direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 16e wijziging, Witteveensweg 23
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Witteveensweg 23 te Heeten is een agrarisch bedrijf gevestigd. De eigenaren van het agrarisch bedrijf willen de agrarische activiteiten op het erf staken en overgaan tot de exploitaitie van een recreactiebedrijf. De voorgenomen ontwikkeling omvat de herontwikkeling van een deel van de bestaande bebouwing ten behoeve van (verblijf)recreatieve functies, alsmede de sloop en herbouw van een deel van de voormalige bedrijfsgebouwen ten behoeve van de recreatieve functies. Met gebruikmaking van de vervolgfunctieregeling van het bestemmingsplan Buitengebied kan door middel van een wijziging van het bestemmingsplan en onder voorwaarden invulling gegeven worden aan de gewenste vervolgbestemming. Ter plaatse zal tevens geïnvesteerd worden in de ruimtelijke kwaliteit. Betreffende de voorgenomen ontwikkeling is een plan opgesteld welke is opgenomen in de bijlage 1 van deze toelichting.

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat het agrarisch erf aan de Witteveensweg in het buitengebied ten zuiden van de kern Heeten. Op figuur 1.1 is de ligging van het agrarisch erf weergegeven. De omgeving is voornamelijk in agrarisch gebruik (gras- en akkerland), met op enige afstand enkele bospercelen. Er zijn zowel burgerwoningen als agrarische bedrijven aanwezig in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.3 Huidig planologisch regiem en wijzigingsbevoegdheid

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' van de gemeente Raalte. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening' van toepassing (vastgesteld op 30 mei 2013) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening' (vastgesteld op 19 februari 2015).

De vigerende bestemming op het bouwblok betreft 'Agrarisch met Waarden - Landschapswaarden', met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - verwevingsgebied'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen, waarbij de begrenzing van het plangebied het bestaande agrarisch bouwperceel betreft (zwarte lijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0003.png"

Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'

Het staken van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de realisatie van de (verblijfs)recreatieve functies past niet binnen de geldende bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van vervolgfuncties na bedrijfsbeëindiging binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' met inachtneming van de voorwaarden uit artikel 4.8.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte':

4.8.4 Ten behoeve van vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden zodanig wijzigen dat - indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf - vervolgfuncties toegestaan zijn, met inachtneming van het volgende:

a. er mogen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;

b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat eenmalig nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd indien en voor zover sloop van legaal opgerichte landschapsontsierende gebouwen heeft plaatsgevonden;

hierbij geldt het volgende:

1. indien er sprake is van sloop tot 250 m² mag een gesloopt oppervlak teruggebouwd worden;

2. indien er sprake is van sloop van meer dan 250 m² mag te allen tijde 250 m² teruggebouwd worden;

3. van het gesloopte oppervlak boven 250 m² mag ten hoogste 1/3 worden teruggebouwd met dien verstande dat het maximum oppervlak dat wordt teruggebouwd nooit meer bedraagt dan 850 m²;

c. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing waarbij tevens de bestaande landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 4.1 onder l niet onevenredig worden aangetast;

d. indien er sprake is van het bepaalde onder b dient door middel van een inrichtingsplan aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan;

e. de bestemming wordt gewijzigd in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming;

f. na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het voormalige bedrijfsbebouwing betreft;

g. er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen plaatsvinden;

h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;

i. parkeren dient landschappelijk te worden ingepast en binnen het bouwvlak plaats te vinden;

j. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf dient behouden te worden en waar mogelijk te worden versterkt;

k. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe hoofdbestemming;

j. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe hoofdbestemming;

m. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

n. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

o. de her- en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden mag niet worden beperkt;

p. het aantal woningen mag niet toenemen;

q. op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding is wijziging naar gevoelige functies niet toegestaan;

r. het bepaalde onder q is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;

s. ten behoeve van de vervolgfunctie niet-agrarische bedrijven geldt tevens het volgende:

1.bedrijven uit categorie 3 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan,tenzij uit onderzoek is gebleken dat de functie, eventueel na het nemen van maatregelen, qua invloed en milieubelasting gelijk te stellen is aan bedrijfsfuncties uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; ;

2.activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

Het voorgenomen plan voldoet aan de genoemde criteria zodat het college gebruik kan maken van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 16e wijziging, Witteveensweg 23” bestaat uit de volgende stukken:

- Verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002) en een renvooi;

- Regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

1.5 Leeswijzer

Na de inleiding wordt eerst een gebieds- en planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het bestaande beleid, op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt onderzocht wat de invloed van het project is op de verschillende waarden in het gebied. In hoofdstuk 5 komen de milieuaspecten aan bod. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt tot slot ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid van het project.

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied en het plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren project. Een uitgebreide beschrijving van het plan is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het agrarisch erf ligt op enige afstand van de Witteveensweg tussen Heeten en Deventer in een halfopen agrarisch landschap. Er ligt een open ruimte (grasland) tussen erf en de Witteveensweg. De huidige bedrijfswoning is met de voorzijde naar de Witteveensweg gericht, met de zichtlijn parallel aan de erftoegangsweg. Naast en achter de woning staan de diverse bedrijfsgebouwen. Het geheel is compact en in een othogonale setting gebouwd. Om het perceel staat wat verspreide erfbeplanting, maar deze is niet dicht en aansluitend. De oostzijde van het bedrijfsperceel is open. In figuur 2.1 is de ligging en begrenzing (het huidige erf) van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0004.png"

Figuur 2.1: Ligging en begrenzing plangebied

Het erf ligt in het oude hoevenlandschap op de overgang van een enigzins beboste dekzandrug (aan de zuidkant) naar een meer open gebied (aan de noordkant). Kenmerkend voor de erven langs de Witteveensweg is de compacte ligging van gebouwen (erfensembles) in een halfopen landschap. De erven hebben een eigen toegangsweg vanaf de Witteveensweg, die in enkele gevallen is voorzien van laanbeplanting. Het onderhavige perceel heeft een open erftoegangsweg.

2.3 Planbeschrijving

De voorgenomen ontwikkeling omvat de herontwikkeling van een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing tot een breed (verblijfs)recreatief concept. Een ander deel van de bedrijfsbebouwing op het erf leent zich wat minder voor herontwikkeling en zal worden vervangen met toepassing van de saneringsregeling. Deze vervangende nieuwbouw zal eveneens benut worden voor het verblijfsrecreatieve concept. Tenslotte blijven een paar schuren bebouden. Op het erf is sinds een paar jaar een landwinkel gevestigd. Deze blijft eveneens gehandhaafd naast de nieuwe bedrijfsactiviteiten. De volgende vervolgfuncties zullen worden geëxploiteerd:

  • Groepsaccomodatie
  • Multifunctionele ruimte
  • Landwinkel
  • Buitenactiviteiten
  • Ondergeschikte horeca ondersteunend en verbonden aan de (verblijfs)recreatie

Afbeelding 2.2 geeft een aanduiding op tekening van de diverse functie op het erf. Hieronder wordt per functie een beschrijving gegeven van de bijbehorende acitiviteiten:

Groepsaccomodatie

De groepsaccomodatie zal worden gerealiseerd in de deels te vervangen voormalige varkensschuren. Het gaat om een nieuwe groepsaccommodatie voor tenminste veertig personen. Alle kamers worden voorzien van ruime sanitaire voorzieningen. Uitgangspunt is een accommodatie in het hoger vijfsterren- segment. Deze groepsaccommodatie zal verhuurd worden aan 1 grote groep van maximaal veertig personen of aan twee kleinere groepen. De kamers op de begane grond kunnen afzonderlijk worden verhuurd als bed en breakfastverblijf. Vanuit de verdiepte zitkuilen voor en achter de accommodatie wordt het landschap beleefd vanuit een ander perspectief. In het plan van de architect zijn ook dutchtubs ingetekend welke in de toekomst mogelijk ingezet worden om het concept extra te kunnen onderscheiden.

Multifunctionele ruimte

De rietgedekte schuur uit 1900 zal worden verbouwd tot een multi-functionele ruimte als aanvulling op de activiteiten van de landwinkel en de groepsaccommodatie. De ruimte zal ingericht worden voor een groep tot 80 personen. Achterin het gebouw zal een keuken worden geplaatst. In deze keuken gaat gekookt worden voor de winkel en de gasten. De multifunctionele ruimte kan daarnaast gebruikt worden voor onder andere vergaderingen, workshops, zoals kookworkshops en educatie.

