direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, partiële herziening nr. 17, omgeving Okkenbroekstraat 14 en 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20170003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen Okkenbroekstraat 14 en 23 in Nieuw Heeten. Initiatiefnemer, bewoner van de woning op nummer 23, heeft bij de gemeente een verzoek ingediend voor het wijzigen van de bestemming van het perceel op nummer 23 van Agrarisch naar Wonen. De woning is nu bedrijfswoning van het bedrijf op nummer 14, maar wordt al enkele jaren als burgerwoning gebruikt.

Dit bestemmingsplan is bedoeld om deze wijziging, voor zover deze niet past binnen het vigerende bestemmingsplan, planologisch en juridisch mogelijk te maken.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (met identificatienummer NL.IMRO.0177.BP20170003-VG01
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In deze toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van de planopzet vermeld.

1.3 Planologische-juridische regeling

De percelen Okkenbroekstraat 14 en 23 vallen onder het planologisch regime van het bestemmingsplan Buitengebied Raalte dat is vastgesteld op 8 juni 2012 en waarvan een correctieve herziening heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013 en 19 februari 2015. Hierin heeft het plangebied de bestemming Agrarisch met gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' waarvoor regels zijn gesteld aan het vergroten van het bouwvlak van agrarische bedrijven binnen deze zone. De percelen zijn met de figuur 'relatie' gekoppeld.

De bestemming 'Wonen' is niet opgenomen in de huidige situatie voor het perceel met nummer 23. Om deze reden is dit bestemmingsplan opgesteld.

De wijziging heeft met name betrekking op het perceel Okkenbroekstraat 23. Het bestemmingsplan moet ook aangepast worden voor het perceel Okkenbroekstraat 14, omdat aan het perceel de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' wordt toegevoegd en de relatie tussen de percelen verdwijnt. Er is geen sprake van een uitbreiding of wijziging van het agrarisch bedrijf op nummer 14.

1.4 Opbouw toelichting

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Het beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een beschrijving gegeven verschillende aspecten die randvoorwaarden stellen aan het plan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Een beschouwing over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 worden eventuele zienswijzen behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van Nieuw Heeten op ongeveer 325 meter buiten de bebouwde kom.

De woning op het perceel is in het bestemmingsplan aangemerkt als bedrijfswoning behorende bij de nertsenhouderij aan de overkant van de Okkenbroekstraat op nummer 14. De woning is al jaren in gebruik als burgerwoning. Naast de woning is ook een vrijstaande garage aanwezig op het perceel.

Het perceel ligt aan de Okkenbroekstraat. Deze weg maakt deel uit van de verbindingsroute van Nieuw Heeten naar Oude Molen en Deventer. Het betreft een gemeentelijke weg met een maximum toegestane snelheid van 60 km/uur. Onderdeel van de rijbaan zijn twee smalle fietsstroken aan beide kanten van de weg.

2.2 Nieuwe situatie

Het voornemen is om de bestemming van het perceel met nummer 23 te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Het bouwvlak van de nertsenhouderij met nummer 14 wordt voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. Op deze wijze wordt strijdigheid met het gemeentelijk en provinciaal beleid uitgesloten en heeft het verzoek door tegengaan van oprichting van een extra woning geen invloed op het woningbouwprogramma. De inrichting van het perceel wijzigt niet.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met deze rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse gebieden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het rijksbeleid heeft geen directe doorwerking op de plannen voor het betreffende projectgebied en de omliggende gronden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2013

Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld door Provinciale Staten. Op 3 juli 2013 is de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2013 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is ook op 3 juli 2013 door Provinciale Staten vastgesteld.

De Omgevingsvisie Overijssel is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De provincie wil meer op voorhand gaan sturen en is meer gefocust op gebiedsontwikkeling waarbij duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit de rode draad vormen.

Duurzaamheid
Wat betreft het thema duurzaamheid heeft de provincie een lijst met prioriteiten opgesteld. Het gaat hier om aspecten die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen.

