Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Heino, Omgeving voormalige Mariaschool
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0177.BP20150005-VG01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Heino, Omgeving voormalige Mariaschool met identificatienummer NL.IMRO.0177.BP20150005-VG01 van de gemeente Raalte;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
 
1.3 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld, ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.7 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.8 bedrijf aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, al dan niet gericht op uiterlijke verzorging (zoals onder andere kapper, pedicure, manicure, gezichtsverzorging), waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden;
 
1.9 beroep aan huis
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
1.10 beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep aan huis dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.13 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.16 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.20 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of verhuren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.22 evenement
het geheel van al dan niet incidentele dan wel al dan niet kortdurende, maar wel tijdelijke activiteiten , dat plaatsvindt bij een voor publiek toegankelijke gebeurtenis, zoals een feest, kermis, optocht, braderie, wedstrijd of andere bijeenkomst tot ontspanning of vermaak, of een vertoning, voorstelling of herdenking;
 
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.24 hellend dak
een afdekking van een gebouw, die geen horizontale of gebogen vlakken bevat, met uitzondering van dakkapellen of vergelijkbare onderdelen;
 
1.25 hoofdgebouw:
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw dat, door zijn vorm en/of constructie, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwvlak kan worden aangemerkt;
 
1.26 inwoning
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
 
1.27 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.28 kunstwerken:
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;
 
1.29 kunstobjecten
bouwwerken geen gebouwen zijnde van culturele aard en bedoeld ter expositie al dan niet in de buitenlucht;
 
1.30 overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie zonder dan wel met ten hoogste 1 wand;
 
1.31 peil
  1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: een horizontaal vlak gelegen op 10 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.32 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.33 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.34 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;
 
1.35 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.36 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de afstand tot de perceelsgrens:
de afstand tussen de perceelgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Niet meegerekend worden ondergeschikte delen van het vlak zoals wolfseinden en dakkapellen en voor woningen maximaal één derde van de gezamenlijke goot- en/of boeibordlengten;
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk/gebouw:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk/gebouw:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk/gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 meten op de verbeelding:
op de verbeelding dient hart-op-hart van de grenzen te worden gemeten;
 
2.8 overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende:
  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. verhardingen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. groenvoorzieningen;
  2. waterlopen en waterpartijen;
  3. wegen en paden;
  4. in- en uitritten.
3.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
 
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van voor de voorgevellijn van en aansluitend aan woningen gelegen:
  1. erkers, serres en andere gebouwen op de begane grond;
  2. luifels en dakoverstekken;
  3. balkons;
tot een diepte van 1,5 meter, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de overschrijding niet meer mag bedragen dan 5 m² en de lengte niet groter is dan 2/3 van de betreffende gevel, één en ander voorzover de afstand tot de perceelsgrens niet kleiner wordt dan 4,00 meter.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen, met uitzondering van pergola's die niet hoger mogen zijn dan 2,70 meter, alsmede vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
 
3.2.3 Overkappingen
Overkappingen zijn toegestaan, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 5.2.4, van overeenkomstige toepassing is.
 
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor detailhandel.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonstraten, pleinen en paden;
  2. voet- en rijwielpaden;
  3. evenementen;
  4. parkeervoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
  1. kunstwerken;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. waterlopen;
  4. kunstobjecten;
  5. voorzieningen ten dienste van het algemeen nut;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. speelvoorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
 
4.2.1 Gebouwen t.b.v. nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m;
  3. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m².
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan in rechtstreeks verband met de bestemming mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen (hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag) mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van voorzieningen ten dienste van het algemeen nut met een signalerende functie niet meer bedragen dan 6,00 meter.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. een goede woonsituatie;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Gebruiksregels
Tot een gebruik overeenkomstig de bestemming wordt mede gerekend een gebruik van een deel van de bestemming voor terrassen.
 
4.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 5 Wonen - 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis in de volgende categorieën:
    1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’, voor vrijstaande woningen;
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ voor woningen twee-aaneen;
met de daarbijbehorende:
  1. bijbehorende bouwwerken;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
  1. waterlopen en waterpartijen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. wegen en paden.
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
 
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte van een gebouw mag niet minder bedragen dan 3,50 meter en niet meer dan 6,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ de goothoogte niet minder dan 2,40 meter mag bedragen;
  3. de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter;
  4. de minimale dakhelling bedraagt 25° en de maximale dakhelling bedraagt 60°.
  5. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient aan de niet aangebouwde zijde tenminste 3,00 meter te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  6. in aanvulling op het bepaalde onder b, c en e geldt dat indien op het moment van de tervisielegging van het vastgesteldplan sprake is van een grotere goot- dan wel bouwhoogte en/of kleinere afstand, dat deze goothoogte/bouwhoogte/ afstand mag worden gehandhaafd.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken dienen tenminste 3,00 meter achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd, alleen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag ook voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  2. bijbehorende bouwwerken dienen in, dan wel tenminste 1,00 meter uit de perceelgrens te worden gebouwd
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 75 m2. Tevens geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing niet meer mag bedragen dan 50% van het bouwperceel;
  4. de goothoogte, bouwhoogte en, bij toepassing van een hellend dak, de dakhelling van de bijbehorende bouwwerken dienen te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Goothoogte in meters.
Bouwhoogte in meters.
Dakhelling in °
Min.
Max.
Min.
Max.
Min.
Max.
-
3,25
-
5,50
25
60
  1. in afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot 3,00 meter achter de achterste bouwgrens maximaal 6,50 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1,50 meter onder de nok van het hoofdgebouw moet zijn gelegen;
  2. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken blijven buiten beschouwing: (gedeelten van) gebouwen gelegen binnen het bouwvlak meer dan 3,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens aan de niet aangebouwde zijde(n) van het hoofdgebouw;
  3. in aanvulling op het bepaalde onder 5.2.3 b tot en met e geldt dat indien op het moment van de tervisielegging van het vastgesteldplan sprake is van een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een groter percentage en/of een grotere goot- dan wel bouwhoogte en/of andere dakhelling dat deze afstand/oppervlakte/ percentage/goothoogte/bouwhoogte/dakhelling mag worden gehandhaafd;
  4. in aanvulling op het bepaalde onder d geldt dat bij toepassing van een lessenaarsdak, het dakvlak naar de dichtstbijzijnde perceelsgrens dient te worden gericht.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen (hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag) mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  3. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.
5.2.4 Overkappingen
Voor overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een overkapping dient tenminste 3,00 meter achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag een overkapping tot niet meer dan 1,00 meter achter de voorgevel of in het verlengde daarvan worden gebouwd met dien verstande dat de overkapping aan de voorzijde geheel open dient te zijn;
  3. de bouwhoogtes van een overkapping mag niet meer dan 3,25 meter bedragen, tenzij de afstand tot de voorgevel of het verlengde daarvan meer dan 3,00 meter bedraagt, in welk geval de in 5.2.3 onder d genoemde goot- en bouwhoogtes van toepassing zijn;
  4. overkappingen worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte en het percentage als bedoeld in 5.2.3 onder c.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
 
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder d en de bouw van gebouwen toestaan met een plat dak of met een kap met een afwijkende dakhelling.
 
5.4.2 Toetsingscriteria
De in 5.4.1 vermelde afwijking kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Specifieke gebruiksregels
 
5.5.1 Gebruik in overeenstemming met de bestemming
In overeenstemming met de bestemming is een gebruik van maximaal 35% of 50 m2 van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken, voor een beroep en/of bedrijf aan huis met in achtneming van de volgende regels:
  1. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  2. het bedoelde gebruik mag geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    1. het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder de werking van het in inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50), is niet toegestaan.
    2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de woonomgeving in overeenstemming dient te zijn;
    3. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, in die zin dat degene die de activiteiten in het hoofgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw dient te zijn;
  3. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in direct verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  5. de woonfunctie dient als hoofdfunctie te worden behouden.
5.5.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van het bepaalde in 5.5.1 onder d;
  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  3. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.6.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5.2 onder b voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken bij een woning als afhankelijke woonruimte.
 
5.6.2 Toetsingscriteria
De in 5.6.1 vermelde afwijking wordt slechts verleend, indien:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. op het perceel al een woning aanwezig is;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. per woning niet meer dan één afwijking ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  5. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben: het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoners of andere bewoner(s) onredelijke bezwarend is;
  6. niet meer dan 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van inwoning.
3 Algemene regels
 
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
 
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor detailhandel, anders dan in rechtstreeks verband met de bestemming;
  4. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor opslag-, stort-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
  5. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
7.2 Parkeren
  1. onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag het gebruik van een gebouw of van een onbebouwd terrein uitsluitend worden gewijzigd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen;
  2. er wordt in voldoende mate voorzien in parkeerruimte als wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de op 3 november 2015 vastgestelde "Parkeernormen Raalte 2015" en met de inachtneming van de eventuele wijzigingen van die beleidsregels gedurende de planperiode.
7.3 Afwijken van de gebruiksregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 7.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte wordt voorzien;
  2. het bepaalde in artikel 7.2 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Parkeren
  1. onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
  2. er wordt in voldoende mate voorzien in parkeerruimte als wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de op 3 november 2015 vastgestelde "Parkeernormen Raalte 2015"en met inachtneming van de eventuele wijzigingen van die beleidsnota gedurende de planperiode.
8.2 Afwijken van de bouwregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 8.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  2. het bepaalde in artikel 8.1 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Vrijwaringszone – straalpad
 
9.1.1 Bepaling
Ter plaatse van de aanduiding ‘Vrijwaringszone – straalpad’ gelden de volgende regels:
 
9.1.2 Bouwregels
Voor zover gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels zijn gelegen binnen het als zodanig aangegeven straalpad, mag de bouwhoogte van die gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding, met dien verstande dat daar waar deze hoogte meer bedraagt dan 25,00 meter, de maximum
hoogte 25 meter bedraagt.
 
9.1.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen aan het bepaalde in 9.1.2. Deze afwijking kan slechts worden verleend, indien uit overleg met de straalpadbeheerder blijkt dat daartegen met het oog op het doelmatig functioneren van de straalverbinding geen bezwaar bestaat.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking ten opzichte van het geen is aangegeven op de verbeelding niet meer dan 5,00 meter bedraagt;
  2. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein mits de structuur van het plan niet wordt aangetast en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van andere-bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  5. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde met meer dan 0,75 m worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  6. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m.
10.2 Toetsingscriteria
 
Een in 10.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de sociale veiligheid.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Bouwwerken
 
12.1.1 Algemeen
Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijke worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gedaan.
12.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1.1 met maximaal 10%.
 
12.1.3 Uitzondering
Artikel 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.2 Gebruik
 
12.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
12.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
artikel 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
12.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
12.2.4 Uitzondering
Artikel 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het ‘bestemmingsplan Heino, omgeving voormalige Mariaschool’ van de gemeente Raalte.