Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 17e wijziging, waterbergingen Kolkwetering |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0177.BPW20140008-0002 |
Het Waterschap Groot Salland staat de komende jaren voor een aantal grote beleidsopgaven zoals de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeleid 21e eeuw (WB21). In het programma 'Ruimte om te Leven met Water' van het Waterschap Groot Salland worden deze opgaven gezamenlijk opgepakt voor de 36 waterlichamen die vanuit de KRW zijn onderscheiden. Het doel van beide opgaven is om wateroverlast te voorkomen (WB21) en het verkrijgen van een goede ecologische toestand en een goede waterkwaliteit van de waterlichamen. De Kolkwetering is één van de waterlichamen die heringericht worden. Hierbij worden onder andere het waterlichaam en zijwatergangen waar mogelijk verontdiept en verbreed, er worden stuwen vispasseerbaar gemaakt en er wordt waar mogelijk beschroeing verwijderd. Daarnaast worden twee waterbergingen gerealiseerd. De maatregelen die worden genomen zijn beschreven in het projectplan Kolkwetering, welke is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 1). Dit projectplan is op 30 oktober 2014 ongewijzigd vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap. Voor één van deze twee bergingen is het bestemmingsplan reeds gewijzigd. Voor de andere berging geldt dit niet. Hiertoe dient voorliggend wijzigingsplan. In dit wijzigingsplan is ook nog een tweede waterberging opgenomen, gelegen aan de Veldhoekerweg.
Het plangebied omvat twee waterbergingslocaties aan de Kolkwetering (in eigendom van het waterschap), met een totale omvang van 1,58 hectare, binnen de gemeente Raalte. De bergingen zijn gelegen aan de noordkant van de kern Heino, aan de Veldhoekerweg (zie figuur 1).
Figuur 1: Ligging plangebied met de waterbergingslocaties (bron: ondergrond van Google Earth)
Het betreffende plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', welke is vastgesteld op 8 juni 2012. De gronden waarop de waterbergingen zijn voorzien, hebben de bestemming 'Agrarisch'. Het voorgenomen plan past niet binnen deze bestemming, waardoor een wijziging (op basis van artikel 3.7.8) van dit bestemmingsplan noodzakelijk is. Overigens is tevens de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 2' voor een deel van toepassing, op de meest noordelijke berging.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het wijzigingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 17e wijziging, waterbergingen Kolkwetering” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. Hier wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het huidige europese, nationale, provinciale, waterschaps- en (inter)gemeentelijke beleid waaraan het plan is getoetst. De uitkomsten van de onderzoeken die voor dit plan zijn uitgevoerd, worden in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de regels van dit wijzigingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Het plangebied betreffende dit bestemmingsplan omvat twee waterbergingslocatie's op agrarische gronden binnen de gemeente Raalte. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 1,58 hectare. De bergingen ligt in het stroomgebied van de Kolkwetering, zie figuur 1. Deze watergang is in het beheer van het waterschap.
Aanleg waterberging
Het plangebied betreffende dit bestemmingsplan bestaat uit twee waterbergingen waar agrarische gronden worden omgevormd tot waterberging met de bestemming 'Water'. Tijdens piekafvoeren in het stroomgebied van de Kolkwetering worden zodoende ongewenste peilverhogingen in de watergangen zoveel mogelijk afgevlakt door een deel van het overtollige water tijdelijk op te vangen in deze (en andere) waterberging(en). Als het peil in de watergangen zakt, stromen de waterbergingen weer langzaam leeg. Het creëren van meer ruimte voor water door aanleg van waterberging heeft als effect dat meer water kan worden vastgehouden en wateroverlast benedenstrooms wordt voorkomen en beperkt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de beleidsopgaven vanuit WB21 en Waternood. De oppervlaktewaterpeilen blijven daarbij afgestemd op de huidige landbouwkundige en landgoederenfunctie van het gebied. Het creëren van ruimte voor waterberging levert tevens ruimte op voor de ontwikkeling van water en oeverbegroeiing. In combinatie met het vergroten van vismigratie door het vispasseerbaar maken van stuwen, is de verwachting dat met deze maatregelen de doelen voor de KRW gerealiseerd worden.