De negen centrale beleidsambities zijn:

  • Woonomgeving: aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, die voorzien in de woonvraag;
  • Economie en vestigingsklimaat: een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie en mkb;
  • Natuur: behoud en versterking van de rijkdom aan plant- en diersoorten;
  • Steden en landschap: behoud en versterken van de verscheidenheid en identiteit van stedelijke kwaliteit en mooie landschappen in het buitengebied;
  • Bereikbaarheid: een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel;
  • Watersysteem en klimaat: watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn;
  • Veiligheid en gezondheid: veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen;
  • Energie: een betrouwbare en veilige energievoorziening met beperking van uitstoot broeikasgassen;
  • Ondergrond: balans behouden tussen gebruik en bescherming van de ondergrond.

Door de provincie Overijssel zijn bij de bovengenoemde duurzaamheidsambities onderwerpen in de Omgevingsvisie benoemd. Deze onderwerpen zijn in de Beleidsnota duurzame ontwikkeling verder uitgewerkt tot concrete doelstellingen. Door te voldoen aan deze doelstellingen wordt uitwerking gegeven aan de in de Omgevingsvisie gestelde duurzaamheidsambities.

Het plan om de bestemming van het perceel Okkenbroekstraat 23 te transformeren naar 'Wonen' vormt geen tegenstrijdigheid voor het provinciaal beleid wat betreft duurzaamheid. Het plan heeft op veel van de centrale beleidsambities geen invloed en uit deze toelichting blijkt dat ook wat betreft de milieuaspecten sprake is van een veilig, gezond en schoon woonklimaat.

Ruimtelijke kwaliteit
Bij het sturen op ruimtelijk kwaliteit is in de Omgevingsvisie een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Om de gebiedskenmerken inzichtelijk te maken onderscheidt de Omgevingsvisie een viertal lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de "lust- en leisure"-laag. Elk gebied in de provincie wordt gekarakteriseerd door kenmerken uit de vier verschillende lagen. Vaak liggen ze over elkaar heen en hebben we op één plek te maken met kenmerken van verschillende lagen. Op andere plekken is dat niet zo en domineert een bepaalde laag.

De gebiedskenmerken van het plangebied komen voort uit de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap. In de natuurlijke laag maakt het plangebied deel uit van een gebied dat aangeduid is als "dekzandvlakte en ruggen". In de laag van het agrarisch cultuurlandschap maakt het plangebied deel uit van een gebied dat is aangeduid als "essenlandschap".

Het plan betreft geen fysieke wijziging. Er is dus geen sprake van positieve of negatieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Het plan vormt geen strijdigheid met het provinciaal beleid wat betreft ruimtelijke kwaliteit.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Raalte 2025+

De Structuurvisie Raalte 2025+, vastgesteld op 27 september 2012, stelt voor de onderwerpen identiteit, leven, wonen, werken en zorgen duidelijke ambities.

Het plan heeft met name betrekking op het onderwerp 'wonen'. In de structuurvisie wordt als doel voor 2020 gesteld dat de woningvoorraad kwalitatief en kwantitatief aansluit. Kwalitatief om aan te sluiten bij de beeldkwaliteit, stedenbouwkundige kwaliteit en doelgroepen. Kwantitatief in het kader van de daling van de bevolkingsomvang.

Door het plan wordt de bedrijfswoning op de Okkenbroekstraat 23 een burgerwoning en verdwijnt de relatie met het bedrijf op nummer 14. Door voor het perceel op nummer 14 de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' op te nemen wordt het realiseren van een woning op dit perceel niet mogelijk. Gezien het feit dat het aanbod woningen in de gemeente Raalte hoger is dan de vraag, sluit dit goed aan op de structuurvisie. Door het plan vindt geen uitbreiding van het aanbod plaats. Kwalitatief is er geen sprake van verandering van beeldkwaliteit of type woning en doelgroep, kwantitatief betreft het geen toe- of afname van woningen.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Op 23 september 2008 is het Landschapsontwikkelingsplan 'Een plus voor het landschap van Salland' vastgesteld door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe. Dit plan is de basis voor het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Raalte.

Het Landschapsontwikkelingsplan verdeelt het gebied in deelgebieden. De kenmerken van deze deelgebieden gelden als uitgangspunt bij alle ontwikkelingen in het gebied.

Het plangebied is gelegen in het deelgebied Dekzandlaagtes. De hoofdstructuur van dit landschap zijn de rechte lanen met erven en open ruimtes daartussen. De bebouwing is gericht op de weg.

Hoewel het plan geen betrekking heeft op fysieke veranderingen van het landschap kan wel geconcludeerd worden dat het plangebied aansluit op de karakteristieken van het landschap. Het plan vormt geen strijdigheid met het Landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van Het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 van de Awb moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Verder moet in de toelichting beschreven worden op welke manier rekening is gehouden met:

  • de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten;
  • de overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.

Bij de opstelling van het plan is uitgegaan van de huidige situatie. Hieronder wordt per onderzoeksaspect een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

4.2 Archeologie

De Wet op de archeologische Monumentenzorg leidt tot de verplichting om bij ruimtelijke ingrepen, waarbij grondwerkzaamheden verricht worden, de archeologische waarde van het betreffende terrein te onderzoeken. Dit voordat tot deze grondwerkzaamheden wordt overgegaan.

Omdat er geen sprake is van een fysieke verandering in het plangebied worden er geen grondwerkzaamheden verricht. Er hoeft niet getoetst te worden aan de archeologische waarden in het plangebied.

4.3 Cultuurhistorie

Voor het onderdeel cultuurhistorie is getoetst op de aantasting of opwaardering van cultuurhistorische elementen en gebieden. Dit criterium beoordeelt de beïnvloeding van de onderdelen historische geografie en gebouwen met monumentale status.

Omdat er geen sprake is van fysieke wijzigingen op de percelen en in het gebied, worden voor het onderdeel cultuurhistorie geen negatieve effecten verwacht.

4.4 Milieuaspecten

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan moet worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen met name ten opzichte van de in het plan opgenomen geprojecteerde gebouwen. In dit kader moet aandacht worden besteed aan de volgende punten:

  • geluid;
  • geur;
  • bodem;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid.

In de volgende alinea's wordt aandacht besteed aan bovenstaande milieufactoren.

4.4.1 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder wordt een woning gezien als een geluidgevoelig object, ongeacht of dit een bedrijfswoning of burgerwoning is. Voor de Wet geluidhinder is geen sprake van een wijziging. Daarom hoeft geen toetsing aan het wegverkeerslawaai plaats te vinden. Er zijn vanuit de Wet geluidhinder dan ook geen bezwaren tegen de planontwikkeling.

Wat betreft geluid veroorzaakt door het agrarische bedrijf is wel sprake van een wijziging. De woning was als onderdeel van het agrarische bedrijf niet beschermd tegen geluid afkomstig van het bedrijf. Omdat de woning door de wijziging geen onderdeel meer is van het bedrijf, gelden de geluidvoorschriften voor het bedrijf ook voor de woning op nummer 23. Omdat de woning op nummer 16 dichterbij het bedrijf gelegen is dan de woning op nummer 23, wordt het bedrijf door de wijziging niet extra beperkt en is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek en het eventueel nemen van geluidreducerende maatregelen niet noodzakelijk.

4.4.2 Geur

In de directe omgeving van het plangebied is één intensief agrarische bedrijf gevestigd, namelijk de nertsenhouderij op nummer 14. Omdat de woning op nummer 23 geen onderdeel (meer) is van het bedrijf, wordt de woning in de nieuwe situatie aangemerkt als geurgevoelig object voor dit bedrijf.

Voor nertsenhouderijen, met een omvang van 1.000 fokteven die gehuisvest worden in een systeem met dagontmesting, is voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom een minimale afstand noodzakelijk van 75 meter. De voormalig agrarische bedrijfswoning op nummer 23 is gelegen op een afstand van 58 meter ten opzichte van de erfgrens van het agrarisch bedrijf. Er is sprake van een specifieke situatie omdat op een deel van het terrein van de inrichting geen nertsen gehuisvest mogen worden. Dit komt omdat op basis van de vergunning een afstand van 50 meter noodzakelijk is tot de woning Okkenbroekstraat 16. Dit is in de milieuvergunning van de nertsenhouderij vastgelegd. De afstand van het terreingedeelte waar nertsen gehuisvest mogen worden tot Okkenbroekstraat 23 bedraagt daardoor meer dan 90 meter. Daarmee wordt voldaan aan de minimale afstand van 75 meter.

4.4.3 Bodem

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Omdat de functie niet wijzigt en er geen grondwerkzaamheden plaatsvinden voor de uitvoering van het plan is er geen aanleiding om bodemonderzoek uit te voeren.

4.4.4 Luchtkwaliteit

Beoordelingscriteria
De Europese regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is in Nederland geïmplementeerd in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer, ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd. In de 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen dat een besluit inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit, als tenminste aan een van de volgende vier gronden wordt voldaan (artikel 5.16 lid 1):

  • a. De voorgenomen ontwikkeling inclusief alle bijbehorende maatregelen leidt niet tot overschrijdingen van grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
  • b. De voorgenomen ontwikkeling leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. De bijdrage van de voorgenomen ontwikkeling aan de luchtverontreiniging is'niet in betekenende mate'. In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is dit begrip uitgewerkt als een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3 aan de jaargemiddelde concentratie PM10 en NO2.
  • d. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Niet bij alle besluiten en bevoegdheden is toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' verplicht. Uit artikel 5.16 lid 2 blijkt dat voor een wijziging van het bestemmingsplan toetsing nodig is. Om die reden is bij onderzoek dat voor de planvorming wordt uitgevoerd al inzicht gewenst in de juridische haalbaarheid van het plan. In dat kader is de 'Wet luchtkwaliteit' relevant.

Onderzoek
Het plan betreft de wijziging van de bestemming van het perceel naar Wonen. Er vinden geen fysieke wijzigingen plaats en er is in de toekomstige situatie geen sprake van een toename van verkeersbewegingen of andere activiteiten die invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit.

Het besluit is inpasbaar omdat het plan kan worden aangemerkt als 'niet in betekenende mate'.

Conclusie
Door het plan is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.4.5 Externe veiligheid

Beoordelingscriteria
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Onderzoek
Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het planvoornemen kunnen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd.

Op een afstand van circa 260 meter is een tankstation gelegen waar opslag en verkoop van LPG plaatsvindt. Voor deze activiteit zijn minimale afstanden vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en bijbehorende regeling voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De afstand voor het groepsrisico (de grootste afstand) is 150 meter. Omdat het plangebied op een afstand van circa 220 meter is gelegen, is geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Verder zijn in de directe omgeving geen andere risicobronnen gelegen.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen uitvoerbaar is binnen de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

4.5 Water

Beoordelingscriteria
Conform het beleid van de provincie Overijssel, zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie, en het waterbeheerplan van het Waterschap Drents Overijsselse Delta moeten ruimtelijke ingrepen in samenhang worden uitgevoerd met het watersysteem van nu en in de toekomst.

Onderzoek
In het kader van het planvoornemen is via de digitale watertoets het Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gebracht van het plan. De watertoets is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Er is geen sprake van een waterbelang. Het betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het afvalwater wordt in de nieuwe situatie, net als in de huidige situatie, afgevoerd via het rioolstelsel. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk gescheiden afgevoerd.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

Conclusie
Uit de watertoets blijkt dat er geen belang is bij het doorlopen van een procedure omdat het plan uitsluitend een functiewijziging van bestaande bebouwing betreft. Er zijn geen beperkingen voor het planvoornemen op het gebied van water.

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de ecologische gevolgen.

Het plangebied is in de huidige situatie onderdeel van een agrarisch bedrijf maar is voorheen altijd in gebruik geweest voor wonen. De situatie ter plaatse zal niet worden gewijzigd door het plan. Ter plaatse worden derhalve uitsluitend algemeen voorkomende soorten verwacht. Negatieve effecten op flora en fauna treden niet op.

Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 MER (Milieu Effect Rapportage)

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moet bij het bestemmen van een agrarisch bedrijf in een bestemmingsplan een milieueffectrapportage worden overwogen. Zoals eerder aangegeven is het betreffende bedrijf uitsluitend opgenomen met als doel de relatie te laten vervallen en een nieuwe bedrijfswoning uit te sluiten. Van een uitbreiding van het bedrijf is geen sprake, de regeling uit het geldende bestemmingsplan is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Voor het vigerende bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 8 juni 2012) is een planMER uitgevoerd. Daarin is ook het bedrijf op nummer 14 meegenomen en afgewogen. Nu er geen sprake is van een wijziging of uitbreiding van het agrarisch bedrijf op nummer 14 ten opzichte van de bestemde situatie, heeft het uitvoeren van een nieuwe milieueffectrapportage geen meerwaarde voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de, van het bestemmingsplan deel uitmakende, regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien.

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is geprobeerd het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

5.1.1 Hoofdstuk 1. Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden de in regels gehanteerde begrippen uitgelegd, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

5.1.2 Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:

  • a. een bestemmingsomschrijving;
  • b. bouwregels.

Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:

  • c. nadere eisen;
  • d. een afwijkingsmogelijkheid en/of;
  • e. gebruikregels;
  • f. wijzigingsbevoegdheid.

  • Ad a. Bestemmingsomschrijving
    De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.
  • Ad b. Bouwregels
    De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
    Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de bouwregels. Doorgaans betekent dit dat ondergrondse gebouwen, bijvoorbeeld (parkeer)kelders, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.
  • Ad c. Nadere eisen

Dit betreffen de nadere eisen die aan het bouwen gesteld worden.

  • Ad d. Afwijkingsmogelijkheid
    De bevoegdheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De uitvoering ervan ligt bij burgemeester en wethouders. Deze regels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
  • Ad e. Gebruiksregel
    In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan. De hier opgenomen gebruiksregel is aanvullend op de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan.
  • Ad f. Wijzigingsbevoegdheid

Hier gaat het om de mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen.

5.1.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

5.1.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.2 Nadere toelichting op de regels

5.2.1 Algemeen

Voor wat betreft de systematiek en de inhoud van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied Raalte', 'Buitengebied Raalte, 1e correctieve herziening' en 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Voor het plangebied zijn twee bestemmingen opgenomen, te weten de bestemming 'Agrarisch' en 'Wonen. In deze bestemming zijn bouwregels opgenomen waardoor de realisatie van de benodigde kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van de bestemming kunnen worden gerealiseerd.

Artikel 3 Agrarisch
Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke productietakken rechtstreeks zijn toegestaan.

Voor het aanwezige agrarische bedrijf is een bouwvlak opgenomen. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bijgebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen), te worden gesitueerd. Dit betekent dat ook mestopslag, paardenbakken, sleufsilo's, kuilplaten en teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak worden gesitueerd.

Het bouwvlak mag, met inachtneming van de van toepassing zijnde bouwregels, volledig worden bebouwd. Ten behoeve van de realisatie van de bebouwing kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen.

In de regels is bepaald dat ter plaatse van de bestemming Agrarisch geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd.

Artikel 4 Wonen
Alle burgerwoningen en bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn voorzien van de bestemming Wonen. De inhoudsmaat bedraagt in het algemeen maximaal 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen. Daarnaast is per woning 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Van deze 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50 m² gebruikt worden ten behoeve van aanbouwen en uitbouwen. Percelen in gebruik door hobbyboeren hebben ook de bestemming Wonen gekregen. Omdat hobbyboeren vaak behoefte hebben aan ruimere mogelijkheden voor bijgebouwen, is hier een afwijkingsregel voor opgenomen. Middels deze afwijkingsregel is uitbreiding van de bijgebouwen tot 250 m² onder voorwaarden mogelijk.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij een dergelijke berekening, maar nu voor een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen die op alle bestemmingen binnen het plan van toepassing zijn.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene gebruiksregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening.

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Als het strijdig gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De (gemaakte) kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. De ambtelijke kosten worden verhaald via de legesverordening.

Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door belanghebbende eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de aanvrager van de bestemmingsplanherziening gedragen. Hiervoor wordt een planschadeovereenkomst ondertekend.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, partiële herziening nr. 17, omgeving Okkenbroekstraat 14 en 23 is aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden.

Hoofdstuk 7 Zienswijzen en kennisgeving

Het ontwerp van het ‘Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, partiele herziening nr. 17, omgeving Okkenbroekstraat 14 en 23’ met bijbehorende stukken heeft van 20 juli 2017 tot en met 30 augustus 2017 ter inzage gelegen. Tijdens genoemde periode kon een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent het bestemmingsplan naar voren brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.