.
  • 4. Optimale woningvoorraad: passende woningbouw.

Voor woningbouw geldt: De mogelijkheden voor woningbouw (nieuwbouw) worden benut voor het behouden en versterken van de woonkwaliteit van de kernen in de gemeente. Uitgangspunt is dat nieuwe woningen voldoen aan de vraag van de toekomst: woningen moeten raak zijn. Dit betekent: levensloopbestendig, toekomstbestendig en duurzaam. Nieuwbouw dient aan te sluiten bij de behoefte: primair bepalend is de match tussen vraag aan aanbod in prijs, type en eigendomsvorm Dit betekent ook: aansluiten bij de lokale behoefte in de kernen (maatwerk per kern). Elke kern krijgt ruimte om te bouwen voor de eigen vraag. De woningmarktanalyse vormt de basis voor de behoeftebepaling.

4.3.2.2 Woningmarktanalyse

In 2017 is voor gemeente Raalte een update van de woningmarktanalyse uitgevoerd, waardoor we beschikken over een recente marktanalyse. Hieruit blijkt dat de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de woonvisie nog steeds actueel zijn. Uit de woningmarktanalyse Raalte blijkt tevens dat er vooral behoefte is aan meer woningen in de categorie tot € 188.000,-. In de prijsklasse € 188.000,- tot € 262.500,- is de planvoorraad redelijk in evenwicht met de behoefte. Dit geldt ook voor het middeldure segment (€ 262.500,- tot € 407.000,-). Doordat de woningmarkt recentelijk verder is aangetrokken, zijn er in dit segment geen afzetproblemen te verwachten. Ook aangaande de plannen in de duurste prijsklasse (€ 407.500,-) is de verwachting dat de met deze prijsklasse corresponderende kavels in de komende periode tot 2027 goed afzetbaar zullen zijn.

4.3.2.3 Woonafspraken provincie Overijssel

In januari 2016 zijn er woonafspraken gemaakt met de provincie Overijssel. Afspraken over regionale woningbouwprogrammering zijn hier onderdeel van. De primosprognose is de basis van de regionale woningbouwprogrammering. De gemeente Raalte mag op basis van deze regionale programmeringsafspraken in de periode 2017 - 2027 785 woningen aan de woningvoorraad toevoegen.

4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie 2016-2020

Op basis van de woonafspraken kunnen er in de periode 2017-2027, 785 woningen worden gebouwd. De realisatie van 1 vrijstaande woning op de locatie aan de Dorpsstraat te Heeten past dus binnen deze afspraken.

4.3.3 Nota Groenhoofdstructuur 2010

De gemeente Raalte kent een groenbeleidsplan genaamd “Kernen in het groen? Het beleidsplan is in november 2004 vastgesteld. Dit plan omschrijft de functies en waarden van het groen. De toetsingscriteria die worden toegepast bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn omschreven alsmede de uitgangspunten voor het beheerplan. De kaders van de groenhoofdstructuur zijn omschreven en deze zijn op kaarten vastgelegd. De nota handelt over de actualisatie van de groenhoofdstructuur en heeft geleidt tot het vaststellen van een nieuwe kaart, met hierop aangegeven de geactualiseerde groenhoofdstructuur. Met name de vele ruimtelijke ontwikkelingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden maken het noodzakelijk om de groenhoofdstructuur te actualiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20170003-VG01_0004.jpg"

Uitsnede hoofdgroenstructuurkaart

In het beleidsdocument 'Groen samen doen' is aangegeven dat het handhaven van bomen in de bomenhoofdstructuur het uitgangspunt is, ook bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De realisatie van de vrijstaande woning heeft geen effect op de hoofdgroenstructuur en is dus niet in strijd met bovenstaand beleid.

4.3.4 Welstandsnota Raalte

De gemeenteraad heeft op 29 oktober 2015 de Welstandsnota gemeente Raalte 2016 vastgesteld. Hierdoor is het welstandstoezicht per 1 januari 2016 afgeschaft. In het bestemmingsplan zijn bouwvlakken en bouwhoogtes opgenomen.

4.3.5 Parkeernormen Raalte 2015

Het college van burgemeester en wethouders van Raalte heeft op 3 november 2015 de ‘Parkeernormen Raalte 2015’ vastgesteld. De landelijke parkeerkencijfers van de CROW zijn hierbij als uitgangspunt genomen. Om de bereikbaarheid en kwaliteit van de openbare ruimte te waarborgen dienen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan deze gemeentelijke parkeernormen. In paragraaf 3.2  is hier reeds op ingegaan.

4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid zoals genoemd in de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid en beleidsstukken.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheidsaspecten

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

5.2 Archeologie

5.2.1 Inleiding

De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.

Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

5.2.2 Onderzoek

In oktober 2017 heeft Salisbury Archeologie B.V. een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O) uitgevoerd met betrekking tot het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de gemeentelijke beleidsadvieskaart van de gemeente Raalte (www.ruimtelijkeplannen.nl) en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA Landbodems versie 4.0, protocol 4002 Bureauonderzoek). Het perceel is gelegen in bestemmingsplan “Heeten” en heeft daarin de bestemming “Agrarisch” met de dubbelbestemming Waarde – Archeologische verwachtingswaarde hoog. Dat betekent dat er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden bij ingrepen dieper dan 50 cm en groter dan 100 m2.

Aangezien de ondergrens ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging in het plangebied wordt overschreden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. In het kader van de wijziging is daarom op basis van de beleidskaart van de gemeente in eerste instantie een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O) uitgevoerd.

Op basis van de resultaten van het zowel het bureau- als veldonderzoek, kan worden geconcludeerd dat de hoge verwachtingswaarde van het plangebied naar beneden kan worden bijgesteld. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats in het plangebied, wordt klein ingeschat omdat de bodem verstoord is tot in de C-horizont van het dekzand. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats in het plangebied, wordt klein ingeschat.

Ook voor vrijgegeven plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

5.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van de woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 Archeologie toegevoegd aan het wijzigingsplan.

5.3 Ecologie

5.3.1 Inleiding

Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om de verscheidenheid aan planten- en diersoorten in stand te houden. Ook komen veel soorten buiten natuurgebieden voor. De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten.

De Flora- en Faunawet beschermt soorten, niet individuele planten of dieren, om te voorkomen dat het voortbestaan van de soort in gevaar komt. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit.

Doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is het Nee, tenzij. Dit betekent dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Heel vaak gaan activiteiten en de bescherming van soorten prima samen. Soms is het optreden van schade aan beschermde dieren en planten echter onvermijdelijk. In die situaties is het nodig om vooraf te bekijken of hiervoor een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.

In de Flora- en Faunawet geldt een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. Op basis van de onderzoeksplicht (Wro) en de plicht tot het vaststellen van een uitvoerbaar plan dient bij het maken van plannen beoordeeld te worden of er belemmeringen aanwezig zijn voor verlening van een eventuele ontheffing voor de activiteiten in het plan.

5.3.2 Onderzoek

In juli 2017 heeft Ecogroen een quickscan natuurtoets uitgevoerd om het plan te toetsen aan de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Gebiedsbescherming

De voorgenomen plannen hebben naar verwachting geen significant negatief effect op Natura 2000-gebied Boetelerveld en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) tot gevolg.

Soortbescherming

  • Er zijn geen vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig in het plangebied. Van schade aan (onmisbare) vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen is ook geen sprake.
  • Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van nationaal beschermde zoogdieren zonder provinciale vrijstelling aanwezig in het plangebied. Wel zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van enkele algemene, nationaal beschermde zoogdiersoorten met provinciale vrijstelling aanwezig.
  • Er zijn geen geschikte nestlocaties aanwezig van broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Tevens worden algemene broedvogels niet broedend verwacht in het plangebied.
  • In het plangebied zijn algemene nationaal beschermde amfibieën met provinciale vrijstelling overwinterend te verwachten.
  • In het plangebied zijn geen beschermde planten, vissen, reptielen of ongewervelden aangetroffen of te verwachten.

5.3.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering.

Bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren en verblijfplaatsen van algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt in voorliggende situatie automatisch een provinciale vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze soorten niet aan de orde is.

Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Bij uitvoering van eventuele werkzaamheden in de periode tussen half juli en half december, is het wel van belang om na te gaan of nog bewoonde nesten van bijvoorbeeld Houtduif aanwezig zijn binnen de invloedsfeer van de plannen. Houtduif kan tot half november broedend aanwezig zijn.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Quickscan natuurtoets toegevoegd aan het wijzigingsplan.

5.4 Water

5.4.1 Algemeen

In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.

Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.

5.4.2 Onderzoek

In juli 2017 is door EDOK-RO, voor de locatie de watertoets uitgevoerd. Op basis van deze toets wordt de korte procedure gevolgd.

Standaard waterparagraaf

Watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding Binnen het plan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het plan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem.

Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl . De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

5.4.3 Conclusie

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Drents Overijsselse Delta en geeft voor dit plan een positief wateradvies".

Het onderzoek is als Bijlage 3 Watertoets en Bijlage 4 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit wijzigingsplan.

5.5 Geluid

5.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het plan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een plan geldt niet indien in dat plan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er een woning (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

5.5.2 Onderzoek

De planlocatie is gelegen in een 30-km gebied en is niet gelegen binnen de zone van een zoneplichtige weg. Toetsing aan de Wet geluidhinder is niet aan de orde.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen.

