direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 11e wijziging, waterbergingen Groote Vloedgraven
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het waterschap Groot Salland staat de komende jaren voor een aantal grote beleidsopgaven zoals de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeleid 21e eeuw (WB21). In het programma 'Ruimte om te Leven met Water’ van het waterschap Groot Salland worden deze opgaven gezamenlijk opgepakt voor de 36 waterlichamen die vanuit de KRW zijn onderscheiden. Het doel van beide opgaven is om wateroverlast te voorkomen (WB21) en het verkrijgen van een goede ecologische toestand en een goede waterkwaliteit van de waterlichamen. Zowel WB21 als de KRW hebben een resultaatsverplichting. Dit houdt in dat voor 2015 het watersysteem op orde moet zijn, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Met goede argumenten kan hiervan worden afgeweken (uitstel mogelijk tot 2021 of 2027). Het waterschap heeft besloten dat in ieder geval achttien waterlichamen moeten voldoen aan de KRW voor 2015. De Groote Vloedgraven is één van deze achttien waterlichamen die voor 2015 moet zijn heringericht.

Binnen de landinrichting Olst-Wesepe lopen hiertoe reeds 3 projecten. Met betrekking tot de eerste 2 projecten zijn de bijbehorende werkzaamheden grotendeels uitgevoerd.

  • Het 1ste project betreft het vergraven van een watergang aan de Spekschateweg in Heeten en het terugbrengen van de waterberging 'boeren met water' te Wesepe in de oude landbouwkundige staat.
  • Het 2de project betreft het aanleggen van twee landbouwbergingen: Stokvisweg te Heeten en Holstweg nabij Den Nul. Beide percelen zijn afgegraven maar moeten nog ingezaaid worden. Hier zijn droge terreinomstandigheden voor nodig.
  • Het 3de project betreft het aanleggen van acht landbouwbergingen, hoofdzakelijk in de gemeente Raalte en één in de gemeente Olst-Wijhe.

Het 4de project betreft het project 'waterbergingen in Olst-Wesepe'. In dit project worden de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

  • 3,4 ha landbouwbergingen 7, 8 en 10;
  • 13,4 ha waterbergingen 6 en 12;
  • 2,4 km langsbergingen Zandwetering (landbouwberging);
  • 5750 m langsbergingen Groote Vloedgraven (waterberging);
  • realiseren 1000 m beplanting langs de Zandwetering en 500 m langs de Groote Vloedgraven;
  • 6 vispassages (4 in de Groote Vloedgraven en 2 in de Zandwetering);
  • 375 m nieuw te graven watergang ten zuiden van Wesepe.

Voorliggend wijzigingsplan dient ter realisatie van een klein gedeelte van de benodigde waterbergingen (een aantal langsbergingen) binnen het stroomgebied van de Groote Vloedgraven, in de gemeente Raalte (zie figuur 1). De overige waterbergingen zijn op locaties in de gemeente Olst-Wijhe gepland. Deze waterbergingen worden middels een ander wijzigingsplan in de gemeente Olst-Wijhe planologisch mogelijk gemaakt.

De te realiseren waterbergingen zijn door het waterschap gesitueerd op locaties die, door hun lage ligging in het landschap, goede mogelijkheden bieden om als waterberging te dienen. Door het aanleggen van de waterbergingen wordt overtollig hemelwater tijdens extreme neerslagsituaties tijdelijk geborgen. Het gebiedseigen water wordt hiermee zoveel mogelijk vastgehouden zodat wateroverlast elders flink wordt verminderd. Het vasthouden van water heeft bovendien als neveneffect dat verdroging wordt tegengegaan.

1.2 Begrenzing plangebied

In figuur 1 is de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven m.b.t het gehele project. Dit wijzigingsplan betreft alleen de langsbergingen in de gemeente Raalte. Dit betreft de lichtgroene stroken, bij stuwnummers 530 en 531. Hier worden de schouwpaden vergraven tot flauw oplopende taluds tot op het zomerpeil. Daarnaast worden naastliggende stroken vergraven tot op het zomerpeil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 11e wijziging, waterbergingen Groote Vloedgraven” bestaat uit de volgende stukken:

- Verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002) en een renvooi;

- Regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. Hier wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het huidige europese, nationale, provinciale, waterschaps- en (inter)gemeentelijke beleid waaraan het plan is getoetst. De uitkomsten van de onderzoeken die voor dit plan zijn uitgevoerd, worden in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de regels van dit wijzigingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het projectgebied van de landinrichting Olst-Wesepe. Dit specifieke wijzigingsplan maakt langsbergingen langs de Groote Vloedgraven mogelijk, welke zijn gelegen ten zuidwesten van de kern Heeten (zie figuur 1). De langsbergingen zijn momenteel in gebruik als schouwpaden en agrarische graslanden (zie figuur 2 voor de ligging van de langsbergingen). De gronden zijn voor een deel in eigendom van het Waterschap Groot Salland. Daar waar de gronden nog in eigendom zijn van derden, zitten deze gronden opgenomen in de landinrichting en komen deze binnen afzienbare tijd in eigendom van het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0002.png"

Figuur 2: Ligging langsbergingen

2.2 Toekomstige situatie

Binnen het voorgenomen project wordt in totaal 5600 meter aan berging langs de Groote Vloedgraven gerealiseerd. Dit gebeurd in de vorm van langsbergingen. Op enkele locaties worden de huidige schouwpaden vergraven tot flauw oplopende taluds op zomerpeil. Daarnaast wordt een extra strook in de breedte vergraven tot op zomerpeil. Dit wijzigingsplan betreft drie langsbergingen van circa 10 meter breedte, met een gezamenlijke lengte van circa 1100 meter. Het streefbeeld van deze stroken is moerasruigte (zie figuur 3). De dwarsprofielen van de langsbergingen zijn opgenomen in Bijlage 1. In het voorliggende wijzigingsplan zijn alleen de profielen 104, 107, 115 en 116 van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0003.png"

Figuur 3: Weergave streefbeeld

De voorgenomen maatregelen (waaronder de realisatie van de langsbergingen die in dit wijzigingsplan zitten opgenomen) zullen bijdragen aan een verbetering van de waterhuishouding en de biologische waterkwaliteit binnen het stroomgebied van de Groote Vloedgraven. Het creëren van meer ruimte voor water door de aanleg van bergingen heeft als effect dat tijdens piekafvoeren water kan worden vastgehouden en geborgen. Afwenteling van wateroverlast naar benedenstroomse gebieden wordt beperkt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de beleidsopgaven vanuit WB 21 en Waternood.De peilen blijven afgestemd op de huidige functie van het gebied. Hiermee wordt invulling gegeven aan GGOR. Het creëren van ruimte voor water-/landbouwberging levert ruimte op voor de ontwikkeling van meer water- en oeverbegroeiing in het profiel. In combinatie met het realiseren van meer opgaande beplanting en meer variatie in het profiel en zes vispasseerbare stuwen, is de verwachting dat met deze maatregelen de doelen voor de KRW gerealiseerd worden. De vrijkomende grond wordt in de buurt van de bergingen verwerkt op (landbouw)percelen en (boeren)erven. De grond wordt zo verwerkt dat er zowel een positieve bijdrage aan de agrarische bedrijfsvoering als aan het watersysteem(waterkwaliteit) ontstaat.

De feitelijke uitvoering van de werkzaamheden is voorzien in de tweede helft van 2015. De snelheid waarmee het werk kan worden uitgevoerd is afhankelijk van de weersomstandigheden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan natte weeromstandigheden die de bodemgesteldheid verslechteren en leiden tot een langere uitvoeringsperiode. Hierop wordt ingespeeld door de werken uit te voeren in de periode met de laagste grondwaterstanden (direct na de zomer). Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met aanwezige bomen en begroeiing. Er wordt op voldoende afstand van de boomwortels gegraven. Voordat met de graafwerkzaamheden wordt begonnen, wordt door de aannemer een KLIC melding gedaan. Vanuit het waterschap vindt afstemming plaats met de landinrichtingscommissie, de omliggende eigenaren, aanwonenden en belanghebbenden van de maatregelen. De aanwonenden worden tijdig benaderd om afspraken te maken over de bereikbaarheid van de percelen die heringericht gaan worden om overlast bij de uitvoering te minimaliseren. Schade aan wegen en percelen wordt zoveel mogelijk voorkomen door tijdig contact op te nemen met de wegbeheerder en zijn wensen verwoorden in het bestek. De transportroutes door percelen die niet worden afgegraven worden voorzien van rijplaten. Waterschap Groot Salland stelt alle direct belanghebbende zo snel mogelijk op de hoogte van een calamiteit of een ongewoon voorval en de maatregelen die getroffen worden om de nadelige gevolgen te beperken. Het waterschap houdt een logboek bij van alle ongewone voorvallen en calamiteiten. De natuurvriendelijke oevers en bergingen worden minder vaak gemaaid en onderhouden dan de oevers in de oorspronkelijke situatie. Indien overlast ontstaat door overhangende begroeiing of door ingroei naar het aanliggende perceel kan de aanliggende eigenaar contact opnemen met het waterschap. De frequentie van het maaibeheer kan tijdelijk opgevoerd worden om nadelige effecten te beperken indien blijkt dat dit nodig is.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het planologische kader beschreven dat voor dit plan van toepassing is. Het gaat hierbij om Europees beleid, Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschapsbeleid en het gemeentelijke beleid.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water

Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn heeft als doel te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin op een duurzame manier met het gebruik van water wordt omgegaan. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlands oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. De kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering waarin het opstellen van beheersplannen per stroomgebied of deelstroomgebied centraal staat. Per stroomgebied moeten ook de ecologische doelstellingen worden bepaald en wateren moeten onderscheiden worden in één van de drie typen wateren: natuurlijke wateren, sterk veranderde wateren of kunstmatige wateren. De onderscheiden wateren worden ook wel waterlichamen genoemd. Aan alle waterlichamen worden haalbare (ecologische) doelen gesteld. De maatregelen die hiervoor nodig zijn, moeten in 2015 uitgevoerd zijn (met uitstelmogelijkheden tot uiterlijk 2027).

3.2.2 Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn - Natura 2000

De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verplichten iedere lidstaat tot een zorgvuldige afweging van de natuurbelangen bij iedere ruimtelijke ingreep. Daarom zijn in Nederland 162 zogenaamde ‘Natura 2000-gebieden’ aangewezen. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor (combinaties van) deze gebieden is ‘Natura 2000-gebied’. Natura 2000 en de KRW zijn nauw met elkaar verbonden. Alle Natura 2000-gebieden liggen in een stroomgebied van de Kaderrichtlijn Water. De afspraken die in KRW -kader worden gemaakt, moeten overeenstemmen met de Natura 2000-doelen. Wanneer een project, plan of activiteit in een Natura-2000 gebied valt en mogelijk een negatief effect heeft op de beschermde natuur in zo'n gebied, moet een vergunning aan worden gevraagd.

3.2.3 Conclusie

In het beheersgebied van Waterschap Groot Salland zijn 36 wateren aangemerkt als waterlichaam in het kader van de KRW. De Groote Vloedgraven is één van deze waterlichamen. De aanleg van langsbergingen maakt onderdeel uit van de gehele herinrichting van de Groote Vloedgraven (en de Zandwetering). Doel van deze herinrichting is om voor 2015 het waterlichaam op orde te krijgen. Met de herinrichting van de Groote Vloedgraven wordt dus invulling gegeven aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast vallen de aan te leggen langsbergingen niet binnen een Natura 2000-gebied of liggen daar dichtbij in de buurt. Er is daarom geen negatief effect te verwachten op een Natura 2000-gebied. Al met al kan gesteld worden dat voorliggend plan binnen het Europese beleid past.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR heeft het Rijk de ambitie om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. Dit wil ze doen door meer ruimte te bieden. Provincies en gemeenten zullen meer ruimte krijgen om zelf beslissingen te nemen. Zodoende zal het Rijk bijvoorbeeld bestemmingsplannen niet meer toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen.

Wat betreft het Rijksbeleid ten aanzien van water heeft het Rijk de ambitie dat in 2040 Nederland een veilige en gezonde leefomgeving heeft met een goede milieukwaliteit en dat Nederland blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden. Het Rijk heeft deze ambitie verder uitgewerkt in een nationaal belang, namelijk: “Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling”. Het Rijk richt zich op een beheer van het (hoofd)watersysteem dat is gericht op het mee bewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Vanuit de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening heeft het Rijk belang bij het afremmen van bodemdaling in veenweidegebieden en een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op nationale opgaven te voorkomen. Provincies en gemeente maken in samenwerking met de waterschappen afspraken over de ruimtelijke keuzes om dit belang te behartigen. Het Rijk vindt het daarbij belangrijk dat in ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Zodoende acht zij de MER en de watertoets noodzakelijke instrumenten om te komen tot een integrale ruimtelijke afweging. Wat betreft het nationale Deltaprogramma neemt het Rijk op advies van de Deltacommissie in 2014 een aantal Deltabeslissingen die in de actualisatie van het Nationale Waterplan (2014) worden verwerkt.

