direct naar inhoud van Regels
Plan: De Kleine Hagen, fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20190001-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Kleine Hagen, fase 2 met identificatienummer NL.IMRO.0177.BP20190001-VG01 van de gemeente Raalte;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld, ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 bedrijf aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, al dan niet gericht op uiterlijke verzorging (zoals onder andere kapper, pedicure, manicure, gezichtsverzorging), waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden;

1.9 beroep aan huis:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of verhuren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 evenement:

gebeurtenissen, die ten hoogste 5 dagen duren, met een openbaar karakter, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
Het aantal dagen is exclusief de benodigde dagen voor het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hoofdgebouw:

een of meer panden of bouwwerken, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.22 kunstwerken:

bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.23 kunstobjecten:

bouwwerken geen gebouwen zijnde van culturele aard en bedoeld ter expositie al dan niet in de buitenlucht;

1.24 overkapping:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.25 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.26 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: een horizontaal vlak gelegen op 10 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.27 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.28 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.29 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen de perceelgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenkant van de begane grondvloer, de binnenzijde van de buitenmuren en/of scheidsmuren en de binnenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen- en infiltratievoorzieningen;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. watergangen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. in- en uitritten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kunstobjecten;
  • h. kunstwerken;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. evenementen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals een berg(bezink)voorziening en rioolpersleiding.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en geen overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten en ballenvangers mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat het aantal evenementen ten hoogste 2 per jaar bedraagt.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • b. verhardingen, erven en terreinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. in- en uitritten;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. water.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. voor de voor- en zijgevels van en aansluitend aan aangrenzende woningen gelegen:
    • 1. luifels en dakoverstekken;
    • 2. balkons;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bouwdelen

Voor het bouwen van de in sublid 4.2.1, onder a bedoelde bouwdelen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de diepte tot de voorgevel mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • b. de totale oppervlakte mag bij elke woning niet meer mag dan 5 m² bedragen;
  • c. de lengte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de lengte van de betreffende voorgevel.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in sublid 4.2.1, onder b bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer dan 2,7 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten, pleinen en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden;

met de daarbij behorende:

  • c. speelvoorzieningen;
  • d. kunstobjecten;
  • e. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. nutsvoorzieningen;
  • a. groen- en infiltratievoorzieningen;
  • b. kunstwerken;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals een bergbezinkbassin;
  • d. water.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m²;
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen, erven en terreinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. paden;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals een berg(bezink)voorziening;
  • g. water;
  • h. (infiltratie)groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen, uitgezonderd gestapelde woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen mag niet meer dan 18 bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat indien dat het geval is bij twee tegenover elkaar gelegen zijden van een hoofdgebouw, de goothoogte bij de twee andere tegenover elkaar gelegen zijden niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 30º en niet meer dan 85º bedragen;
  • f. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient aan de zijde waar het niet aan een ander hoofdgebouw is aangebouwd ten minste 3 m te bedragen.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, dienen ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen in, dan wel ten minste 1 m uit de perceelgrens te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat niet meer dan 50% van de totale oppervlakte van het bouwperceel mag worden bebouwd;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • f. de dakhelling van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 85º bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder e, mag de bouwhoogte van aan het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, tot 3 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 6,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1,5 m;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen overkappingen op niet minder dan 1 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. overkappingen aan de voorzijde geheel open dienen te zijn;
    • 2. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3,25 m mag bedragen, tenzij de afstand tot de voorgevel of het verlengde daarvan meer dan 3 m bedraagt, in welk geval de goothoogte niet meer dan 3,25 m, de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m en dakhelling niet meer dan 85º mag bedragen;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen (hoek-)erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte tot de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 2. de totale oppervlakte bij elk hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 5 m²;
    • 3. de lengte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de lengte van de betreffende voorgevel.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer dan 2,7 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedureregels in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige invulling van het gebied;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. een goede woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Gebruik in overeenstemming met de bestemming

In overeenstemming met de bestemming is een gebruik van maximaal 35 % of 50 m2 van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken voor beroep aan huis of bedrijf aan huis met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie dient te worden behouden;
  • b. het gebruik voor beroep of bedrijf aan huis mag geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. in geval van bedrijf aan huis de activiteiten voor wat betreft hun gevolgen voor de omgeving dienen te passen binnen de direct aangrenzende woonomgeving;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de woonomgeving in overeenstemming dient te zijn;
    • 3. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, in die zin dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw dient te zijn;
  • c. geen sprake mag zijn van activiteiten die zodanig verkeersaantrekkend zijn dat zij kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in direct verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw.
6.4.2 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met de bestemming is het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Gebruik voor mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 6.4.2, voor het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
  • d. inwoning in beginsel plaatsvindt bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  • e. het aantal gevallen van inwoning voor mantelzorg beperkt blijft tot één per woning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:

  • a. van gronden of bouwwerken voor opslag-, stort- of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
  • b. van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en coffeeshop;
  • c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking niet meer dan 5 m bedraagt;
  • b. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein mits de structuur van het plan niet wordt aangetast en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere-bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • f. het bepaalde over de afstand van bijbehorende bouwwerken tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
9.2 Afwegingskader

Een in lid 9.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de sociale veiligheid.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Parkeerregels
10.1.1 Parkeerregels bij bouwplannen

Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels "Parkeernormen Raalte 2015". Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

10.1.2 Parkeerregels bij gebruikswijzigingen

Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels "Parkeernormen Raalte 2015". Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

10.2 Gebruiksregels
10.2.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de bestemming, voor zover gelegen binnen de gemeente Raalte, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken als bedoeld in lid 10.1, indien niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de op dat moment geldende beleidsregel "Parkeernormen Raalte 2015".

10.2.2 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1, indien voldaan wordt aan het gestelde in paragraaf 5.5. van de beleidsregels "Parkeernormen Raalte 2015".

Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

10.2.3 Specifieke gebruiksregels

Ruimte(n) voor het parkeren van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 1. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Kleine Hagen, fase 2.

Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d. dd-mm-jjjj

, Voorzitter

, Griffier