Landwinkel

Op het perceel is reeds een landwinkel aanwezig. Deze is 2 jaar geleden gestart en heeft diverse streekproducten, maaltijden en handgemaakte geschenken in het assortiment. De initiatiefnemers werken samen met vier zorginstellingen in de regio. Deze zorginstellingen leveren de biologische groenten, handgemaakt keramiek, enkele maaltijdgerechten en zelfgemaakte producten. Met de nabij gelegen recreatieondernemer Koe in de Kost is de afspraak gemaakt dat hun gasten bij het reserveren de maaltijden, groente en zuivelpakketten van de landwinkel kunnen bijboeken.

Bedrijfsactiviteiten buitenruimte

Aan de voorzijde van de groepsaccomodatie is een boomgaard voorzien waarin men kan vergaderen, lunchen, rusten en genieten. Aan de achterzijde van de groepsaccomodatie zal een zitkuil komen waar het agrarische land kan worden ervaren. De stijl is landelijk en het geheel is ontworpen met gevoel voor beleving. Door natuurlijke afscheidingen kunnen de groepen op het erf goed naast elkaar recreëren. Er is ook een gezamenlijke speelweide waar men kan voetballen, volleyballen e.d. Onder de overkapping kan men samenkomen en met minder goed weer toch buiten zijn. Om groepen en passanten iets extra’s te bieden wordt in een later stadium een spel ontwikkeld met een landelijk thema. Groepen kunnen ter plaatste ook actie ondernemen, zoals een diskgolfparcours, fietsenverhuur, stepverhuur, handboogschieten, gps-tocht of een huifkartocht.

Horeca ondersteunend en verbonden aan de (verblijfs)recreatie

Verblijfsrecreatie is de hoofdfunctie op het erf. De horeca is ondergeschikt en ondersteunend aan de (verblijfs)recreatie en is verbonden met deze (verblijfs)recreatie. Dit onder andere in combinatie met de landwinkel, (kook)workshops, overnachtingen, groepsruimte, educatie over de streekproducten en gezonde voeding, de ontstaansgeschiedenis van de Sallandse boerderij  en met bijvoorbeeld spelletjes op en rond het erf.

Het erf zal worden ingepast met streekeigen beplanting, zowel op het erf als ter afscheiding met de omliggende gronden. Er zal voldoende parkeeruimte, in halfverharde vorm, worden gerealiseerd. De karakteristiek van een boerenerf zal behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt. De aanblik van een dierenweide en enkele solitaire bomen versterken deze kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0005.png"

Figuur 2.2: Weergave plan

Met betrekking tot de bebouwing wordt gebruik gemaakt van de saneringsregeling welke in het bestemmingsplan zit opgenomen. Cijfermatig ziet dit er als volgt uit:

  • Er wordt een varkensschuur van 240 m2 gesloopt;
  • Er wordt een schuur deels gesloopt/vervangen van 60 m2 (360 m2 schuur wordt 300m2 groepsaccomodatie).

Hiermee wordt in totaal 300 m2 gesloopt. Op basis van de saneringsregeling mag 250 m2 1:1 teruggebouwd worden. Van de overige 50m2 mag 1:3 teruggebouwd worden. Dit betreft 17 m2.


Het totaal terug te bouwen oppervlak bedraagt daarmee 267 m2. Hiervan wordt in ieder geval een overkapping gebouwd met een oppervlakte van 82,5 m2.



Hoofdstuk 3 Beleidstoets

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relevant voor het voorliggende plan is dat het tot stand brengen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als opgave van nationaal belang is benoemd. In het voorliggende plan wordt een voornalig agrarisch erf bedrijf omgezet naar een recreatief bedrijf. De afstand tot de EHS bedraagt enkele kilometers, waardoor de ontwikkeling ten aanzien van de EHS geen invloed zal hebben. Het onderhavige plan maakt daarnaast geen inbreuk op de overige nationale belangen, zoals in de SVIR benoemd.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Op het voorliggende bestemmingsplan is alleen de ligging in de EHS enigzins van toepassing. Deze EHS wordt met het voorliggende plan versterkt. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Natuurbeschermingswet 1998

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • 1. De Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden).
  • 2. Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).
  • 3. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het in stand houden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld. Er liggen geen Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van het plangebied.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Door de Minister van LNV zijn er in (de buurt van) het plangebied geen beschermde natuurmonumenten aangewezen. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument is gelegen binnen de uiterwaarden van de IJssel.

Ecologische Hoofdstructuur

Uitgangspunt van de Ecologische Hoofdstructuur is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) verbindingszones ontwikkeld. Uitgangspunt is het handhaven van rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen in de EHS. De dichstbijzijnde EHS-gebieden, waaronder de Sallandse Heuvelrug, zijn op enkele kilometers afstand van het plangebied gelegen. De voorgenomen ontwikkeling, waarbij een agrarisch erf wordt gewijzigd naar een (verblijfs)recreatieve functie, heeft geen negatief effect op de EHS.

3.2.4 Conclusie

De voorgenomen functieverandering op deze locatie voldoet aan de doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ontwikkeling heeft zijn invloed op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de landschapontsierende agrarische bebouwing en de landschappelijke inpassing. Het plangebied valt buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), en is hier ook niet dicht bij gelegen. Het voorgenomen plan, waarbij een agrarisch erf wordt gewijzigd naar een verblijfsrecreatieve functie, heeft geen negatief effect op de EHS.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening provincie Overijssel

Omgevingsvisie en –verordening op hoofdlijnen

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

In het voorliggende plan wordt een agrarische erf herontwikkeld tot een (verblijfs)recreatieve vervolgfunctie. Dit is mogelijk op basis van de vervolgfunctieregeling, zoals opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan (zie bijlage 1) zijn daarbij vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 3.1). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 3.1):

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

In en om het plangebied zijn geen belemmeringen op basis van het generieke beleid. In overeenstemming met artikel 2.2 van de provinciale Omgevingsverordening past dit plan ook binnen het gemeentelijk beleid.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het erf aan de Witteveensweg 23 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap. De functiewijziging van het erf past goed binnen dit ontwikkelingsperspectief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0007.png"

Figuur 3.2: Weergave uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel 

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

De natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied bevindt zich op de dekzandvlakte van Overijssel (zie figuur 3.3). Het zandgebied in Salland bestaat uit een afwisseling van oost-west georiënteerde dekzandruggen en laagten met weteringen. De gebieden kennen een sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met de reliëfverschillen (essen) en open ruimtes is een gevarieerd gebied ontstaan van een besloten tot half open landschap. De dekzandruggen binnen Salland zijn duidelijk te herkennen door de hoogteligging en ruimtelijke verdichting. Binnen de gemeente Raalte komen dekzandruggen voor rondom Heino en ten zuiden van Heeten. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

Uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Verschil hoog en laag, droog en nat dient sturend te zijn voor de ontwikkeling en beleefbaarder te worden gemaakt.
  • Beplanting dient te bestaan uit soorten die van nature in het gebied voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0008.png"

Figuur 3.3: Weergave uitsnede kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel 

Het voorgenomen plan voor het bestaande erf aan de Witteveensweg 23 houdt rekening met de genoemde uitgangspunten. Zo bestaat de beplanting uit streekeigen soorten.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.

Het plangebied is gelegen in het Oude Hoevenlandschap en ligt nabij de jonge heide- en broekontginning landschap (zie figuur 3.4). Het oude hoevenlandschap, ook wel kampen- of essenlanschap genoemd, is het oudste landschapstype. De dragers zijn essen, kampen, oude erven (al dan niet geclusterd) en weidegronden langs beken. De oude hoevenlandschappen kenmerken zich tevens door open ruimtes welke worden omzoomd door boscomplexen. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn veelal lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing. De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden, behorende bij de jonge ontginningsgebieden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0009.png"

Figuur 3.4: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel 

In het voorliggende plan wordt aangesloten op deze gebiedskenmerken. De inrichting van het erf draagt bij aan de kamerstructuur van het landschap op erfniveau.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing,erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden onderscheid voor- en achterkant;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze genoemde uitgangspunten is rekening gehouden bij het opstellen van het plan. Er treedt een netto afname op van de hoeveelheid bebouwing. Daarnaast wordt de landschapsstructuur verbeterd, doordat het erf beter wordt gekoppeld aan het landschap.