3.3.2 Waterbeheer 21e eeuw

Om te voorkomen dat de klimaatsverandering meer wateroverlast geeft, hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het beleid 'Waterbeheer 21e Eeuw' ontwikkeld. In het beleidsdocument 'Waterbeheer van de 21e eeuw', kortweg WB21, worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe ‘vasthouden, bergen en afvoeren’ is ook hier leidend. Water moet (weer) de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dit betekent dat er nu al maatregelen worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. In het landschap en in de stad moet meer ruimte gemaakt worden om water vast te houden of op te slaan. WB21 richt zich op het jaar 2015 om het watersysteem (kwantitatief gezien) op orde te brengen. Met het voorliggende project wordt water langer bovenstrooms vastgehouden en geborgen om benedenstrooms wateroverlast te voorkomen. Dit is een beleidsopgave vanuit WB21.

3.3.3 Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en actualisatie 2008)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) wordt gestreefd naar het op orde krijgen van het watersysteem in 2015 en daarna het op orde houden van het watersysteem. Daarbij wordt geanticipeerd op veranderende omstandigheden zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van totale watersysteem moet ertoe leiden dat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Een gemeenschappelijke aanpak van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is hierbij noodzakelijk. Voor het uitvoeren van WB21 en de KRW zijn de volgende afspraken gemaakt in het NBW:

  • Voor de regionale watersystemen geldt dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater moet zijn aangepakt door de waterschappen. Hierbij wordt uitgegaan van het principe eerst vasthouden, dan bergen en als laatste afvoeren van overtollig water en het aanvoeren van water ingeval van watertekort.
  • In het kader van het bestaand stedelijk gebied is afgesproken dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt de wateroverlast voor 2015 moet zijn aangepakt, waarbij tevens de waterkwaliteitsopgave wordt meegenomen. In wijken waar geen sprake is van een urgente opgave moet de stedelijke wateropgave uiterlijk eind 2027 zijn uitgevoerd.
  • Het minimaal voorkomen van de verergering van watertekort als opgave bij de herinrichting van watersystemen in het kader van de KRW en WB21. Daarnaast dient het watersysteem minder kwetsbaar gemaakt te worden voor watertekortsituaties. Voor de aanpak van waterkwaliteit is de volgorde: schoonhouden, scheiden en tenslotte zuiveren van waterstromen het uitgangspunt.
  • Er is op het gebied van waterkwaliteit afgesproken om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde krijgen en houden. In de stroomgebiedbeheersplannen zal inzichtelijk worden gemaakt wanneer de opgave wordt aangepakt (uiterlijk in 2027).
  • In gebieden waarvoor een inrichtingsopgave geldt in verband met wateroverlast, dient ook zoveel mogelijk de inrichtingsopgave voor de KRW uiterlijk in 2015 te worden uitgevoerd.
  • De maatregelen die in het kader van WB21 en de KRW worden gekozen dienen in 2015 te zijn gerealiseerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de watervereisten vanuit de Natura-2000 en de verdroging (TOP-gebieden).

De aanleg van de langsbergingen in het stroomgebied van de Groote Vloedgraven heeft als effect dat bij peilstijgingen hoger dan het zomerpeil het water de ruimte krijgt, waardoor wateroverlast beperkt of voorkomen wordt.

3.3.4 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de nieuwe planvorm op Rijksniveau van de Waterwet en de opvolger van de vierde Nota Waterhuishouding (NW4). Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid, waarbij wordt ingezet op "Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst". Het huidige beleid op het gebied van waterveiligheid wordt in het Nationaal Waterplan voortgezet en geactualiseerd, waarbij wordt ingezet op een 'meerlaagsveiligheid':

  • 1. Preventie;
  • 2. Het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland; Een betere organisatorische voorbereiding op een mogelijke overstroming (rampenbeheersing).

In het Nationale Waterplan wordt het waterbeleid van het Nationaal Bestuursakkoord Water overgenomen. De trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' is ook in dit Rijksbeleid uitgangspunt.

3.3.5 Conclusie

Door de aanleg van langsbergingen wordt uitvoering gegeven aan het Waterbeleid 21e eeuw. In de toekomstige situatie wordt in extreme neerslagsituaties het overtallig hemelwater geborgen zodat elders de kans op overstroming afneemt. Hierbij wordt aangesloten bij de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Het aanleggen van langsbergingen past daarmee prima binnen het nationale waterbeleid.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009

De provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. In dit integrale beleidsplan zijn het streekplan, het verkeers- en vervoersplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan samengevoegd. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Het waterbeleid in de Omgevingsvisie is gericht op 'watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn' en 'Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen'. In het kader van de waterveiligheid is het provinciaal beleid onder andere gericht op het behouden en vergroten van de veerkracht van watersystemen door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden te realiseren. Hierdoor zal overstroming of ongewenste inundatie niet optreden. Het voorgenomen plan komt tegemoet aan deze doelstellingen en past in het generieke beleid.

3.4.2 Ontwikkelingsperspectief

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven.

De langsbergingen die onderdeel uitmaken van dit wijzigingsplan hebben het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap' (zie figuur 4). Dit is een gebied voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (zoals recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in dit gebied versterkt. Er is in dit gebied ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. Daarbij heeft een deel van het plangebied de aanduiding 'Beekdal'. Uitgangspunt voor beekdalen is dat de ontwatering niet dieper dan nodig mag zijn voor het gebruik als grasland. Het voorgenomen plan, waarbij langsbergingen (waterbergingen) worden gerealiseerd langs de Groote Vloedgraven die op een natuurlijke wijze worden ingericht past binnen dit ontwikkelingsperspectief en de aanduiding 'Beekdal'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0004.png"

Figuur 4: Weergave ontwikkelingsperspectieven

3.4.3 Gebiedskenmerken

De provincie Overijssel heeft in de Omgevingsvisie het grondgebied ook opgedeeld in verschillende gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken zijn in vier lagen te onderscheiden, namelijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag, en de lust- en leisurelaag.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie – en biotische processen – zoals vestiging van plant- en diersoorten – inwerken op de ondergrond en geologie. De natuurlijke laag van de waterbergingslocaties liggen in 'Dekzandvlakten en ruggen' en in 'Natte laagtes/beekdalen' die horen tot de zandgebieden (zie figuur 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0005.png"

Figuur 5: Weergave natuurlijke laag

Dekzandvlakten en ruggen bestaan uit hoge opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De hoogteverschillen en de verschillen tussen laag en nat zijn kenmerkend voor dit type landschap. De ambitie is om deze natuurlijke verschillen functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen die in deze gebieden moeten hier ook aan bijdragen. Ook is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, uitgangspunt bij ontwikkelingen in dit type landschap. De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem. De ambitie is om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen die bij aan extra ruimte voor dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Het voorgenomen plan sluit aan op de genoemde doelstellingen. Er wordt extra ruimte voor dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water gerealiseerd.

Agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is daarmee een echt gebruikslandschap. Het plangebied betreffende dit wijzigingsplan ligt in agrarisch cultuurlandschap dat behoord tot het 'Oude hoevenlandschap' (zie figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0006.png"

Figuur 6: Weergave agrarisch cultuurlandschap

Het oude hoevenlandschap is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine zandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap moeten deze (indien mogelijk) bijdragen aan het behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen, zoals de erven met erfbeplanting, open essen, beekdalen, voormalige heidevelden en de mate van openheid en kleinschaligheid. Ook dienen ontwikkelingen, indien mogelijk, de toegankelijkheid van erven en erfroutes te vergroten. Het voorgenomen, relatief kleinschalige, plan behoud de karakteristieke verschillen in het plangebied.

Stedelijke laag en Lust en leisure laag

De stedelijke laag en de Lust- en leisurelaag zijn niet van invloed op het voorgenomen plan. Het gebied wordt gekenmerkt door donkerte, en daar doet het plan geen afbreuk aan.

3.4.4 Reconstructie

In het kader van de reconstructie is het relevant te noemen dat het plangebied in een verwevingsgebied ligt. Verwevingsgebieden zijn gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur.

3.4.5 Conclusie

Het inrichten van de langsbergingen (waterbergingen) past binnen de Omgevingsvisie Overijssel. Waterberging draagt namelijk bij aan een klimaatbestendige en veilige omgeving waar de Omgevingsvisie naar streeft. Ook passen waterbergingen binnen het geldende ontwikkelingsperspectief, waarin kansen zijn voor het realiseren van wateropgaven en natuurontwikkeling. Daarnaast versterken waterbergingen het natte, laagliggende karakter van het (natuur- en agrarisch cultuur) landschap waar het plangebied in ligt.

3.5 Beleid Waterschap Groot Salland

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. In het projectenprogramma ‘Ruimte om te Leven met Water’ combineert het Waterschap Groot Salland verschillende beleidsopgaven, te weten de Europese Kaderrichtlijn Water, Waterbeheer 21e eeuw (WB21), Nationaal Bestuursakkoord Water (actueel), Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), Watersystemen gericht normeren en ontwerpen (Waternood) en Beheer- en onderhoudsvisie watergangen 2050 van het Waterschap Groot Salland. Eén van de maatregelen die voortkomen uit het projectenprogramma ‘Ruimte om te Leven met Water’ met betrekking tot de herinrichting van de Groote Vloedgraven is het aanleggen van waterbergingen binnen het plangebied. Het watersysteem van de Groote Vloedgraven wordt hiermee ingericht volgens de trits 'vasthouden-bergenafvoeren'. Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan de opgave vanuit WB21 en Waternood.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Waterplan

Het ‘Waterplan Raalte, een helder verhaal!’ is door de gemeente Raalte opgesteld in samenwerking met het waterschap Groot Salland. Het waterplan is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Het waterplan biedt een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het waterplan is een visie opgesteld. In deze visie staat de gewenste situatie beschreven voor het water binnen de gemeente Raalte tot 2015. Eén van de vier thema’s van de visie is ‘Te veel en te weinig water (wateroverlast)’. Er wordt binnen dit thema gestreefd naar voldoende berging verspreid over het gehele gebied om het water vast te houden en te bergen als dat nodig is. Voorliggend plan voorziet in deze behoefte.

3.6.2 Landschapsontwikkelingsplan

Voor de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: ‘Een plus voor het landschap van Salland’. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

In de landschapsontwikkelingsvisie van het LOP zijn de langsbergingen gelegen in het zandlandschap (zie figuur 7); specifiek in het weteringenlandschap (zuidkant van de Groote Vloedgraven) en in de dekzandlaagtes (noordkant van de Groote Vloedgraven). In het weteringenlandschap is het uitgangspunt om de openheid van de laagtes te vergroten, evenals het natte karakter. De openheid dient te worden versterkt door water vast te houden op maaiveldniveau.

In dekzandlaagtes is versterking van natte karakter zones langs weteringen aan de orde door het langer vasthouden van water in verbrede watergangen en door de aanleg van natuurlijke oevers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0007.png"

Figuur 7: Uitsnede van de Landschapsontwikkelingsvisie Salland

Het aanleggen van de langsbergingen langs de Groote Vloedgraven sluit daarmee aan op de genoemde doelstellingen voor het plangebied in het Landschapsontwikkelingsplan.

 

3.6.3 Bestemmingsplan Buitengebied Raalte

De waterbergingslocaties zijn gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012 en op 17 oktober 2012 in werking getreden. De gronden waarop de langsbergingen worden gerealiseerd hebben in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’ de bestemming ‘Agrarisch' (zie figuur 8 voor een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan). In 3.1 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ bestemd voor “de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede voor (…) bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (…) water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water”

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0008.png"

Figuur 8: Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'

Het voornemen van het Waterschap Groot Salland is om de langsbergingen aan te leggen op agrarische gronden die permanent aan het agrarische gebruik worden onttrokken. Om deze reden past het toekomstige gebruik van deze gronden niet binnen de regels van de agrarische bestemming. Om de langsbergingen toch aan te kunnen leggen, kan gebruik worden gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.8 van de planregels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’.

Artikel 3.7.8: wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van waterberging : “Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van waterberging de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Water, met inachtneming van het volgende:

  • er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.

Aangezien er geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen, kan gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.

Conclusie

Het aanleggen van langsbergingen binnen het plangebied is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Deze strijdigheid kan worden opgeheven door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’. De agrarische bestemming wordt middels voorliggende wijzigingsplan gewijzigd in de bestemming ‘Water’ conform artikel 3.7.8 van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen milieutechnisch inpasbaar te zijn. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de toetsing van het voorliggende initiatief aan milieu-eisen en waarden.

4.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

In het voorliggende plan worden plaatselijk langsbergingen gerealiseerd. De bestemming van de betrokken percelen zal door dit wijzigingsplan wijzigen van een agrarische bestemming naar de bestemming ‘Water’. Ten behoeve van deze wijziging heeft Waterschap Groot Salland een vooronderzoek landbodem o.b.v. de NEN 5725 uitgevoerd, met een tweeledig doel:

  • Aanduiden of de betrokken percelen milieuhygiënisch gezien al dan niet onverdacht zijn;
  • Toetsen of de nieuwe bodem (ná ontgraven) aan de nieuwe functie als waterbodem voldoet.

Het vooronderzoek is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 2). De conclusies van het vooronderzoek zijn:

  • Er zijn milieuhygiënisch gezien géén belemmeringen voor eventuele bestemmingsplanwijzigingen. Er zijn géén voormalige vuilstorten en géén saneringslocaties aanwezig waarbij een verontreinigde laag als nieuwe bodem bloot komt te liggen.
  • Voor zover bekend hebben er ter plaatse van de landbouwberging beoogde percelen, géén voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten plaatsgevonden.
  • De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Raalte kan gebruikt kunnen worden bij grondverzet (Dit dient door de gemeente goedgekeurd te worden en voorafgaand aan toepassen dient een melding bij de gemeente te worden gedaan via landelijk Meldpunt bodemkwaliteit).
  • De bodem die na afgraving ontstaat als nieuwe bodem van de waterbergingen, zal onder de bodemkwaliteitskaart als ondergrond geclassificeerd zijn als zone Landbouw/natuur en voldoet daarmee kwalitatief ruimschoots aan de functie van waterbodem.
  • De bodem van de waterberging wordt formeel een waterbodem, welke onder kwaliteitsbeheer van het waterschap komt te vallen.

Gezien deze conclusies gelden er betreffende het aspect bodem geen beperkingen t.a.v. dit wijzigingsplan.

4.3 Water

4.3.1 Watertoets

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlagen, Bijlage 3). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Dit betekent dat nadere afstemming met het waterschap heeft plaatsgevonden. Per e-mail van 17 juni 2014 (zie Bijlage 4) heeft het waterschap aangegevendat voor de uit te voeren werkzaamheden geen nadere waterhuishoudkundige toelichting nodig is. De e-mail is daarmee een positief wateradvies.

Voor het voorgenomen plan is een een projectplan conform artikel 5.4 van de Waterwet verplicht. De te nemen maatregelen vallen onder dit artikel. Daarom dient er nog door het Algemeen Bestuur van het Waterschap Groot Salland een projectplan vastgesteld te worden. Hierin zal worden ingegaan op de eventuele te verwachten negatieve effecten. Negatieve effecten op de waterkwaliteit kunnen zich voordoen direct na een bemesting. Deze effecten van de bemesting worden deels voorkomen doordat het plan erin voorziet dat de berging 10 centimeter boven het zomerpeil wordt aangelegd. Ook door uitsluitend dierlijke mest te gebruiken, met als uitgangspunt de biologische bemestingsnorm wordt dit negatieve effect beperkt. Het laatste aspect wordt in pachtcontracten geregeld. De natuurvriendelijke oevers en bergingen worden minder vaak gemaaid en onderhouden dan de oevers in de oorspronkelijke situatie. Indien overlast ontstaat door overhangende begroeiing of door ingroei naar het aanliggende perceel kan de aanliggende eigenaar contact opnemen met het waterschap. De frequentie van het maaibeheer kan tijdelijk opgevoerd worden om nadelige effecten te beperken indien blijkt dat dit nodig is.

4.4 Natuur

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.

4.4.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden en EHS aanwezig. Vanwege de aard van het voornemen worden negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en de EHS redelijkerwijs uitgesloten geacht.

4.4.2 Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten, de soortenbescherming. Vanuit de Flora- en faunawet bestaat de eis dat een plan geen negatief effect mag hebben op beschermde dier- en plantensoorten. Hiertoe is een quickscanflora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 5). De quickscan bestond uit een bureaustudie en een veldbezoek. Tijdens het veldbezoek zijn geen zwaarder beschermde planten of dieren (tabel 2/3) aangetroffen. Ook zijn er geen bijzondere waarnemingen bekend. Op de grens van water en land zijn op de taluds wel plaatselijk de Gewone dotterbloem en Zwanenbloem (tabel 1 soorten) gevonden. Gezien het intensieve gebruik en de voedselrijkdom worden er geen bijzondere soorten verwacht. Wel zijn er tijdens het veldbezoek territoriaal gedragende vogels aangetroffen. In het broedseizoen kunnen nesten en broedvogels worden verwacht, zoals Wilde eend, Meerkoet, Kuifeend, Gele kwikstaart, Bosrietzanger en Roodborsttapuit.

4.4.3 Conclusie

De inrichting van de percelen als langsberging (waterberging) heeft geen negatief effect op natuurwaarden binnen de EHS en Natura 2000-gebieden. Ook zijn er geen door de Flora- en Faunawet beschermde soorten aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. Er hoeft geen ontheffing voor de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd. De voorgenomen werkzaamheden kunnen plaatsvinden met gebruikmaking van de gedragscode flora en fauna voor waterschappen. De uitvoering dient plaats te vinden buiten het broedseizoen.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De wet biedt geluidsgevoelige gebouwen en terreinen (zoals woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en de terreinen daarom heen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.Voor de geluidsgevoelige objecten moeten bepaalde grenswaarden in acht worden gehouden. Een waterberging is geen geluidsgevoelig object of terrein dat beschermd moet worden. Ook worden in het voorgenomen plan geen geluidsbronnen gerealiseerd. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wmis het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. De gronden die in dit plan zullen worden omgevormd tot waterbergingen, zullen in de toekomst geen extra verkeer aantrekken. De luchtkwaliteit zal zodoende niet verslechteren. Er is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig voor het plan.

4.7 Externe veiligheid

Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico’s die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Op basis van de Risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat er geen risicobronnen (zoals buisleidingen) in of in de nabijheid van het plangebied liggen.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met de aanleg van langsbergingen worden geen milieubelastende of milieugevoelige functies gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon -, werk,- en leefklimaat van omwonenden.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het 'Verdrag van Malta’ en de ‘ Wet op de archeologische monumentenzorg’ is het uitgangspunt om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke (in situ) te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaald de verstoorder het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn. De gemeente Raalte heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld in 2010. Er zijn drie verwachtingszones: laag, gemiddeld en hoog. Daarnaast zijn er AMK-terreinen waarvan op basis van (archeologisch) onderzoek is vastgesteld dat in deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn. Op basis van de verwachtingswaarde van het gebied, de oppervlakte van het verstoringsgebied en de verstoringsdiepte kan worden afgeleid of er een onderzoeksplicht is. Er geldt een onderzoeksplicht in het buitengebied in de volgende gevallen:

  • Hoge verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 2.500 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Middelhoge verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 5.000 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Lage verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 hectare én bij een verstoring dieper dan 50 cm.

Voor de drie langsbergingen geldt dat ze allen in de lage archeologische verwachtingszone liggen (zie figuur 9). De te vergraven gronden binnen dit wijzigingsplan hebben een veel kleinere omvang dan 10 hectare, waardoor geen onderzoeksplicht geldt. Het plangebied valt verder niet binnen een AMKterrein/archeologisch monument. Dit wijzigingsplan past binnen de regels van het archeologiebeleid van de gemeente Raalte. Er geldt zodoende geen onderzoeksplicht c.q. omgevingsvergunning voor het aspect archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BPW20140002-0002_0010.png"

Figuur 9: Uitsnede beleidsadvieskaart archeologie gemeente Raalte

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

De gronden waarop de langsbergingen worden gerealiseerd, zijn in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’ bestemd als ‘Agrarisch’. De hierbij behorende regels bieden geen mogelijkheden voor de realisatie van de langsbergingen, op de gronden die door de aanleg van de langsbergingen worden onttrokken aan het agrarisch gebruik. In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.8 van de planregels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’. De langsbergingen zullen in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Water’ krijgen.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Op welke wijze één en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is, wordt hierna beschreven. Conform de wettelijke verplichting in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) is voor de planregels en de verbeelding – voor zover van toepassing – gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI). Daarbij is (zoals eerder vermeld) gebruik gemaakt van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’. Dit betekent dat de van toepassing zijnde regels uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte’ zijn overgenomen in dit voorliggende plan, voor zover relevant.

6.2 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op de bestemming uit hoofdstuk 2.
  • Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4

6.3 Artikelsgewijze toelichting op de planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Water

De bestemming ‘Water’ is toegekend aan water en bijbehorende voorzieningen zoals water ten behoeve van waterberging.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Antidubbeltelregeling 

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 5 Algemene bouwregels

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Artikel 6 Overige regels

In dit artikel wordt ingegaan op de wettelijke regelingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsregels 

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 7.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Lid 7.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 8 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In het kader van de economische uitvoerbaarheid kan gemeld worden dat de kosten die zijn verbonden aan de realisering van het plan voor rekening zijn van het Waterschap Groot Salland. De gemeente Raalte draagt financieel niet bij aan de planontwikkeling. De gemeente Raalte stelt een anterieure overeenkomst op waarbij het Waterschap Groot Salland verklaart dat de vergoeding voor eventuele planschade voor rekening is van het waterschap. Belanghebbenden kunnen op basis van artikel 7.14 van de Waterwet bij het Waterschap Groot Salland een verzoek indienen voor schadevergoeding wanneer dit aan de orde is. Deze procedure staat beschreven in de ‘Procedureverordening nadeelcompensatie Waterschap Groot Salland’.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg

In artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het vooroverleg met de besturen van de betrokken wettelijke overlegpartners geregeld. Het wijzigingsplan is daartoe voor voorverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan is voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd, van 30 oktober tot en met 11 december 2014. Tijdens deze terinzagelegging is één zienswijze ingediend. Op grond van het afstandscriterium kan de indiener van de zienswijze niet als belanghebbende worden aangemerkt. Op grond daarvan is deze dan ook als niet ontvankelijk verklaard. De inhoud van de zienswijze gaf daarnaast ook geen aanleiding tot ambtshalve aanpassingen van het wijzigingsplan.