direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan buitengebied Raalte, 12e wijziging, waterbergingen Witteveens...
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het waterschap Groot Salland staat de komende jaren voor een aantal grote beleidsopgaven zoals de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeleid 21e eeuw (WB21). In het programma 'Ruimte om te Leven met Water' van het waterschap Groot Salland worden deze opgaven gezamenlijk opgepakt voor de 36 waterlichamen die vanuit de KRW zijn onderscheiden. Het doel van beide opgaven is om wateroverlast te voorkomen (WB21) en het verkrijgen van een goede ecologische toestand en een goede waterkwaliteit van de waterlichamen.

De Witteveens Leiding is één van de waterlichamen die heringericht worden. De herinichting betreft o.a. het aanleggen van vispassages en het afgraven van oevers en het realiseren van een wandelroute. Eén van de maatregelen die het waterschap ook uitvoert is het inrichten van waterbergingen om te kunnen voldoen aan WB21. Het huidige oppervlak aan waterberging in het watersysteem van de Witteveens Leiding is namelijk onvoldoende gebleken. Het realiseren van deze waterbergingen past echter niet binnen het geldende bestemmingsplan.

Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van 6,9 hectare aan waterberging op vijf locaties mogelijk, die binnen het stroomgebied van de Witteveens Leiding liggen. De te realiseren waterbergingen zijn door het waterschap gesitueerd op locaties die, door hun lage ligging in het landschap, goede mogelijkheden bieden om als waterberging te dienen. Door het aanleggen van de waterbergingen wordt overtollig hemelwater tijdens extreme neerslagsituaties tijdelijk geborgen. Het gebiedseigen water wordt hiermee zoveel mogelijk vastgehouden zodat wateroverlast elders flink wordt verminderd. Het vasthouden van water heeft bovendien als neveneffect dat verdroging wordt tegengegaan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat vijf waterbergingslocaties met een totale omvang van 6,9 hectare binnen de gemeente Raalte. Het zijn agrarische percelen die in eigendom zijn van het Waterschap Groot Salland. De waterbergingslocaties liggen langs de Witteveens Leiding of langs een zijwatergang van dit waterlichaam, aan de zuidkant van de kern Heeten. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied met de waterbergingslocaties B-H

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het betreffende plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', welke is vastgesteld op 8 juni 2012. De gronden waarop de vijf waterbergingen zijn voorzien hebben de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. Het voorgenomen plan past niet binnen deze bestemmingen, waardoor een wijziging (op basis van de artikelen 3.7.8 en 4.8.8) van dit bestemmingsplan noodzakelijk is.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan “Bestemmingsplan buitengebied Raalte, 12e wijziging, waterbergingen Witteveens Leiding” bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002) en een renvooi;
  • Regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

1.5 Leeswijzer

Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. Hier wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het huidige europese, nationale, provinciale, waterschaps- en (inter)gemeentelijke beleid waaraan het plan is getoetst. De uitkomsten van de onderzoeken die voor dit plan zijn uitgevoerd, worden in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de regels van dit wijzigingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied omvat vijf waterbergingslocaties (B t/m H) op agrarische percelen binnen de gemeente Raalte die in het eigendom zijn van het Waterschap Groot Salland. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 6,9 hectare. De percelen liggen langs de Witteveens Leiding of langs een zijwatergang van dit waterlichaam, zie figuur 1. Deze watergangen zijn in het beheer van het waterschap.

2.2 Toekomstige situatie

Aanleg waterbergingen

Het plangebied bestaat uit agrarische gronden die worden omgevormd tot waterbergingen met de bestemming 'Water'. De bergingslocaties betreffen stroken en percelen langs de Witteveens Leiding en een zijwatergang met een gezamenlijke oppervlakte van 6,9 hectare. De bergingen worden aangelegd om tijdens piekafvoeren van de Witteveens Leiding tijdelijk het overtollige water te kunnen bergen. De percelen worden afgegraven. De mate van afgraven van de bergingen worden afgestemd op de gewenste grondwaterstand van omliggende functies en het peil in de watergang. De percelen zullen gemiddeld tussen de halve meter tot een meter worden afgegraven. Begin 2015 wordt gestart met de voorbereiding van de uitvoering. Vrijkomende grond uit de waterbergingen wordt zoveel mogelijk verwerkt binnen het gebied. De waterbergingen worden natuurlijk ingericht en onderhouden.