5.6 Milieu(hinder)

5.6.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20170003-VG01_0005.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

5.6.2 Onderzoek

In juni 2017 is door Windmill Milieu en Management een beoordeling uitgevoerd naar de haalbaarheid van de planologische inpassing van een woningbouwplan aan de Dorpsstraat in de kern Heeten (gemeente Raalte). Op basis van de richtlijn ‘bedrijven en milieuzonering’ is in de quick-scan beoordeeld of voldaan wordt aan de richtafstanden voor inpassing. Indien niet voldaan wordt aan de richtafstanden wordt aangegeven voor welke delen van het plan niet wordt voldaan en voor welke milieuaspecten. Tot slot zal in dat geval ook worden aangegeven voor welke delen vervolgonderzoek noodzakelijk is om te bepalen of en onder welke voorwaarden inpassing van het plan is te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20170003-VG01_0006.jpg"

Aan de rose/rood gearceerde gebieden zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan en het huidig dan wel voormalig gebruik de volgende functies toegekend:

  • 1. kerkgebouw: maximaal milieucategorie 2;
  • 2. horeca: voor deze functie is een maximaal mogelijke milieucategorie 1 gehanteerd;
  • 3. bedrijf: maximaal milieucategorie 2;
  • 4. detailhandel: voor deze functie is voor het perceel een maximale milieucategorie 1 gehanteerd. Binnen het perceel is echter een bakkerij gevestigd, waarbij niet alleen sprake is van verkoop maar ook van het bakken van brood. Voor het bakken van brood wordt in de VNG-brochure een milieucategorie 2 gehanteerd. Voor het bouwblok binnen het perceel is derhalve uitgegaan van een maximale milieucategorie 2.

Het blauw gearceerde gebied is het plangebied. De zwarte lijnen zijn de richtafstanden, rekening houdend met de milieucategorie in een gemengd gebied (richtafstand verminderd met 1 stap). Uit figuur 3.1 blijkt dat de richtafstanden van de omliggende functies nergens tot binnen het plangebied reiken.

5.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de richtafstanden van de omliggende bestemmingen worden gerespecteerd, waardoor sprake is van een voldoende ruimtelijke scheiding en daarmee een goed woon- en leefklimaat.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Bedrijven en milieuzonering toegevoegd aan dit wijzigingsplan.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.7.2 Onderzoek

In paragraaf 5.7.1 is een lijst met voorbeelden van categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.

5.8 Bodem

5.8.1 Algemeen

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het plan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een plan.

5.8.2 Onderzoek

In augustus 2016 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd met als doel een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, in de bovengrond humeus, zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,67 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de grondmonsters zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.

Grondwater:

In het grondwater is een streefwaarde overschrijding aan barium gemeten.

5.8.3 Conclusie

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in het grondwater een overschrijding van de streefwaarde aan barium uit de Wet bodembescherming is aangetoond. De verhoging aan barium wordt beschouwd als zijnde een natuurlijke achtergrondconcentratie.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, is de conclusie dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de beoogde woonbestemming van het terrein.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend AP-04 onderzoek. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

Het uitgevoerde onderzoeken is als Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit wijzigingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen  

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

5.9.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20170003-VG01_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart blijkt dat er zich in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen bevinden.

5.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de realisatie van de vrijstaande woning niet in de weg.

5.10 Klimaat en energie

Om de klimaatverandering tegen te gaan, heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken, zetten gemeenten, provincies en het Rijk zich in op verschillende vlakken.

De nieuw te bouwen woning wordt conform de EPC-norm gerealiseerd.

5.11 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.12.1 Algemeen

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze om géén m.e.r.-beoordeling uit te voeren voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

5.12.2 Onderzoek

Het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken blijkt voorts dat het planvoornemen geen (significante) negatieve effecten op de omgeving legt.

5.12.3 Conclusie

Voor het planvoornemen hoeft derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het plan moet worden vastgesteld.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan voorziet in een planologische/juridische regeling voor de realisatie van een vrijstaande woning. De omwonenden zijn door initiatiefnemer geïnformeerd van de op handen zijnde bestemmingsplanwijziging. Het verslag hiervan is als Bijlage 7 Verslag rondgang bewoners toegevoegd aan dit bestemmingsplan. De initiatiefnemer heeft met de gebruiker van het achter gelegen weiland met schuurtje afspraken gemaakt over de bereikbaarheid hiervan. Dit is als Bijlage 8 Goedkeuring bereikbaarheid toegevoegd aan dit wijzigingsplan.

Voorts wordt het ontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd, waarbij een ieder de mogelijkheid heeft een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Voorbereidingsfase

Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is voor dit plan overleg geweest met de provincie, zij hebben aangegeven akkoord te gaan met het plan..

7.2 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg wordt de formele wijzigingsplanprocedure gestart. Op de voorbereiding van een wijzigingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het wijzigingsplan is in de Staatscourant geplaatst en wordt ook via elektronische weg beschikbaar gesteld. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken van 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze bij het College van burgemeester en wethouders op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er is aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).

Er zijn tijdens de terinzagelegging geen zienswijze ingediend;

7.3 Vaststellingsfase

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.