In onderstaande tabel is o.a. aangeven hoeveel grond wordt ontgraven bij berging A (zie ook figuur 3).
Berging | Aanleghoogte | Oppervlakte berging (ha) | Gem. huidig maaiveld (m NAP) | Ontgravingsdiepte (m) | Te ontgraven grond (m3) |
A | 2,10+ | 0,33 | 2,42+ | 0,32 | 1000 |
In figuren 3 en 4 is de begrenzing van deze waterberging A weergegeven. Voor waterberging B is het geldende bestemmingsplan al reeds gewijzigd. Figuur 5 betreft een dwarsdoorsnede ter hoogte van de te realiseren waterberging.
Figuur 3: Begrenzing plangebied (aangegeven met de rode pijl)
Figuur 4: Begrenzing plangebied, berging A
Figuur 5: Dwarsdoorsnede ter hoogte van berging A (in samenhang met figuur 4)
De waterberging A krijgt het onderhoudsbeeld 'kruidenrijk grasland' (zie figuur 6) en wordt onderhouden door de aanliggende eigenaar. Om dit streefbeeld te realiseren wordt de berging 1 tot 2 maal per jaar gemaaid (tussen 15 juli en 15 september). Het maaisel blijft enkele dagen liggen en wordt vervolgens, net als houtige opslag, afgevoerd. De berging wordt zo aangelegd dat deze ’s zomers over het algemeen droog ligt. De voedselrijke bovenlaag wordt afgegraven. In combinatie met een maaifrequentie van 1 tot 2x per jaar is de verwachting dat overlast door ongedierte en ruigtekruiden tot het minimum beperkt blijft.
Figuur 6: Weergave van het te realiseren onderhoudsbeeld
Waterberging C (zie figuur 7 voor de begrenzing van deze waterberging) grenst aan de Kolkwetering en wordt afgegraven tot ca. 10 centimeter onder zomerpeil. Tussen de watergang en de berging wordt een strook minder diep afgegraven zodat een natuurlijke drempel ontstaat. In normale situatie stroomt er vanuit de Kolkwetering geen water in de berging. Het overtollige water in de berging wordt middels een knijpconstructie afgevoerd op de watergang aan de zuidzijde van het perceel. Deze watergang heeft een lager peil dan de Kolkwetering. De berging wordt ingericht als kruidenrijk grasland staat dan ook grote delen van het jaar droog. Over een lengte van ca. 500 meter word de watergang ingericht voor breedspoormachines. Evenwijdig aan de waterberging wordt het bestaande onderhoudspad vergraven.Het in te richten perceel is eigendom van het waterschap en heeft een ontsluiting op de Veldhoekerweg.
Figuur 7: Begrenzing plangebied, berging C
In dit hoofdstuk is het planologische kader beschreven dat voor dit plan van toepassing is. Het gaat hierbij om Europees beleid, Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschapsbeleid en het gemeentelijke beleid.
Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn heeft als doel te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin op een duurzame manier met het gebruik van water wordt omgegaan. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlands oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. De kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering waarin het opstellen van beheersplannen per stroomgebied of deelstroomgebied centraal staat. Per stroomgebied moeten ook de ecologische doelstellingen worden bepaald en wateren moeten onderscheiden worden in één van de drie typen wateren: natuurlijke wateren, sterk veranderde wateren of kunstmatige wateren. De onderscheiden wateren worden ook wel waterlichamen genoemd. Aan alle waterlichamen worden haalbare (ecologische) doelen gesteld. De maatregelen die hiervoor nodig zijn, moeten in 2015 uitgevoerd zijn (met uitstelmogelijkheden tot uiterlijk 2027).
De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verplichten iedere lidstaat tot een zorgvuldige afweging van de natuurbelangen bij iedere ruimtelijke ingreep. Daarom zijn in Nederland 162 zogenaamde 'Natura 2000-gebieden' aangewezen. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor (combinaties van) deze gebieden is 'Natura 2000-gebied'. Natura 2000 en de KRW zijn nauw met elkaar verbonden. Alle Natura 2000-gebieden liggen in een stroomgebied van de Kaderrichtlijn Water. De afspraken die in KRW-kader worden gemaakt, moeten overeenstemmen met de Natura 2000-doelen. Wanneer een project, plan of activiteit in of nabij een Natura-2000 gebied valt en mogelijk een negatief effect heeft op de beschermde natuur in zo'n gebied, moet een vergunning aan worden gevraagd.
In het beheersgebied van Waterschap Groot Salland zijn 36 wateren aangemerkt als waterlichaam. De Kolkwetering is één van deze waterlichamen. Door de aanleg van de waterbergingen is het mogelijk om meer water vast te houden. Dit is één van de maatregelen om de Kolkwetering op orde te krijgen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Europese Kaderrichtlijn Water. De aan te leggen waterbergingen in het stroomgebied van de Kolkwetering liggen niet binnen een Natura 2000-gebied of daar dichtbij in de buurt. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op meer dan een kilometer afstand. Er is daarom geen negatief effect te verwachten op een Natura 2000-gebied. Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan binnen het Europese beleid past.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Wat betreft het Rijksbeleid ten aanzien van water heeft het Rijk de ambitie dat in 2040 Nederland een veilige en gezonde leefomgeving heeft met een goede milieukwaliteit en dat Nederland blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden. Het Rijk heeft deze ambitie verder uitgewerkt in een nationaal belang, namelijk: “Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling”. Het Rijk richt zich op een beheer van het (hoofd)watersysteem dat is gericht op het mee bewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Vanuit de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening heeft het Rijk belang bij het afremmen van bodemdaling in veenweidegebieden en een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op nationale opgaven te voorkomen. Provincies en gemeente maken in samenwerking met de waterschappen afspraken over de ruimtelijke keuzes om dit belang te behartigen. Het Rijk vindt het daarbij belangrijk dat in ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Wat betreft het nationale Deltaprogramma neemt het Rijk op advies van de Deltacommissie in 2014 een aantal Deltabeslissingen die in de actualisatie van het Nationale Waterplan (2014) worden verwerkt. Het voorgenomen plan, waarbij extra waterberging wordt gerealiseerd langs de Kolkwetering, past binnen het beleid zoals opgenomen in de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Het Barro heeft geen rechtstreekse doorwerking op het voorgenomen plan.
Om te voorkomen dat de klimaatsverandering meer wateroverlast geeft, hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het beleid 'Waterbeheer 21e Eeuw' ontwikkeld. In het beleidsdocument 'Waterbeheer van de 21e eeuw', kortweg WB21, worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'vasthouden, bergen en afvoeren' is ook hier leidend. Water moet (weer) de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dit betekent dat er nu al maatregelen worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. In het landschap en in de stad moet meer ruimte gemaakt worden om water vast te houden of op te slaan. WB21 richt zich op het jaar 2015 om het watersysteem (kwantitatief gezien) op orde te brengen.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) wordt gestreefd naar het op orde krijgen van het watersysteem in 2015 en daarna het op orde houden van het watersysteem. Daarbij wordt geanticipeerd op veranderende omstandigheden zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van totale watersysteem moet ertoe leiden dat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Een gemeenschappelijke aanpak van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is hierbij noodzakelijk. Voor het uitvoeren van WB21 en de KRW zijn de volgende afspraken gemaakt in het NBW:
Het Nationaal Waterplan is de nieuwe planvorm op Rijksniveau van de Waterwet en de opvolger van de vierde Nota Waterhuishouding (NW4). Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid, waarbij wordt ingezet op "Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst". Het huidige beleid op het gebied van waterveiligheid wordt in het Nationaal Waterplan voortgezet en geactualiseerd, waarbij wordt ingezet op een 'meerlaagsveiligheid':
In het Nationale Waterplan wordt het waterbeleid van het Nationaal Bestuursakkoord Water overgenomen. De trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' is ook in dit Rijksbeleid uitgangspunt. Het realiseren van waterbergingen sluit aan op deze trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'.
Door de aanleg van de waterbergingen wordt uitvoering gegeven aan het Waterbeleid 21e eeuw. In de toekomstige situatie wordt in extreme neerslagsituaties het overtallig hemelwater geborgen, zodat elders de kans op overstroming afneemt. Hierbij wordt aangesloten bij de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Het aanleggen van de waterbergingen past daarmee binnen het nationale waterbeleid.
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De provincie heeft een hoofdambitie: zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Het waterbeleid in de Omgevingsvisie is gericht op 'watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn' en 'Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen'. In het kader van de waterveiligheid is het provinciaal beleid onder andere gericht op het behouden en vergroten van de veerkracht van watersystemen door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden te realiseren. Hierdoor zal overstroming of ongewenste inundatie niet optreden.
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 8):
Figuur 8: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.
Het voorgenomen plan draagt bij aan de waterveiligheid en maakt geen inbreuk op de ecologische en chemische kwaliteit van de Kolkwetering. Daarnaast gelden er ter hoogte van de te realiseren waterbergingen geen belemmeringen op basis van het generieke beleid.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Figuur 9: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven, bron: Omgevingsvisie
Het plangebied heeft in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, Mixlandschap' (zie figuur 9). Dit is een gebied voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (zoals recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in dit gebied versterkt. Er is in dit gebied ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het voorliggende plan past daarmee in dit geldende ontwikkelingsperspectief.
3. Gebiedskenmerken
Vanuit de Omgevingsvisie Overijssel 2009 is gekeken welke gebiedskenmerken het plangebied heeft. De gebiedskenmerken zijn in vier lagen te onderscheiden, namelijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag, en de lust- en leisurelaag.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie – en biotische processen – zoals vestiging van plant- en diersoorten – inwerken op de ondergrond en geologie. De waterbergingslocaties bevindt zich in natte laagtes/beekdalen en in dekzandvlakten en ruggen (figuur 10).
Figuur 10: Weergave kaart gebiedkenmerken, natuurlijke laag, bron: Omgevingsvisie
De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem. De ambitie is om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen die bij aan extra ruimte voor dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dekzandvlakten en ruggen bestaan uit hoge opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De hoogteverschillen en de verschillen tussen laag en nat zijn kenmerkend voor dit type landschap. De ambitie is om deze natuurlijke verschillen functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen in deze gebieden moeten hier ook aan bijdragen. Ook is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, uitgangspunt bij ontwikkelingen in dit type landschap.
Het voorgenomen plan voldoet aan de genoemde opgaves in het plangebied, zoals aan de doelstelling van het langer vasthouden van water.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is daarmee een echt gebruikslandschap. Het plangebied ligt in agrarisch cultuurlandschap dat behoord tot het oude hoevenlandschap (figuur 11).
Figuur 11: Weergave kaart gebiedkenmerken, natuurlijke laag, bron: Omgevingsvisie
Het oude hoevenlandschap is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine zandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap moeten deze (indien mogelijk) bijdragen aan het behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen, zoals de erven met erfbeplanting, open essen, beekdalen, voormalige heidevelden en de mate van openheid en kleinschaligheid. Ook dienen ontwikkelingen, indien mogelijk, de toegankelijkheid van erven en erfroutes te vergroten.
Het voorgenomen, relatief kleinschalige, plan behoud de karakteristieke verschillen in het plangebied.
Stedelijke laag en Lust- en leisurelaag
Het voorgenomen plan is niet van invloed op de kenmerken van de Stedelijke laag en de Lust- en leisurelaag ter plekke.
Het inrichten van waterberging past binnen de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de bijbehorende verordening. Waterberging draagt namelijk bij aan een klimaatbestendige en veilige omgeving waar de Omgevingsvisie naar streeft. De karakteristieken van het landschap blijven met het voorliggende plan behouden.
Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
In het projectenprogramma 'Ruimte om te Leven met Water' combineert het Waterschap Groot Salland verschillende beleidsopgaven, te weten de Europese Kaderrichtlijn Water, Waterbeheer 21e eeuw (WB21), Nationaal Bestuursakkoord Water (actueel), Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), Watersystemen gericht normeren en ontwerpen (Waternood) en Beheer- en onderhoudsvisie watergangen 2050 van het Waterschap Groot Salland. Eén van de maatregelen die voortkomen uit het projectenprogramma 'Ruimte om te Leven met Water” met betrekking tot de herinrichting van de Kolkwetering, is het aanleggen van waterbergingen binnen het plangebied. Het watersysteem van de Kolkwetering wordt hiermee ingericht volgens de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan de opgave vanuit WB21 en Waternood.
Het 'Waterplan Raalte, een helder verhaal!' is door de gemeente Raalte opgesteld in samenwerking met het waterschap Groot Salland. Het waterplan is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Het waterplan biedt een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het waterplan is een visie opgesteld. In deze visie staat de gewenste situatie beschreven voor het water binnen de gemeente Raalte tot 2015. Eén van de vier thema's van de visie is “Te veel en te weinig water (wateroverlast)”. Er wordt binnen dit thema gestreefd naar voldoende berging verspreid over het gehele gebied om het water vast te houden en te bergen als dat nodig is. Voorliggend plan voorziet in deze behoefte.
Voor de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.
Figuur 12: Uitsnede visiekaart Landschapsontwikkelingsplan Salland
De te realiseren waterberging ligt grotendeels in het 'Weteringen-landschap' en voor een klein deel in 'Dekzandruggen-landschap' (zie figuur 12). In het 'Weteringen-landschap' is het doel om beekdalbreed de open en natte zone langs weteringen te versterken. Het voorliggende plan past binnen deze doelstelling.
Het betreffende plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', welke is vastgesteld op 8 juni 2012. De gronden waarop de waterbergingen zijn voorzien, hebben de bestemming 'Agrarisch'. Het voorgenomen plan past niet binnen deze bestemming, waardoor een wijziging (op basis van artikel 3.7.8) van dit bestemmingsplan noodzakelijk is. Hieronder is dit artikel opgenomen (cursief weergegeven).
3.7.8 Ten behoeve van waterberging Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van waterberging de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Water, met inachtneming van het volgende: er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.
In het voorliggende plan is geen sprake van het ontstaan van onevenredige beperkingen voor omringende bestemmingen. Zie hiertoe de onderzoeksresultaten in hoofdstuk 4 van het voorliggende plan en het opgestelde projectplan (zie Bijlage 1).
Figuur 13: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Raalte
Overigens is tevens de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 2' voor een deel van toepassing. De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting. Voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig. Hiervoor gelden uitzonderingen. Dit geldt bijvoorbeeld niet indien het een werk betreft die kleiner is dan 5000 m2, zoals in het voorliggende plan. Een omgevingsvergunning, en een bijbehorend archeologisch onderzoek, is hier dan ook niet van toepassing
In dit hoofdstuk zijn de resultaten weergegeven van de verplichte onderzoeken waar het plan aan is getoetst in het kader van de vigerende wet- en regelgeving.
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
In het voorliggende plan worden twee waterbergingen gerealiseerd. De bestemming van het betrokken percelen zal door dit wijzigingsplan wijzigen van een agrarische bestemming naar de bestemming ‘Water’. Ten behoeve van deze wijziging heeft Waterschap Groot Salland een beperkte vooronderzoeken landbodem o.b.v. de NEN 5725 uitgevoerd, met een tweeledig doel:
De vooronderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen (Bijlage 3 en Bijlage 4). De conclusies van de vooronderzoeken zijn:
Gezien deze conclusies gelden er betreffende het aspect bodem geen beperkingen t.a.v. dit wijzigingsplan.
Watertoets
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlagen, Bijlage 5) De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Dit betekent dat nadere afstemming met het waterschap heeft plaatsgevonden. Per e-mail van 13 november 2014 (zie bijlagen, Bijlage 5) heeft het waterschap aangegeven dat voor de uit te voeren werkzaamheden geen nadere waterhuishoudkundige toelichting nodig is. Volstaan kan worden met de standaard waterparagraaf, voor zover van toepassing. De e-mail is daarmee een positief wateradvies.
Invloed plan op de waterhuishouding
De oorzaak dat de normale watertoetsprocedure doorlopen moet worden, is dat de waterberging grenst aan een bestaande watergang (de Kolkwetering). De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken. Aangezien met het voorliggende plan het waterschap zelf de initiatiefnemer van het plan is, heeft het waterschap voor dit project een projectplan vastgesteld (Bijlage 1).
De Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciale natuurbeleid in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) regelen de gebiedsbescherming in Nederland. Het plangebied ligt niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur of Natura 2000-gebieden en het plan heeft ook geen negatief effect op natuurwaarden in de EHS of in de Natura 2000-gebieden.
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten, de soortenbescherming. Vanuit de Flora- en faunawet bestaat de eis dat een plan geen negatief effect mag hebben op beschermde dier- en plantensoorten. Hiertoe is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, voor het gehele project, inlcusief de voorliggende waterberging (zie Bijlage 2). De quickscan bestond uit een bureaustudie en een veldbezoek.
Er zijn geen door de Flora- en Faunawet beschermde soorten aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. Er hoeft daarmee geen ontheffing voor de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd.
De inrichting van de agrarische percelen als waterberging heeft geen negatief effect op natuurwaarden binnen de EHS en Natura 2000-gebieden. Ook is er geen negatief effect te verwachten op beschermde dier- en plantensoorten vanuit de Flora- en Faunawet. Op grond van de bestaande gegevens en het veldbezoek mag namelijk worden aangenomen dat er geen beschermde planten of diersoorten voorkomen op het te vergraven perceel. Dit betekent dat er voor de betreffende werkzaamheden geen ontheffing voor de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd. De voorgenomen werkzaamheden kunnen plaatsvinden met gebruikmaking van de gedragscode flora en fauna voor waterschappen.
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De wet biedt geluidsgevoelige gebouwen en terreinen (zoals woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en de terreinen daarom heen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Voor de geluidsgevoelige objecten moeten bepaalde grenswaarden in acht worden gehouden.
Een waterberging is geen geluidsgevoelig object of terrein dat beschermd moet worden. Ook worden in het voorgenomen plan geen geluidsbronnen gerealiseerd. Een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.
De agrarische gronden die in dit plan wordt omgevormd tot waterberging, zullen in de toekomst geen extra verkeer aantrekken. De luchtkwaliteit zal zodoende niet verslechteren. Er is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig voor het plan.
Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Figuur 14: Uitsnede risicokaart Overijssel
Op de risicokaart Overijssel (zie figuur 14) is te zien dat in de directe nabijheid geen risicobronnen zijn gesitueerd. Anderzijds is een waterberging zelf geen risicobron/risicodragend object. Betreffende het aspect externe veiligheid gelden dan ook geen beperkingen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met de aanleg van de waterbergingen worden geen milieubelastende of milieugevoelige functies gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon -, werk,- en leefklimaat van omwonenden.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het 'Verdrag van Malta’ en de ‘ Wet op de archeologische monumentenzorg’ is het uitgangspunt om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke (in situ) te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaald de verstoorder het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn. De gemeente Raalte heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld in 2010. Er zijn drie verwachtingszones: laag, gemiddeld en hoog. Daarnaast zijn er AMK-terreinen waarvan op basis van (archeologisch) onderzoek is vastgesteld dat in deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn. Op basis van de verwachtingswaarde van het gebied, de oppervlakte van het verstoringsgebied en de verstoringsdiepte kan worden afgeleid of er een onderzoeksplicht is. Er geldt een onderzoeksplicht in het buitengebied in de volgende gevallen:
Voor de waterbergingslocaties geldt dat deze in een voornamelijk lage archeologische verwachtingszone ligt, en voor een klein deel in een middelhoge archeologische verwachtingszone (zie figuur 15). De te vergraven gronden binnen dit wijzigingsplan hebben een geringe omvang. Daarmee overschrijdt het plangebied de drempelwaarde waarvoor een onderzoeksplicht geldt niet. Het plangebied valt verder niet binnen een AMKterrein/archeologisch monument. Dit wijzigingsplan past binnen de regels van het archeologiebeleid van de gemeente Raalte. Er geldt zodoende geen onderzoeksplicht c.q. omgevingsvergunning voor het aspect archeologie.
Figuur 15: Uitsnede beleidsadvieskaart archeologie, gemeente Raalte
Met het voorgenomen plan worden ook geen cultuurhistorische waarden aangetast. De aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn dan ook niet beperkend voor het voorliggende plan.
De gronden waarop de waterbergingen wordt gerealiseerd, is in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' bestemd als 'Agrarisch'. De hierbij behorende regels bieden geen mogelijkheden voor de realisatie van een waterberging op de gronden die door de aanleg van de waterberging worden onttrokken aan het agrarisch gebruik. In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.8 van de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Het plangebied zal in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' krijgen.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Op welke wijze één en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is, wordt hierna beschreven. Conform de wettelijke verplichting in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) is voor de planregels en de verbeelding – voor zover van toepassing – gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI).
Wanneer dit wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren naast het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Ten aanzien van het wijzigingsplan zijn een viertal regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', voor zover relevant. Bij dit wijzigingsplan is een verbeelding opgesteld.
De planregels zijn als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 3 Water
De bestemming 'Water' is toegekend aan water en bijbehorende voorzieningen zoals water ten behoeve van waterberging.
Artikel 4 Waarde Archeologie 2
De dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 2' is toegekend aan de gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Antidubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 6 Algemene bouwregels
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Artikel 7 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Dit artikel bevat regels betreffende de uitsluiting van de aanvullende werking van de bouwverordening.
Artikel 8 Overige regels
In dit artikel wordt ingegaan op de wettelijke regelingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 9.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Lid 9.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 10 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In het kader van de economische uitvoerbaarheid kan gemeld worden dat de kosten die zijn verbonden aan de realisering van het plan voor rekening zijn van het Waterschap Groot Salland. De gemeente Raalte zal financieel niet bijdragen aan de planontwikkeling. De gemeente Raalte zal een anterieure overeenkomst opstellen waarbij het Waterschap Groot Salland verklaart dat de vergoeding voor eventuele planschade voor rekening is van het waterschap. Belanghebbenden kunnen op basis van artikel 7.14 van de Waterwet bij het waterschap Groot Salland een verzoek indienen om schadevergoeding wanneer dit aan de orde is. Deze procedure staat beschreven in de 'Procedureverordening nadeelcompensatie Waterschap Groot Salland'.
In artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het vooroverleg met de besturen van de betrokken wettelijke overlegpartners geregeld. Het wijzigingsplan is daartoe voor voorverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie (zie Bijlage 6) aangegeven dat het voorgenomen plan niet in strijd is met het provinciale belang. Hiermee is het vooroverleg gevoerd.
In het kader van de gehele herinrichting van de Kolkwetering vindt afstemming plaats met de omliggende eigenaren, aanwonenden en belanghebbenden. Deze worden tijdig benaderd om afspraken te maken over de bereikbaarheid van de stroken en percelen die heringericht gaan worden en om overlast bij de uitvoering te minimaliseren.
Tevens heeft het ontwerp wijzigingsplan voor een ieder zes weken ter inzage gelegen, van 9 juli 2015 tot en met 19 augustus 2015. Hierbij is de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen door een ieder conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.