Berging   Oppervlakte berging (ha)   Ontgravingdiepte (m)   Te ontgraven grond (m³)   Streefbeeld onderhoud  
B   2.565   0,50   1.283   Bos/struweel en moerasruigte  
C   19.170   0,70   13.419   Bos/struweel en kruidenrijk grasland  
D   4.470   0,80   3.576   Bos/struweel  
E   20.000   0,90   18.000   Bos/struweel en moerasruigte  
H   22.320   1,00   20.000   landbouwberging en boerenoever  

Begrenzing en natuurlijke inrichting

De bergingen B en E krijgen een strook met het onderhoudsbeeld 'struweel/bos'. Het overige deel van deze bergingen krijgen het onderhoudsbeeld 'Moerasruigte' (zie figuren 2 en 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing en streefbeeld berging B

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0003.png"

Figuur 3: Begrenzing en streefbeeld bergingen E en H

Berging H wordt ingericht als landbouwberging (krijgt niet de bestemming 'water') en een strook boerenoever.

De bestaande houtwal langs berging C wordt versterkt door de helft van de berging dicht te laten groeien met bos en het te onderhouden volgens het onderhoudsbeeld struweel/bos. Vanwege de ecologische ambities in dit gebied wordt de rest van de berging onderhouden volgens het onderhoudsbeeld 'kruidenrijk grasland' (zie figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0004.png"

Figuur 4: Begrenzing en streefbeeld berging C

Het onderhoudsbeeld van berging D is 'moerasruigte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0005.png"

Figuur 5: Begrenzing en streefbeeld berging D

Nadere informatie betreffende de maatregelen aan de Witteveens Leiding (ook overige maatregelen die wel binnen het geldende bestemmingsplan passen) is opgenomen in het vastgestelde 'Projectplan Witteveens Leiding' welke is opgenomen in Bijlage 1 Projectplan Witteveens Leiding.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het planologische kader beschreven dat voor dit plan van toepassing is. Het gaat hierbij om Europees beleid, Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschapsbeleid en het gemeentelijke beleid.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Europese Kaderrichtlijn water

Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn heeft als doel te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin op een duurzame manier met het gebruik van water wordt omgegaan. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlands oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. De kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering waarin het opstellen van beheersplannen per stroomgebied of deelstroomgebied centraal staat. Per stroomgebied moeten ook de ecologische doelstellingen worden bepaald en wateren moeten onderscheiden worden in één van de drie typen wateren: natuurlijke wateren, sterk veranderde wateren of kunstmatige wateren. De onderscheiden wateren worden ook wel waterlichamen genoemd. Aan alle waterlichamen worden haalbare (ecologische) doelen gesteld. De maatregelen die hiervoor nodig zijn, moeten in 2015 uitgevoerd zijn (met uitstelmogelijkheden tot uiterlijk 2027).

3.2.2 Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn - Natura 2000

De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verplichten iedere lidstaat tot een zorgvuldige afweging van de natuurbelangen bij iedere ruimtelijke ingreep. Daarom zijn in Nederland 162 zogenaamde 'Natura 2000-gebieden' aangewezen. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor (combinaties van) deze gebieden is 'Natura 2000-gebied'. Natura 2000 en de KRW zijn nauw met elkaar verbonden. Alle Natura 2000-gebieden liggen in een stroomgebied van de Kaderrichtlijn Water. De afspraken die in KRW-kader worden gemaakt, moeten overeenstemmen met de Natura 2000-doelen. Wanneer een project, plan of activiteit in een Natura-2000 gebied valt en mogelijk een negatief effect heeft op de beschermde natuur in zo'n gebied, moet een vergunning aan worden gevraagd.

3.2.3 Conclusie

In het beheersgebied van Waterschap Groot Salland zijn 36 wateren aangemerkt als waterlichaam. De Witteveens Leiding is één van deze waterlichamen. Door de aanleg van waterbergingen in het plangebied is het mogelijk om meer water vast te houden en meer begroeiing in de watergang toe te staan. Dit is één van de maatregelen om de Witteveens Leiding op orde te krijgen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Europese Kaderrichtlijn Water. De aan te leggen waterbergingen in het stroomgebied van de Witteveens Leiding vallen niet binnen een Natura 2000-gebied of liggen daar dichtbij in de buurt. Er is daarom geen negatief effect te verwachten op een Natura 2000-gebied. Al met al kan gesteld worden dat voorliggend plan binnen het Europese beleid past.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Wat betreft het Rijksbeleid ten aanzien van water heeft het Rijk de ambitie dat in 2040 Nederland een veilige en gezonde leefomgeving heeft met een goede milieukwaliteit en dat Nederland blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden. Het Rijk heeft deze ambitie verder uitgewerkt in een nationaal belang, namelijk: “Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling”. Het Rijk richt zich op een beheer van het (hoofd)watersysteem dat is gericht op het mee bewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Vanuit de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening heeft het Rijk belang bij het afremmen van bodemdaling in veenweidegebieden en een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op nationale opgaven te voorkomen. Provincies en gemeente maken in samenwerking met de waterschappen afspraken over de ruimtelijke keuzes om dit belang te behartigen. Het Rijk vindt het daarbij belangrijk dat in ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Wat betreft het nationale Deltaprogramma neemt het Rijk op advies van de Deltacommissie in 2014 een aantal Deltabeslissingen die in de actualisatie van het Nationale Waterplan (2014) worden verwerkt. Het voorgenomen plan voor de Witteveens Leiding, waarbij extra waterberging wordt gerealiseerd, past binnen het beleid zoals opgenomen in de SVIR.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Het Barro heeft geen rechtstreekse doorwerking op het voorgenomen plan.

3.3.3 Waterbeheer 21e eeuw

Om te voorkomen dat de klimaatsverandering meer wateroverlast geeft, hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het beleid 'Waterbeheer 21e Eeuw' ontwikkeld. In het beleidsdocument 'Waterbeheer van de 21e eeuw', kortweg WB21, worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'vasthouden, bergen en afvoeren' is ook hier leidend. Water moet (weer) de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dit betekent dat er nu al maatregelen worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. In het landschap en in de stad moet meer ruimte gemaakt worden om water vast te houden of op te slaan. WB21 richt zich op het jaar 2015 om het watersysteem (kwantitatief gezien) op orde te brengen. Het voorgenomen plan Witteveens Leiding, past binnen dit beleid.

3.3.4 Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en actualisatie 2008)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) wordt gestreefd naar het op orde krijgen van het watersysteem in 2015 en daarna het op orde houden van het watersysteem. Daarbij wordt geanticipeerd op veranderende omstandigheden zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van totale watersysteem moet ertoe leiden dat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Een gemeenschappelijke aanpak van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is hierbij noodzakelijk. Voor het uitvoeren van WB21 en de KRW zijn de volgende afspraken gemaakt in het NBW:

  • Voor de regionale watersystemen geldt dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater moet zijn aangepakt door de waterschappen. Hierbij wordt uitgegaan van het principe eerst vasthouden, dan bergen en als laatste afvoeren van overtollig water en het aanvoeren van water ingeval van watertekort.
  • In het kader van het bestaand stedelijk gebied is afgesproken dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt de wateroverlast voor 2015 moet zijn aangepakt, waarbij tevens de waterkwaliteitsopgave wordt meegenomen. In wijken waar geen sprake is van een urgente opgave moet de stedelijke wateropgave uiterlijk eind 2027 zijn uitgevoerd.
  • Het minimaal voorkomen van de verergering van watertekort als opgave bij de herinrichting van watersystemen in het kader van de KRW en WB21. Daarnaast dient het watersysteem minder kwetsbaar gemaakt te worden voor watertekortsituaties. Voor de aanpak van waterkwaliteit is de volgorde: schoonhouden, scheiden en tenslotte zuiveren van waterstromen het uitgangspunt.
  • Er is op het gebied van waterkwaliteit afgesproken om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde krijgen en houden. In de stroomgebiedbeheersplannen zal inzichtelijk worden gemaakt wanneer de opgave wordt aangepakt (uiterlijk in 2027).
  • In gebieden waarvoor een inrichtingsopgave geldt in verband met wateroverlast, dient ook zoveel mogelijk de inrichtingsopgave voor de KRW uiterlijk in 2015 te worden uitgevoerd.
  • De maatregelen die in het kader van WB21 en de KRW worden gekozen dienen in 2015 te zijn gerealiseerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de watervereisten vanuit de Natura-2000 en de verdroging (TOP-gebieden).

De voorgenomen maatregelen aan de Witteveens Leiding passen binnen de hierboven opgesomde afspraken.

3.3.5 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de nieuwe planvorm op Rijksniveau van de Waterwet en de opvolger van de vierde Nota Waterhuishouding (NW4). Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid, waarbij wordt ingezet op "Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst". Het huidige beleid op het gebied van waterveiligheid wordt in het Nationaal Waterplan voortgezet en geactualiseerd, waarbij wordt ingezet op een 'meerlaagsveiligheid':

  • 1. Preventie;
  • 2. Het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland;
  • 3. Een betere organisatorische voorbereiding op een mogelijke overstroming (rampenbeheersing).

In het Nationale Waterplan wordt het waterbeleid van het Nationaal Bestuursakkoord Water overgenomen. De trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' is ook in dit Rijksbeleid uitgangspunt.

3.3.6 Conclusie

Door de aanleg van waterbergingen wordt uitvoering gegeven aan het Waterbeleid 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan. In de toekomstige situatie wordt in extreme neerslagsituaties het overtallig hemelwater geborgen, zodat elders de kans op overstroming afneemt. Hierbij wordt aangesloten bij de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Het aanleggen van waterbergingen past daarmee binnen het nationale waterbeleid.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie: zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Het waterbeleid in de Omgevingsvisie is gericht op 'watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn'. Mensen moeten 'Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen'. In het kader van de waterveiligheid is het provinciaal beleid onder andere gericht op het behouden en vergroten van de veerkracht van watersystemen door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden te realiseren. Hierdoor zal overstroming of ongewenste inundatie niet optreden.

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 6). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 6):

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0006.png"

Figuur 6: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Het voorgenomen plan draagt bij aan de waterveiligheid en verbeterd de ecologische en chemische kwaliteit van de Witteveens Leiding. Daarnaast gelden er ter hoogte van de te realiseren waterbergingen geen belemmeringen op basis van het generieke beleid.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0008.png"

Figuur 7: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven, bron: Omgevingsvisie

Het plangebied heeft in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 de ontwikkelingsperspectieven (zie figuur 7):

  • Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap (westelijk deel)
  • Buitengebied accent productie, Landbouwontwikkelingsgebied (oostelijk deel)

In landbouwontwikkelingsgebied is met name ruimte voor de intensieve veehouderij. In mixlandschap is ruimte voor verschillende functies door elkaar. Voor beide zones geldt dat enkele waterbergingen binnen deze ontwikkelingsperspectieven passen. De waterbergingen hinderen de intensieve veehouderij niet, en ook geen bestaande functies in de zone mixlandschappen.

3. Gebiedskenmerken

Vanuit de Omgevingsvisie Overijssel 2009 is gekeken welke gebiedskenmerken het plangebied heeft. De gebiedskenmerken zijn in vier lagen te onderscheiden, namelijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag, en de lust- en leisurelaag.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie – en biotische processen – zoals vestiging van plant- en diersoorten – inwerken op de ondergrond en geologie. De waterbergingslocaties bevinden zich in natte laagtes/beekdalen en in dekzandvlakten en ruggen (figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0009.png"

Figuur 8: Weergave kaart gebiedkenmerken, natuurlijke laag, bron: Omgevingsvisie

De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem. De ambitie is om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen die bij aan extra ruimte voor dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Dekzandvlakten en ruggen bestaan uit hoge opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De hoogteverschillen en de verschillen tussen laag en nat zijn kenmerkend voor dit type landschap. De ambitie is om deze natuurlijke verschillen functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen afbreuk doen aan het kenmerkende landschapstype. Ook is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, uitgangspunt bij ontwikkelingen in dit type landschap.

Het voorgenomen plan voldoet aan de genoemde opgaves in dit gebied, zoals aan de doelstelling van het langer vasthouden van water.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is daarmee een echt gebruikslandschap. Het plangebied ligt in agrarisch cultuurlandschap dat behoord tot het maten- en flierenlandschap, het jonge heide- en broekontginningenlandschap en het oude hoevenlandschap (figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0010.png"

Figuur 9: Weergave kaart gebiedkenmerken, natuurlijke laag, bron: Omgevingsvisie

Het maten- en flierenlandschap is het laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Kenmerkend zijn het hoge waterpeil, het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, het lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen en de duidelijk zichtbare overgang naar hogere gronden. De ambitie is om dit landschapstype weer herkenbaar te maken. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de versterking van het historisch lineaire landschap, de accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water. Nieuwe dragers voor dit landschap kunnen zijn: biomassateelt, (es)dorpontwikkeling, waterberging en particulier natuurbeheer.

Het jonge heide- en broekontginningslandschap bestaat uit heidegebieden en nattere delen van het landschap die zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen het beeld in dit type agrarisch cultuurlandschap. De ambitie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuur.

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

De voorgenomen ontwikkeling, het realiseren van een aantal waterbergingen, doet geen afbreuk aan de ter plaatste geldende gebiedskenmerken betreffende de laag van het agrarische cultuurlandschap.

Stedelijke laag en Lust- en leisurelaag

Het voorgenomen plan is niet van invloed op de kenmerken van de Stedelijke laag en de Lust- en leisurelaag ter plekke.

3.4.2 Reconstructie

In het kader van de reconstructie is het relevant te noemen dat het plangebied voor een groot deel in verwevingsgebied ligt. Verwevingsgebieden zijn gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. Bergingen E en H liggen in landbouwontwikkelingsgebied. Met name de intensieve veehouderij krijgt in dit gebied de ruimte om te ontwikkelen. Het voorgenomen plan, het realiseren van waterbergingen die op een natuurlijke wijze worden ingericht, heeft geen negatief effect op de ontwikkeling van de intensieve veehouderij in dit gebied.

3.4.3 Conclusie

Het inrichten van waterbergingen past binnen de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de bijbehorende verordening. Waterberging draagt namelijk bij aan een klimaatbestendige en veilige omgeving waar de Omgevingsvisie naar streeft. Ook versterken waterbergingen het natte, laagliggende karakter van het (natuur- en agrarisch cultuur)landschap waar het plangebied in ligt.

3.5 Beleid Waterschap Groot Salland

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

In het projectenprogramma 'Ruimte om te Leven met Water' combineert het Waterschap Groot Salland verschillende beleidsopgaven, te weten de Europese Kaderrichtlijn Water, Waterbeheer 21e eeuw (WB21), Nationaal Bestuursakkoord Water (actueel), Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), Watersystemen gericht normeren en ontwerpen (Waternood) en Beheer- en onderhoudsvisie watergangen 2050 van het Waterschap Groot Salland. Eén van de maatregelen die voortkomen uit het projectenprogramma 'Ruimte om te Leven met Water” met betrekking tot de herinrichting van de Witteveens Leiding, is het aanleggen van waterbergingen binnen het plangebied (zie het vastgestelde projectplan van de Witteveens Leiding, zoals opgenomen in Bijlage 1 Projectplan Witteveens Leiding). Het watersysteem van de Witteveens Leiding wordt hiermee ingericht volgens de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan de opgave vanuit WB21 en Waternood.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Waterplan

Het 'Waterplan Raalte, een helder verhaal!' is door de gemeente Raalte opgesteld in samenwerking met het waterschap Groot Salland. Het waterplan is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Het waterplan biedt een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het waterplan is een visie opgesteld. In deze visie staat de gewenste situatie beschreven voor het water binnen de gemeente Raalte tot 2015. Eén van de vier thema's van de visie is “Te veel en te weinig water (wateroverlast)”. Er wordt binnen dit thema gestreefd naar voldoende berging verspreid over het gehele gebied om het water vast te houden en te bergen als dat nodig is. Voorliggend plan voorziet in deze behoefte.

3.6.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Voor de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0011.png"

Figuur 10: Uitsnede visiekaart Landschapsontwikkelingsplan

In de landschapsontwikkelingsvisie van het LOP zijn de waterbergingslocaties gelegen in het zandlandschap; specifiek in de dekzandvlaktes en dekzandlaagtes, in het weteringenlandschap en in het dekzandruggenlandschap (zie figuur 10).

In dekzandlaagtes is versterking van natte karakter zones langs weteringen aan de orde door het langer vasthouden van water in verbrede watergangen en door de aanleg van natuurlijke oevers. In het weteringenlandschap is het uitgangspunt om de openheid van de laagtes te vergroten, evenals het natte karakter. De openheid dient te worden versterkt door water vast te houden op maaiveldniveau. Het beleid voor de dekzandvlaktes en het dekzandruggenlandschap heeft geen directe raakvlakken met het voorliggende plan. Het beleid is niet beperkend voor het realiseren van waterbergingen langs de Witteveens Leiding. Het aanleggen van waterbergingen past daarmee binnen Landschapsontwikkelingsplan.

3.6.3 Bestemmingsplan Buitengebied Raalte

De waterbergingslocaties zijn gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012 en op 17 oktober 2012 in werking getreden. De gronden waarop de waterbergingen worden gerealiseerd hebben in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' de bestemming 'Agrarisch' en de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' (zie figuur 11 en de onderstaande tabel). In artikel 3.1 en 4.1 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming 'Agrarisch' en de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' bestemd voor “de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede voor (…) bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (…) water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0012.png"

Figuur 11: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'

Waterberging   Enkelbestemming   Dubbelbestemming   Gebiedsaanduiding  
B   Agrarisch     reconstructiewetzone-verwevingsgebied  
C   Agrarisch met waarden – Landschapswaarden   Waarde- Archeologie-1 (kleine strook aan noordkant)   reconstructiewetzone-verwevingsgebied  
D   Agrarisch   Waarde- Archeologie-1 (kleine strook aan westkant)   reconstructiewetzone-verwevingsgebied  
E   Agrarisch     reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied  
H   Agrarisch en Agrarisch met waarden – Landschapswaarden     reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied  

Het voornemen van het Waterschap Groot Salland is om waterbergingen aan te leggen op agrarische gronden die permanent aan het agrarische gebruik zullen worden onttrokken. Om deze reden vallen de aan te leggen waterbergingen niet binnen de regels van de agrarische bestemmingen. Om de waterbergingen toch aan te kunnen leggen, kan gebruik worden gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.8 en 4.8.8 van de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. De agrarische bestemmingen kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Water'.

Artikel 3.7.8: Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van waterberging de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Water, met inachtneming van het volgende:

  • er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.

Artikel 4.8.8: Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van waterberging de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden te wijzigen in de bestemming Water, met inachtneming van het volgende:

  • a. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen;
  • b. de bestaande landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 4.1 onder l mogen niet onevenredig worden aangetast.

Middels dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheden. Het voorgenomen plan brengt geen onevenredige beperkingen met zich mee voor omringende bestaande bestemmingen. Ook worden landschappelijke waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen, niet aangetast.

Conclusie

Het aanleggen van waterbergingen binnen het plangebied is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Deze strijdigheid kan worden opgeheven door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. De agrarische bestemmingen (met waarden) zullen worden gewijzigd in de bestemming 'Water'.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de resultaten weergegeven van de verplichte onderzoeken waar het plan aan is getoetst in het kader van de vigerende wet- en regelgeving.

4.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

In het voorliggende plan worden een aantal waterbergingen gerealiseerd. De bestemming van de betrokken percelen zal door dit wijzigingsplan wijzigen van een agrarische bestemming naar de bestemming ‘Water’. Ten behoeve van deze wijziging heeft Waterschap Groot Salland een vooronderzoek landbodem o.b.v. de NEN 5725 uitgevoerd, met een tweeledig doel:

  • Aanduiden of de betrokken percelen milieuhygiënisch gezien al dan niet onverdacht zijn;
  • Toetsen of de nieuwe bodem (ná ontgraven) aan de nieuwe functie als waterbodem voldoet.

Het vooronderzoek is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 2 Bodemonderzoek). De conclusies van het vooronderzoek zijn:

  • Er zijn milieuhygiënisch gezien géén belemmeringen voor eventuele bestemmingsplanwijzigingen. Er zijn géén voormalige vuilstorten en géén saneringslocaties aanwezig waarbij een verontreinigde laag als nieuwe bodem bloot komt te liggen.
  • Voor zover bekend hebben er ter plaatse van de landbouwberging beoogde percelen, géén voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten plaatsgevonden. Daarnaast hebben er geen opstallen gestaan.
  • De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Raalte kan gebruikt worden bij grondverzet (Dit dient door de gemeente goedgekeurd te worden en voorafgaand aan toepassen dient een melding bij de gemeente te worden gedaan via landelijk Meldpunt bodemkwaliteit).
  • De bodem die na afgraving ontstaat als nieuwe bodem van de waterbergingen, zal onder de bodemkwaliteitskaart als ondergrond geclassificeerd zijn als zone Landbouw/natuur en voldoet daarmee kwalitatief ruimschoots aan de functie van waterbodem.
  • De bodem van de waterberging wordt formeel een waterbodem, welke onder kwaliteitsbeheer van het waterschap komt te vallen.

Gezien deze conclusies gelden er betreffende het aspect bodem geen beperkingen t.a.v. dit wijzigingsplan.

4.3 Water

4.3.1 Watertoets

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlagen, Bijlage 3 Watertoets). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Dit betekent dat nadere afstemming met het waterschap heeft plaatsgevonden. Per e-mail van 8 juli 2014 (zie Bijlage 4 Wateradvies waterschap) heeft het waterschap aangegeven dat voor de uit te voeren werkzaamheden geen nadere waterhuishoudkundige toelichting nodig is. De e-mail is daarmee een positief wateradvies.

Voor het voorgenomen plan is een projectplan conform artikel 5.4 van de Waterwet verplicht. De te nemen maatregelen vallen onder dit artikel. Daarom is op 3 april 2014 door het Algemeen Bestuur van het Waterschap Groot Salland het projectplan vastgesteld. Hierin zijn alle wateraspecten opgenomen en afgewogen, zoals de waterkwantiteit, waterkwaliteit (zowel chemisch als ecologisch), Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR), beheer en onderhoud en recreatief medegebruik. Het projectplan Witteveens Leiding is als separate bijlage (Bijlage 1 Projectplan Witteveens Leiding) toegevoegd aan dit wijzigingsplan. Dit projectplan gaat onder andere in op de effecten van de maatregelen die worden genomen. Conclusie is dat er geen negatieve hydrologische effecten worden verwacht.

4.4 Natuur

4.4.1 Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciale natuurbeleid in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) regelen de gebiedsbescherming in Nederland. De waterbergingspercelen liggen niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur of Natura 2000-gebieden en hebben ook geen negatief effect op natuurwaarden in de EHS of in de Natura 2000-gebieden.

4.4.2 Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten, de soortenbescherming. Vanuit de Flora- en faunawet bestaat de eis dat een plan geen negatief effect mag hebben op beschermde dier- en plantensoorten. Hiertoe is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 5 Quickscan flora en fauna). De quickscan bestond uit een bureaustudie en een veldbezoek.

Er zijn geen door de Flora en Faunawet beschermde soorten aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. Er hoeft daarmee geen ontheffing voor de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd. De voorgenomen werkzaamheden kunnen plaatsvinden met gebruikmaking van de gedragscode flora en fauna voor waterschappen. De uitvoering dient plaats te vinden buiten het broedseizoen.

4.4.3 Conclusie

De inrichting van de agrarische percelen als waterberging heeft geen negatief effect op natuurwaarden binnen de EHS en Natura 2000-gebieden. Ook is er geen negatief effect te verwachten op beschermde dier- en plantensoorten vanuit de Flora- en Faunawet. Op grond van de bestaande gegevens en het veldbezoek mag namelijk worden aangenomen dat er geen beschermde planten of diersoorten voorkomen op de te vergraven percelen. Dit betekent dat er voor de betreffende werkzaamheden geen ontheffing voor de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De wet biedt geluidsgevoelige gebouwen en terreinen (zoals woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en de terreinen daarom heen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Voor de geluidsgevoelige objecten moeten bepaalde grenswaarden in acht worden gehouden.

Een waterberging is geen geluidsgevoelig object of terrein dat beschermd moet worden. Ook worden in het voorgenomen plan geen geluidsbronnen gerealiseerd. Een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.6 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

De agrarische gronden die in dit plan zullen worden omgevormd tot waterbergingen, zullen in de toekomst geen extra verkeer aantrekken. De luchtkwaliteit zal zodoende niet verslechteren. Er is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig voor het plan.

4.7 Externe veiligheid

Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140003-0002_0013.png"

Figuur 12: Uitsnede risicokaart Overijssel

Op de risicokaart Overijssel (zie figuur 12) is te zien dat in de directe nabijheid geen risicobronnen zijn gesitueerd. Enkele aanwezige buisleidingen in het gebied liggen op ruime afstand van de waterbergingen. Betreffende het aspect externe veiligheid gelden dan ook geen berperkingen.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met de aanleg van waterbergingen worden geen milieubelastende of milieugevoelige functies gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon -, werk,- en leefklimaat van omwonenden.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het 'Verdrag van Malta' en de 'Wet op de archeologische monumentenzorg' is het uitgangspunt om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke (in situ) te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaald de verstoorder het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

In het geldende bestemmingsplan (Buitengebied Raalte) is per gebied (op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart 2010) aangegeven of er archeologische waarden worden verwacht. Alleen de bergingen C en D kennen voor een heel klein gedeelte de bestemming 'Waarde - Archeologie -1' (zie de arcering met de 'plusjes' in fuguur 11). Bij werkzaamheden waarbij grond wordt ontgraven dient eerst archeologsich onderzoek plaats te vinden indien de werken een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500 m2. In het voorliggende geval zijn de gebieden waar deze bestemming geldt, bij de bergingen C en D, aanmerkelijk kleiner dan 2.500 m2. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Dit beleid, zoals weergegeven in het bestemmingsplan, komt overeen met de door de gemeente Raalte opgestelde

Met het voorgenomen plan worden ook geen cultuurhistorische waarden aangetast. De aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn dan ook niet beperkend voor het voorliggende plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

De gronden waarop de waterbergingen worden gerealiseerd, zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' bestemd als 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. De hierbij behorende regels bieden geen mogelijkheden voor de realisatie van waterbergingen op de gronden die door de aanleg van de waterbergingen worden onttrokken aan het agrarisch gebruik. In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.8 en 4.8.8 van de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Het plangebied zal in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' krijgen.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Op welke wijze één en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is, wordt hierna beschreven. Conform de wettelijke verplichting in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) is voor de planregels en de verbeelding – voor zover van toepassing – gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

6.2 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op de bestemming uit hoofdstuk 2.
  • Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

6.3 Artikelsgewijze toelichting op de planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan alle hoofdwatergangen en waterbergingen in het plangebied.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 5 Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Artikel 7 Overige regels

In dit artikel wordt ingegaan op de wettelijke regelingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 8 Overgangsregels

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 9.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

 

Overgangsrecht gebruik

Lid 8.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

 

Artikel 9 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In het kader van de economische uitvoerbaarheid kan gemeld worden dat de kosten die zijn verbonden aan de realisering van het plan voor rekening zijn van het Waterschap Groot Salland. De gemeente Raalte zal financieel niet bijdragen aan de planontwikkeling. De gemeente Raalte zal een anterieure overeenkomst opstellen waarbij het Waterschap Groot Salland verklaart dat de vergoeding voor eventuele planschade voor rekening is van het waterschap. Belanghebbenden kunnen op basis van artikel 7.14 van de Waterwet bij het waterschap Groot Salland een verzoek indienen om schadevergoeding wanneer dit aan de orde is. Deze procedure staat beschreven in de 'Procedureverordening nadeelcompensatie Waterschap Groot Salland'.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg

In artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het vooroverleg met de besturen van de betrokken wettelijke overlegpartners geregeld. Het wijzigingsplan is daartoe voor voorverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie (Bijlage 6 Vooroverlegreactie provincie) aangegeven geen opmerkingen te hebben en heeft het geen direct provinciaal belang in ruimtelijke zin.

7.2.2 Afstemming en zienswijzen

In het kader van de gehele herinrichting van de Witteveens Leiding vindt afstemming plaats met de omliggende eigenaren, aanwonenden en belanghebbenden. Deze worden tijdig benaderd om afspraken te maken over de bereikbaarheid van de stroken en percelen die heringericht gaan worden en om overlast bij de uitvoering te minimaliseren. Het ontwerp projectplan is ter inzage gelegd. Ingezetenen en belanghebbenden zijn in staat gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken.

Het ontwerp wijzigingsplan is voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd, van 5 februari 2015 tot en met 18 maart 2015. Tijdens deze terinzagelegging is één zienswijze ingediend. Op grond van het afstandscriterium kan de indiener van de zienswijze niet als belanghebbende worden aangemerkt. Op grond daarvan is deze dan ook als niet ontvankelijk verklaard. De inhoud van de zienswijze gaf daarnaast ook geen aanleiding tot ambtshalve aanpassingen van het wijzigingsplan.