Lust- en leisurelaag

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Voor de locatie Wiiteveensweg 23 geldt dat deze gelegen is in de directe nabijheid van elementen uit de lust- en leisurelaag, te weten het fietsroutenetwerk. (zie figuur 3.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0010.png"

Figuur 3.5: Weergave kaart gebiedskenmerken, lust- en leisurelaag, Omgevingsvisie Overijssel 

3.3.2 Conclusie

Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken zoals aangegeven in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 blijkt dat de herontwikkeling van het agrarisch bouwblok geschikt is voor toepassing van de vervolgfunctieregeling. Het project past binnen het provinciale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

De gemeente Raalte heeft diverse beleidsdocumenten die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende documenten zijn op het plangebied van toepassing:

  • 1. de Strategische visie Raalte;
  • 2. het Waterplan;
  • 3. Welstandsnota;
  • 4. Landschapsontwikkelingsplan Salland;
  • 5. Bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.

3.4.1 Structuurvisie Raalte 2015+

In deze structuurvisie schetst de gemeente Raalte haar visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025. Een structuurvisie is een zogenaamde integrale toekomstvisie. Dat wil zeggen dat alle relevante beleidsvelden er in samenkomen, er onderlinge verbanden worden gelegd en keuzes worden gemaakt. Daarbij is vooral aandacht voor de ruimtelijke kant van de verschillende beleidsvelden. Het voorliggende plan betreft een erfontwikkeling. Door gebruikmaking making van de vervolgfunctieregeling als vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied wordt het agrarische erf gewijzigd in een verblijfsrecreatieve functie. De landschapsontsierende schuren worden deels gesloopt en deels hergebruikt. Er wordt doelmatig invulling gegeven aan vrijkomende agrarische bebouwing. In de Structuurvisie Raalte 2015+ staat benoemd dat er nadrukkelijk mogelijkheden zijn voor vervolgfuncties in het buitengebied. Het voorliggende plan geeft invulling aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Raalte 2015+.

3.4.2 Het Waterplan

Het waterplan Raalte "een helder verhaal" is een gezamenlijk plan van de gemeente en het Waterschap. Hierin wordt een kader geschapen voor het maken van beleidsmatige en procesmatige afspraken over de wijze waarop ruimtelijke ordening en water op elkaar afgestemd moeten worden. Het is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Daarmee vormt het een basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem en biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het rapport is een visie op de toekomst van het watersysteem uiteengezet. Deze visie heeft een vertaling gekregen in een concrete set van maatregelen voor de thema's:

  • te veel en te weinig water (wateroverlast);
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • waterbeleving;
  • communiceren.

Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de principes uit het Waterplan Raalte. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het omgevingsaspect water.

3.4.3 Welstandsnota

De Welstandsnota bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwaanvragen (omgevingsvergunning voor activiteit bouwen) op welstandsaspecten getoetst worden. Het legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld het buitengebied, een beoordelingskader vast. Het beoordelingskader is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Het gemeentelijk welstandsbeleid is op hoofdlijnen gestoeld op een gebiedsgerichte benadering. Deze benadering blijkt uit gebiedsgerichte criteria. Daarnaast gelden enkele algemene criteria (basisprincipes die onafhankelijk van de gebiedsgerichte criteria gelden) en criteria voor kleine bouwwerken. Het plangebied valt onder het gebiedstype 'buitengebied', hiervoor geldt het niveau 'basis'. In deze gebieden geldt een minder streng welstandsregiem. Het welstandstoezicht is hier beperkt tot het handhaven van de basiskwaliteiten. Dit basisniveau van toetsen wordt toegepast in gebieden waar de bestaande ruimtelijke structuur relatief veel kan verdragen. Afwijkingen en ingrepen hebben hier minder grote gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit. Er zal bij de toets niet gedetailleerd op architectonische kwaliteiten worden beoordeeld. Nieuwe invullingen dienen een positieve bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan Salland

De gemeente Deventer, Raalte en Olst-Wijhe hebben een gezamenlijk Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het landschapsontwikkelingsplan vormt de landschappelijke karakteristiek de basis. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet als motoren voor landschapsbehoud, versterking en ontwikkeling.

In het landschapsontwikkelingsplan van de gemeenten is het gebied getypeerd als dekzandrug (donkergroen) en weteringenlandschap (lichtgroen). Het perceel is gelegen in de overgang van dekzandrug naar het weteringen landschap. De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van de hogere gronden zijn voor een belangrijk deel gelegen in de sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met reliëfverschillen (essen) en open ruimtes ontstaat hierdoor een gevarieerd landschapsbeeld van besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd. Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd. De wegen op de ruggen zijn beplant.

Landschappelijke karakteristiek weteringlandschap:

  • Wetering als structuurdrager
  • Rationeel karakter wetering en rechtlijnige verkaveling haaks op wetering;
  • Open en nat karakter laagte;
  • Waterberging ruimtelijk inpassen in dalvormige laagten;
  • Natte natuurontwikkeling binnen rechtlijnig karakter verkaveling;
  • Wegen en doorgaande structuren niet beplant, met uitzondering van historische lanen langs wegen.
  • Beplanting passend in open landschap (knotwilgen, rietoevers, transparante elzensingels);
  • Enkele kleinschalige ruggen met essen liggen in de laagten. Deze hogere gronden zijn door bebouwing, erfbeplanting en singels meer verdicht en kleinschaliger;

Landschappelijke karakteristiek dekzandrug:

  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen.

Landschappelijke opgaven voor dit gebied:

  • Rug verdichten met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische structuren;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0011.png"

Figuur 3.6: Uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsplan Salland

In voorliggende plan is rekening gehouden met de hierboven aangegeven uitgangspunten. Zie hiertoe paragraaf 2.3.

3.4.5 Bestemmingsplan Buitengebied Raalte

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Raalte. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening' van toepassing (vastgesteld op 30 mei 2013) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening' (vastgesteld op 19 februari 2015).

Het bouwblok heeft een agrarische bestemming. De realisatie van de verblijfsrecreatieve functie past niet bij recht binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden '. Wel zit er een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid in de regels opgenomen voor plannen die passen binnen de 'vervolgfunctieregeling. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van een vervolgfunctie binnen de bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden (artikel 4.8.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'). Aan deze regeling zitten wel voorwaarden gekoppeld. Zie hiertoe paragraaf 1.3 van deze toelichting. Zoals aangegeven voldoet het voorliggende plan aan gestelde voorwaarden, zoals genoemd in artikel 4.8.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.

3.4.6 Conclusie

Uit de voorgaande beleidsanalyse is gebleken dat het voorgenomen project, het realiseren van een verblijfsrecreatieve functie met bijbehorende voorzieningen op het planologisch te wijzigen agrarisch bouwblok, past binnen het nationale, provinciale, en gemeentelijk beleid. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die zit opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd wat de (basis)waarden zijn, die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Hierbij gaat het om natuurwaarden, archeologische waarden en een watertoets. Tot slot wordt in de conclusie opgesomd wat het effect van medewerking aan dit project is op deze basiswaarden.

4.2 Natuurwaarden

Vanuit de Flora- en faunawet bestaat de eis dat schade aan de natuur zoveel mogelijk wordt beperkt. In verband met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied is een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving noodzakelijk. Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, de volledige rapportage is te vinden in bijlage 2 van deze toelichting. De conclusie van de quickscan flora en fauna is als volgt:

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Er is geen sprake van beschermde natuurgebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het plangebied ligt op een afstand van enkele kilometers van de EHS. Met de functieverandering worden geen negatieve effecten of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS verwacht. Een nadere toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

Beschermde (Flora- en faunawet) soorten worden wel verwacht. Met deze quickscan wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied potentieel habitat biedt voor een aantal (algemene) beschermde soorten; tabel 1-soorten, broedvogels, steenmarter en vleermuizen. Indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels worden geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten vanuit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek of ontheffing is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen. Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige.In het kader van het bestemmingsplan moet duidelijk zijn dat de plannen uitvoerbaar zijn. Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

De gemeenteraad van Raalte heeft in april 2010 de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met bijbehorend beleid vastgesteld. Bij de keuze voor het archeologisch beleid heeft de gemeente Raalte niet alleen rekening gehouden met de wettelijke verplichting om archeologie op te nemen in het ruimtelijk ordeningsproces, maar ook met de belangen van de inwoners.

De archeologische verwachtingskaart maakt voor het grondgebied van de gemeente Raalte duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden (zie figuur 4.1). De kaart is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  • 1. hoge archeologische verwachting;
  • 2. middelhoge archeologische verwachting;
  • 3. lage archeologische verwachting

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0013.png"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Raalte

Uit het kaartbeeld blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Betreffende voorliggende ontwikkeling, waarbij maar beperkt wordt geroerd in de grond, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.Daarnaast worden ook geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aangetast met het voorliggende plan.

4.4 Water

4.4.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.2 Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het voorgenomen plan, waarbij veel bebouwing en verharding wordt gesloopt, heeft dan ook een positief effect op de waterhuishouding.

4.4.3 Afwatering

Door de voorgenomen ontwikkeling zal de hoeveelheid hemelwater dat van de daken zal moeten worden afgevoerd in de toekomst afnemen. De kelder onder de caravanstalling zal worden gebruikt voor de opslag van afvalwater/septitank.

4.4.4 Watertoetsprocedure

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen waterbelangen worden geraakt. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. Daarnaast is er in het gebied geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Groot Salland heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het toetsresultaat is te vinden in bijlage 3 van deze toelichting.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten is ruimtelijk relevant. In deze ruimtelijke onderbouwing zal achtereenvolgens ingegaan worden op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Wet geurhinder veehouderij
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een vooronderonderzoek verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 4 van deze toelichting .

Vooronderzoek

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat er zich op de locatie een bovengrondse dieseltank bevindt en dat er op 4 deellocaties in het verleden bovengrondsetanks aanwezig zijn geweest. Deze locaties zijn in onderhavig onderzoek allen beschouwd als verdachte deellocaties. Het overige deel van de locatie is onverdacht.

Veldonderzoek

In de bovengrond en in het grondwater op de onverdachte locatie zijn enkele lichte tot matige verontreinigingen aangetoond. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht. De grondter plaatse van de huidige bovengrondse dieseltank is zeer licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is niet verontreinigd. Strikt gezien is er sprake van zorgplicht. In de grond ter plaatse van boring 41 (voormalige locatie dieseltank) is een matige verontreiniging met minerale olie aangetroffen. De verontreiniging is na aanvullend onderzoek in zowel verticale als horizontale richting afgeperkt. De verontreiniging is voldoende in kaart gebracht en wordt geschat op 5 m³. Het betreft geen sterke verontreiniging en er is geen saneringsnoodzaak. Wel wordt geadviseerd om, indien deze grond in de toekomst vrijkomt (bij graafwerkzaamheden) deze op milieuverantwoorde wijze af te voeren. De locaties van de overige locaties van voormalige dieseltanks zijn niet verontreinigd. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

 

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaartegen de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie. Op basis van artikel 77 van de Wgh dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Het plangebied wordt ontsloten door een erfontsluitingsweg op de 60 km-weg Witteveensweg. Gezien de ligging van de nieuwe functie op een afstand van bijna 100 meter tot de Witteveensweg en gezien de relatief lage verkeersbewegingen op deze weg, zal de geluidsbelasting op de nieuwe groepsaccommodatie lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde die geldt voor een functie als deze. Een nader akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De functiewijziging van het agrarische erf is aan te merken als een project welke 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. In het voorliggende plan gaat het om de herbestemming van de bestaande gebouwen. Er doen zich geen andere ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Door de functieverandering van een intensieve veehouderij naar een recreatieve functie wordt actief bijgedragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit. Het plan kan daarmee zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

5.5 Wet geurhinder veehouderij

Met betrekking tot het aspect zijn regels opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij. De nieuwe functie wordt gerealiseerd binnen het bouwblok van een voormalige agrarische  inrichting.

Ten noorden en ten oosten van de Witteveensweg (Witteveensweg 15 en 25) zijn intensieve veehouderijen gelegen op een afstrand van respectievelijk 215 en 185 meter. Uit de ruime afstanden kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat voor de nieuwe verblijfsrecreatieve functie een goed leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat deze ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de omliggende bedrijven.

5.6 Externe veiligheid

Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Uit de Risicokaart van de provincie Overijssel (zie figuur 5.1) blijkt dat er in de nabije omgeving geen risicovolle objecten aanwezig zijn met een verhoogd veiligheidsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140007-0002_0014.png"

Figuur 5.1: Uitsnede Risicokaart Overijssel

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Er wordt binnen het plangebied aan de Witteveensweg 23 een nieuwe milieugevoelige functie (een groepsaccomodatie) gerealiseerd. In de nabije omgeving bevinden zich geen milieubelastende functies, anders dan de intensive veehouderijen die in paragraaf 5.5 zijn beschreven, die een negatieve invloed kunnen hebben op de deze locatie. Ook zal de groepsaccommodatie niet beperkend werken op omliggende (agrarische) bedrijven. Deze liggen allen op voldoende ruime afstand.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het voorliggende plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving. De ontwikkeling in het betreffende gebied is daarmee niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

5.9 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn de milieuaspecten beschreven die op het plangebied van toepassing zijn. De conclusie is dat het te realiseren milieugevoelige object (een groepsaccommodatie) geen milieuhinder ondervindt van de omgeving. Met de realisatie van de groepsaccommodatie binnen de bestaande bebouwing ontstaat er ook geen extra milieuhinder of belemmering voor omliggende functies.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding en opzet van de regels

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het staken van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de realisatie van een groepsaccommodatie met bijbehorende functies, niet bij recht past binnen de geldende bestemming 'Agrarisch - waarden - Landschapswaarden'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de bestemming binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch - waarden - landschapswaarden' met inachtneming van de voorwaarden uit artikel 4.8.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. In paragraaf 1.3 van deze toelichting is daarbij aangegeven dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

Wanneer dit wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren naast het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Ten aanzien van het wijzigingsplan zijn een viertal regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', voor zover relevant. Waar nodig zijn de regels aangevuld. Bij dit wijzigingsplan is een verbeelding opgesteld.

6.2 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch

De gronden binnen het plangebied die rondom de woningenbouwvlakken zijn gelegen hebben de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water.

Artikel 4 Recreatie - verblijfsrecreatie - 6

Het erf met daarop de gebouwen die gebruikt zullen worden voor de groespaccommodatie met bijbehorende functies, tuinen, erf en parkeervoorzieningen, alsmede de bedrijfswoning met bijgebouwen zijn voorzien van de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie - 6, met de nadere aanduiding voormalige bedrijfsbebouwing.

3. Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de algemene regels:

Artikel 5 Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaren verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een aantal algemene bouwregels.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook zijn prostitutiebedrijven en permanente bewoning van recreatiewoningen en plattelandskamers niet toegestaan.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel is opgenomen voor de reconstructiegebieden uit de Omgevingsvisie Overijssel.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn o.a. algemene afwijkingsregels opgenomen voor het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg en kleinschalige windturbines.

Tevens is er een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook algemene wijzigingsregels die in dit artikel worden beschreven.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel zijn twee overige regels opgenomen. Eén omtrent de werking van wettelijke regelingen en één omtrent het toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming.

4. Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de regels betreffende overgangsrecht en de slotregel.

Artikel 12 Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken;

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 12.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik;

Lid 12.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 13 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit slothoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan beschreven.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Tevens worden geen wezenlijke waarden aangetast en heeft het project geen negatieve milieuhygiënische gevolgen of zijn er belemmeringen van milieuhygiënische aard. Het voorgenomen project is daarmee ruimtelijk uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Vooroverleg

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. De beoogde ontwikkeling past binnen het functieveranderingsbeleid, zoals neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Raalte. Hierover is een positief advies door de provinciale diensten verstrekt. Daarnaast heeft de provincie het ontwerpwijzigingsplan beoordeeld en aangegeven geen zienswijze in te zullen dienen.

7.3.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is voor de duur van zes weken, van 23 juli 2015 tot en met 2 september 2015, voor zienswijzen ter inzage gelegd. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.

Het wijzigingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.

Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.

7.5 Conclusie

Zoals uit voorgaande paragraven blijkt is het voorgenomen project ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar.