Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 7e wijziging, omgeving Aver Heinoseweg 2A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0177.BPW20130006-0002 |
Op het erf aan de Aver Heinoseweg 2a te Heino staat een woning met agrarische bedrijfsgebouwen. De locatie betreft een voormalig vleesvarkensbedrijf. De agrarische activiteiten op het erf zijn gestaakt, omdat de locatie onvoldoende ontwikkelingsperspectieven voor een agrarisch bedrijf heeft. De voorgenomen ontwikkeling omvat de sloop van de voormalige landschapsontsierende bedrijfsgebouwen van circa 1132 m². Met gebruikmaking van de 'Rood voor Rood-regeling' wordt een nieuwe woningbouwkavel op de slooplocatie gerealiseerd. De bestaande woning en een bijgebouw blijven behouden. Daarnaast wordt er ter plaatse geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Betreffende de voorgenomen ontwikkeling is een plan opgesteld welke is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 1. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanwijziging plaatsvinden.
Het plangebied omvat het voormalig agrarisch erf aan de Aver Heinoseweg 2a te Heino. Op figuur 1.1 is de ligging van het voormalig agrarisch erf weergegeven. Het betreffende erf ligt ten oosten van de plaats Heino. De omgeving is voornamelijk in agrarisch gebruik (grasland). Er zijn zowel burgerwoningen als agrarische bedrijven aanwezig in de directe omgeving. Het erf is gelegen op ongeveer 60 meter afstand van de Ecologische Hoofdstructuur aan de rand van een verzuringgevoelig gebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' van de gemeente Raalte. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening' van toepassing (vastgesteld op 30 mei 2013) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening' (vastgesteld op 19 februari 2015).
De vigerende bestemming op het bouwblok betreft 'Agrarisch', met de gebiedsaanduiding 'geen reconstructiezone'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen, waarbij de begrenzing van het plangebied met een rode onderbroken lijn is weergegeven.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', het plangebied is rood omlijnt.
Het staken van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de realisatie van een extra woning, in het kader van de 'Rood voor Rood-regeling', past niet binnen de geldende bestemming 'Agrarisch'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch' met inachtneming van de voorwaarden uit artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte':
Het voorgenomen plan voldoet aan de genoemde criteria zodat het college gebruik kan maken van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Het wijzigingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 7e wijziging, omgeving Aver Heinoseweg 2A” bestaat uit de volgende stukken:
- Verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0177.BPW20130006-0002) en een renvooi;
- Regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Na de inleiding wordt eerst een gebieds- en planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het bestaande beleid, op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt onderzocht wat de invloed van het project is op de verschillende waarden in het gebied. In hoofdstuk 5 komen de milieuaspecten aan bod. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt tot slot ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid van het project.
In dit hoofdstuk wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren project. Een uitgebreide beschrijving van het plan is opgenomen in Bijlage 1.
Het voormalig agrarisch erf ligt op enige afstand van de doorgaande weg Berkendijk in het relatief open landschap. Hierdoor ligt er een open ruimte (hobbyweide) tussen erf en Berkendijk. De woning is met de voorzijde naar de Aver Heinoseweg gericht. Naast de woning staan een markante T-schuur en een schuur in dezelfde richting als de woning. Enkele oude kleinere opstallen liggen kris-kras verspreid en wat verder van de woning. Een dichte singel begrenst de oostzijde van het perceel. De Aver Heino's weg met zijn laanbeplanting begrenst de westzijde. In figuur 2.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1: Ligging en begrenzing plangebied
Het erf ligt in het jonge ontginningslandschap op de overgang van een beboste dekzandrug (aan de zuidkant) naar een lager meer open gebied met weteringen (aan de noordkant). Net als een groot deel van de overige erven in de directe omgeving, ligt het erf op enige afstand van de Berkendijk. Kenmerkend voor de erven langs de Berkendijk is de compacte ligging van gebouwen (erfensembles) in het open landschap. De erven hebben een eigen toegangsweg vanaf de Berkendijk, die veelal is voorzien van laanbeplanting.
De voorgenomen ontwikkeling omvat de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen, met een totale oppervlakte van circa 1132 m². Met gebruikmaking van de 'Rood voor Rood regeling' wordt een compensatiewoning met bijgebouw op de slooplocatie gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. In figuur 2.2 is een luchtfoto van het huidige erf weergegeven, met daarop aangegeven welke bebouwing behouden blijft en welke gesloopt wordt.
Figuur 2.2: Weergave te behouden en te slopen bebouwing
De compensatiewoning wordt aan de noordzijde van het bestaande erf gesitueerd, zo dicht mogelijk bij de bestaande gebouwen (zie figuur 2.3). Hierdoor blijft de kenmerkende ruimte tussen de Berkendijk en het bestaand erf gehandhaafd. Bovendien wordt op deze wijze een zo compact mogelijk erf gerealiseerd. Het voornemen is om bij de woning een bijgebouw van maximaal 100 m² te realiseren.
De voorzijde van de nieuwe woning is naar de erftoegangsweg gericht. De woning staat parallel aan de Aver Heinoseweg. Het bijgebouw staat haaks op de nieuwe woning.
De ruimtelijke opbouw van het erf wordt verbeterd doordat de verschillende kleine opstallen die kris-kras op het terrein stonden zijn verwijderd. De bestaande laanbomen langs de Aver Heinoseweg (westzijde) en de bestaande singel aan de oostzijde van het erf vormen de ruimtelijke begrenzing en dragen bij aan de kamerstructuur van het landschap. De nieuwbouwkavel wordt ruimtelijk begrenst door een meer transparant scherm van bomen, zodat recht wordt gedaan aan het meer open karakter van het weteringenlandschap aan de noordzijde.
Figuur 2.3: Weergave plan
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Relevant voor het voorliggende plan is dat het tot stand brengen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als opgave van nationaal belang is benoemd. In het voorliggende plan wordt een agrarische bedrijf nabij de EHS gestaakt (deze ligt aan de zuidkant van het erf, op circa 60 meter), en wordt de agrarische bestemming gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. De EHS wordt met het voorliggende plan versterkt. Het onderhavige plan maakt daarnaast geen inbreuk op de overige nationale belangen, zoals in de SVIR benoemd.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Op het voorliggende bestemmingsplan is alleen de ligging in de EHS enigzins van toepassing. Deze EHS wordt met het voorliggende plan versterkt. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
Natura 2000-gebieden
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het in stand houden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld. Er liggen geen Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van het plangebied.
Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurmonumenten hebben als doel gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Door de Minister van LNV zijn er in (de buurt van) het plangebied geen beschermde natuurmonumenten aangewezen. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument is gelegen binnen de uiterwaarden van de IJssel.
Ecologische Hoofdstructuur
Uitgangspunt van de Ecologische Hoofdstructuur is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) verbindingszones ontwikkeld. Uitgangspunt is het handhaven van rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen in de EHS. De dichstbijzijnde EHS is gelegen op 60 meter van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling, waarbij een agrarisch erf wordt gewijzigd naar eeen woonerf, heeft geen negatief effect op de EHS.
De voorgenomen functieverandering op deze locatie voldoet aan de doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ontwikkeling heeft zijn invloed op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de landschapontsierende agrarische bebouwing en de landschappelijke inpassing. Het plangebied valt buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar deze is wel dichtbij gelegen. Het voorgenomen plan, waarbij een agrarisch erf wordt gewijzigd in een woonerf, heeft geen negatief effect op de EHS.
Omgevingsvisie en –verordening op hoofdlijnen
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
In het voorliggende plan wordt een agrarische erf, gelegen nabij de EHS, herontwikkeld tot woonerf. Dit op basis van de 'Rood voor Rood-regeling', zoals opgenomen in de ontwikkelingsregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan (zie bijlage 1) zijn daarbij vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 3.1). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 3.1):
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.
In en om het plangebied zijn geen belemmeringen op basis van het generieke beleid. In overeenstemming met artikel 2.2 van de provinciale Omgevingsverordening past dit plan ook binnen het gemeentelijk beleid.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Het erf aan de Aver Heinoseweg 2a ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap. Aan de randen van de EHS liggen kansen voor bijzondere functiecombinaties zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, landgoederen en wonen met natuur en water. Zo kunnen entrees worden gecreëerd die de EHS toegankelijk maken.
De functiewijziging van het erf, aan de rand van de EHS, past dan ook binnen dit ontwikkelingsperspectief.
Figuur 3.2: Weergave uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel
3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
De natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.
Het plangebied bevindt zich op de dekzandvlakte van Overijssel (zie figuur 3.3). Het zandgebied in Salland bestaat uit een afwisseling van oost-west georiënteerde dekzandruggen en laagten met weteringen. De gebieden kennen een sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met de reliëfverschillen (essen) en open ruimtes is een gevarieerd gebied ontstaan van een besloten tot half open landschap. De dekzandruggen binnen Salland zijn duidelijk te herkennen door de hoogteligging en ruimtelijke verdichting. Binnen de gemeente Raalte komen dekzandruggen voor rondom Heino en ten zuiden van Heeten. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.
Uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag met betrekking tot het plangebied:
Figuur 3.3: Weergave uitsnede kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Het voorgenomen plan voor het bestaande erf aan de Aver Heino's erf houdt rekening met de genoemde uitgangspunten. Zo bestaat de beplanting uit streekeigen soorten.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.
Het plangebied is gelegen in de jonge heide- en broekontginning landschap (zie figuur 3.4). De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het naastgelegen oude hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, veelal omzoomd door boscomplexen. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing.
Uitgangspunten vanuit de laag van het agrarische cultuurlandschap met betrekking
tot het plangebied:
Figuur 3.4: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel
In het voorliggende plan wordt aangesloten op deze gebiedskenmerken. Zo vormen de bestaande laanbomen langs de Aver Heinoseweg (westzijde) en de bestaande singel aan de oostzijde van het erf de ruimtelijke begrenzing en dragen deze bij aan de kamerstructuur van het landschap. De nieuwbouwkavel wordt ruimtelijk begrenst door een meer transparant scherm van bomen, zodat recht wordt gedaan aan het meer open karakter van het weteringenlandschap aan de noordzijde.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing,erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.
Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:
Met deze genoemde uitgangspunten is rekening gehouden bij het opstellen van het plan. Zo wordt de ruimtelijke opbouw van het erf wordt verbeterd doordat de verschillende kleine opstallen die kris-kras op het terrein stonden zijn verwijderd. Daarnaast wordt de landschapsstructuur verbeterd, zodat het erf beter wordt gekoppeld aan het landschap.
Lust- en leisurelaag
De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Voor de locatie Aver Heinoseweg geldt dat deze niet gelegen is in de directe nabijheid van elementen uit de lust- en leisurelaag. (zie figuur 3.5).
Figuur 3.5: Weergave kaart gebiedskenmerken, lust- en leisurelaag, Omgevingsvisie Overijssel
Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken zoals aangegeven in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 blijkt dat het voormalig agrarisch bouwblok geschikt is voor toepassing van de 'Rood voor Rood-regeling'. Het project past daarmee binnen het provinciale beleid.
De gemeente Raalte heeft diverse beleidsdocumenten die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende documenten zijn op het plangebied van toepassing:
In deze structuurvisie schetst de gemeente Raalte haar visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025. Een structuurvisie is een zogenaamde integrale toekomstvisie. Dat wil zeggen dat alle relevante beleidsvelden er in samenkomen, er onderlinge verbanden worden gelegd en keuzes worden gemaakt. Daarbij is vooral aandacht voor de ruimtelijke kant van de verschillende beleidsvelden. Het voorliggende plan betreft een erfontwikkeling. Door gebruikmaking making van de 'Rood voor Rood-regeling' wordt het agrarische erf gewijzigd in een woonerf. De landschapsontsierende schuren worden gesloopt, en ter compensatie wordt een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd. In de Structuurvisie Raalte 2015+ staat benoemd dat de mogelijkheden voor het toevoegen van bebouwing in het buitengebied beperkt zijn. Dit kan alleen door gebruik making van de ‘Rood voor Rood’- en de ‘Rood voor Groen’-regelingen en bij de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Het voorliggende plan past daarmee binnen de Structuurvisie Raalte 2015+.
Het waterplan Raalte "een helder verhaal" is een gezamenlijk plan van de gemeente en het Waterschap. Hierin wordt een kader geschapen voor het maken van beleidsmatige en procesmatige afspraken over de wijze waarop ruimtelijke ordening en water op elkaar afgestemd moeten worden. Het is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Daarmee vormt het een basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem en biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het rapport is een visie op de toekomst van het watersysteem uiteengezet. Deze visie heeft een vertaling gekregen in een concrete set van maatregelen voor de thema's:
Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de principes uit het Waterplan Raalte. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het omgevingsaspect water.
De Welstandsnota bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwaanvragen (omgevingsvergunning voor activiteit bouwen) op welstandsaspecten getoetst worden. Het legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld het buitengebied, een beoordelingskader vast. Het beoordelingskader is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Het gemeentelijk welstandsbeleid is op hoofdlijnen gestoeld op een gebiedsgerichte benadering. Deze benadering blijkt uit gebiedsgerichte criteria. Daarnaast gelden enkele algemene criteria (basisprincipes die onafhankelijk van de gebiedsgerichte criteria gelden) en criteria voor kleine bouwwerken. Het plangebied valt onder het gebiedstype 'buitengebied', hiervoor geldt het niveau 'basis'. In deze gebieden geldt een minder streng welstandsregiem. Het welstandstoezicht is hier beperkt tot het handhaven van de basiskwaliteiten. Dit basisniveau van toetsen wordt toegepast in gebieden waar de bestaande ruimtelijke structuur relatief veel kan verdragen. Afwijkingen en ingrepen hebben hier minder grote gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit. Er zal bij de toets niet gedetailleerd op architectonische kwaliteiten worden beoordeeld. Nieuwe invullingen dienen een positieve bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De woningen in het buitengebied zijn traditioneel van vorm en opzet. Nieuwe invullingen dienen deze verschijningsvorm dan ook voornamelijk te ondersteunen.
De gemeente Deventer, Raalte en Olst-Wijhe hebben een gezamenlijk Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het landschapsontwikkelingsplan vormt de landschappelijke karakteristiek de basis. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet als motoren voor landschapsbehoud, versterking en ontwikkeling.
In het landschapsontwikkelingsplan van de gemeenten is het gebied getypeerd als dekzandrug (zie figuur 3.6). De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van de hogere gronden zijn voor een belangrijk deel gelegen in de sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met reliëfverschillen (essen) en open ruimtes ontstaat hierdoor een gevarieerd landschapsbeeld van besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd. Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd. De wegen op de ruggen zijn beplant.
Landschappelijke karakteristiek:
Perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
Landschappelijke opgaven voor dit gebied:
Figuur 3.6: Uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsplan Salland
In voorliggende plan is rekening gehouden met de hierboven aangegeven uitgangspunten. Zie hiertoe paragraaf 2.3 en bijgevoegd plan (Bijlage 1).
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' van de gemeente Raalte. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening' van toepassing (vastgesteld op 30 mei 2013) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening' (vastgesteld op 19 februari 2015). Het bouwblok heeft een agrarische bestemming. De realisatie van een extra woning, in het kader van de 'Rood voor Rood regeling', past niet binnen de bestemming 'Agrarisch'. Wel zit er een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid in de regels opgenomen voor plannen die passen binnen de 'Rood voor Rood-regeling'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'). Aan deze regeling zitten wel voorwaarden gekoppeld. Zie hiertoe paragraaf 1.3 van deze toelichting. Zoals aangegeven voldoet het voorliggende plan aan gestelde voorwaarden, zoals genoemd in artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.
De gemeente heeft in het bestemmingsplan Buitengebied een aantal omissies geconstateerd. Deze zijn in de correctieve herziening hersteld. Er is sprake van een herziening op onderdelen van het plan. De bestemmingen ter plaatse van de Aver Heinoseweg 2A zijn ongewijzigd gebleven. Wel zijn de planregels op onderdelen herzien. De 'Rood voor Rood regeling' is ongewijzigd gebleven.
Uit de voorgaande beleidsanalyse is gebleken dat het voorgenomen project, het realiseren van de 'Rood voor Rood-woningbouwkavel' op het voormalig agrarisch bouwblok, past binnen het nationale, provinciale, en gemeentelijk beleid. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die zit opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.
In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd wat de (basis)waarden zijn, die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Hierbij gaat het om natuurwaarden, archeologische waarden en een watertoets. Tot slot wordt in de conclusie opgesomd wat het effect van medewerking aan dit project is op deze basiswaarden.
Vanuit de Flora- en faunawet bestaat de eis dat schade aan de natuur zoveel mogelijk wordt beperkt. In verband met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied is een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving noodzakelijk. Door Eelerwoude is quickscan flora en fauna uitgevoerd, de volledige rapportage is te vinden in Bijlage 2.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Er is geen sprake van beschermde natuurgebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 60 meter van de EHS. Met de functieverandering worden geen negatieve effecten of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS verwacht. Een nadere toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Soortenbescherming
Met de voorgenomen ruimtelijke ingrepen gaat voor tabel 1-soorten weliswaar leefgebied verloren, maar van negatieve effecten op populaties is geen sprake. Wel kunnen op individueel niveau (tijdelijk) negatieve effecten optreden, bijvoorbeeld door verlies van leefgebied. Deze licht beschermde soorten behoren tot de categorie 'niet ontheffingsplichtig bij ruimtelijke ingrepen'. Wel geldt ook voor deze soorten de algemene zorgplicht. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is voor deze soorten niet aan de orde.
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.
Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk om vast te stellen of er sprake is van verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen in te slopen gebouwen. Dit nadere onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 3.
Tijdens het vleermuisonderzoek zijn twee vleermuissoorten aangetroffen; gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Deze twee soorten zijn alleen foeragerend op het erf aangetroffen, op foeragerende vleermuizen worden echter geen negatieve effecten verwacht. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen in de te slopen bebouwing. Wel dient rekening gehouden te worden met verlichting. In de huidige situatie is slechts beperkt verlichting aanwezig en in de toekomst zal dit naar verwachting enigszins toenemen. Indien rekening wordt gehouden met de toepassing van verlichting worden met de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten op vleermuizen verwacht.
De gemeenteraad van Raalte heeft in april 2010 de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met bijbehorend beleid vastgesteld. Bij de keuze voor het archeologisch beleid heeft de gemeente Raalte niet alleen rekening gehouden met de wettelijke verplichting om archeologie op te nemen in het ruimtelijk ordeningsproces, maar ook met de belangen van de inwoners.
De archeologische verwachtingskaart maakt voor het grondgebied van de gemeente Raalte duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden (zie figuur 4.1). De kaart is hiervoor opgedeeld in drie zones:
Figuur 4.1: Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Raalte
Uit het kaartbeeld blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Betreffende voorliggende ontwikkeling, waarbij maar beperkt wordt geroerd in de grond, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Daarnaast worden ook geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aangetast met het voorliggende plan.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het voorgenomen plan, waarbij veel bebouwing en verharding wordt gesloopt, heeft dan ook een positief effect op de waterhuishouding.
Door de voorgenomen ontwikkeling zal de hoeveelheid hemelwater dat van de daken zal moeten worden afgevoerd in de toekomst afnemen. Vanwege de realisatie van een nieuwe woning zal op het perceel de afvalwaterstroom toenemen. Het afvalwater zal worden geloosd op een IBA, die voldoet aan de NEN-EN-12556.
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen waterbelangen worden geraakt. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. Daarnaast is er in het gebied geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Groot Salland heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het toetsresultaat is te vinden in Bijlage 4.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten is ruimtelijk relevant. In deze ruimtelijke onderbouwing zal achtereenvolgens ingegaan worden op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5.
Op het betreffende erf is een olieverontreiniging in de vaste bodem en in het grondwater aangetroffen. Op basis van de onderzoeksresultaten is geconstateerd dat er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Om vast te stellen of sanering van de verontreiniging met het toekomstige terreingebruik spoedeisend is, is een risico-evaluatie uitgevoerd. Aangezien er geen sprake is van humane, ecologische en verspreidingsrisico's, hoeft er niet met spoed gesaneerd te worden. Voor de verwijdering van de aangetoonde olieverontreiniging is in hoofdstuk 5 van het bodemonderzoek een saneringsplan opgesteld (zie Bijlage 5). Bij de provincie Overijssel is een aanvraag om bodemsanering gedaan.
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie. Op basis van artikel 77 van de Wgh dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Het plangebied wordt ontsloten door de doodlopende Aver Heinoseweg en de 60 km weg Berkendijk. Gezien de ligging van de nieuwe woning, achter bestaande bebouwing, en op een afstand van bijna 100 meter tot de Berkendijk en gezien de zeer beperkte verkeersbewegingen op de Aver Heinoseweg, zal de geluidsbelasting op de nieuwe woning ruim lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Een nader akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De functiewijziging van het agrarische erf is aan te merken als een project welke 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Betreffende woningbouw is pas sprake van 'in betekende mate' indien het gaat om de nieuwbouw van minimaal 1500 woningen. In het voorliggende plan gaat het om de nieuwbouw van één extra woning. Ook doen zich geen andere ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Het plan kan daarmee zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Met betrekking tot het aspect zijn regels opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij. De nieuwe woning worden gerealiseerd binnen het bouwblok van een voormalige agrarische inrichting. De nieuw te bouwen woning krijgt derhalve de bescherming gelijk aan een bedrijfswoning van een andere veehouderij (afstandseis 50 meter tot een andere veehouderij).
De nabijgelegen veehouderij (Berkendijk 9 en 9a) met dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld is aangemeld als stoppend bedrijf in het kader van het 'Actieplan ammoniak' en is gelegen op een afstand van ongeveer 670 meter.
Ten noorden van de Aver Heinoseweg 2 is een melkrundveebedrijf gelegen (Praktijkcentrum Aver Heino) op een afstrand van 340 meter, waar dieren worden gehuisvest zonder een geuremissiefactor. Aan de minimale afstandseis voor deze inrichtingen kan dan ook ruimschoots worden voldaan.
Uit de ruime afstanden kan worden geconcludeerd dat voor de nieuw te bouwen woning ook een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Uit de Risicokaart van de provincie Overijssel (zie figuur 5.1) blijkt dat er in de nabije omgeving geen risicovolle objecten aanwezig zijn met een verhoogd veiligheidsrisico.
Figuur 5.1: Uitsnede Risicokaart Overijssel
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Er wordt binnen het plangebied aan de Aver Heinoseweg 2a te Heino een nieuwe milieugevoelige functie (een woning) gerealiseerd. In de nabije omgeving bevinden zich geen milieubelastende functies die een negatieve invloed kunnen hebben op de woningbouwlocatie. Ook zal de nieuwe woning niet beperkend werken op omliggende (agrarische) bedrijven. Deze liggen allen op zeer ruime afstand.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Het voorliggende plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving. De ontwikkeling in het betreffende gebied is daarmee niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In dit hoofdstuk zijn de milieuaspecten beschreven die op het plangebied van toepassing zijn. De conclusie is dat het te realiseren milieugevoelige object (een nieuwe woning) geen milieuhinder ondervindt van de omgeving. Met de realisatie van de compensatiewoning ontstaat er ook geen extra milieuhinder.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven.
In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het staken van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de realisatie van een extra woning, in het kader van de 'Rood voor Rood-regeling', niet past binnen de geldende bestemming 'Agrarisch'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch' met inachtneming van de voorwaarden uit artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. In paragraaf 1.3 van deze toelichting is daarbij aangegeven dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Wanneer dit wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren naast de bestemmingsplannen 'Buitengebied Raalte', 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening' en 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening'.
Ten aanzien van het wijzigingsplan is een viertal regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', voor zover relevant. Waar nodig zijn de regels aangevuld. Bij dit wijzigingsplan is een verbeelding opgesteld.
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3 Agrarisch
De gronden binnen het plangebied die rondom de woningenbouwvlakken zijn gelegen hebben de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water.
Artikel 4 Wonen
De bestaande burgerwoning, de nieuw te realiseren burgerwoning en bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn voorzien van de bestemming Wonen. De inhoudsmaat voor woningen bedraagt maximaal 750 m³.
3. Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de algemene regels:
Artikel 5 Antidubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaren verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 6 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bouwregels.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook zijn prostitutiebedrijven en permanente bewoning van recreatiewoningen en plattelandskamers niet toegestaan.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel is opgenomen voor de reconstructiegebieden uit de Omgevingsvisie Overijssel.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn o.a. algemene afwijkingsregels opgenomen voor kleinschalige windturbines.
Tevens is er een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook algemene wijzigingsregels die in dit artikel worden beschreven.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn twee overige regels opgenomen. Eén omtrent de werking van wettelijke regelingen en één omtrent het toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming.
4. Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de regels betreffende overgangsrecht en de slotregel.
Artikel 12 Overgangsrecht
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 12.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik staat in artikel 12.2. Het betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 13 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In dit slothoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan beschreven.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Tevens worden geen wezenlijke waarden aangetast en heeft het project geen negatieve milieuhygiënische gevolgen of zijn er belemmeringen van milieuhygiënische aard. Het voorgenomen project is daarmee ruimtelijk uitvoerbaar.
De provincie Overijssel heeft een lijst (april 2015) opgesteld van categorieën bestemmingsplannen van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het beleid is gesplitst in de rubrieken A (stedelijk gebied) en B (buitengebied/groene omgeving). Het voorliggende Rood voor Rood-plan valt onder categorie '4. Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO'. Op basis hiervan kan vooroverleg achterwege blijven.
Het ontwerpbestemmingsplan is van 28 mei 2015 tot en met 8 juli 2015 voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het wijzigingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Zoals uit voorgaande paragraven blijkt is het voorgenomen project ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar.