direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Raalte, Drostenkamp, partiële herziening nr.1 Nieuw-Tijenraan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20150003-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestaande sportcentrum Tijenraan uit 1974, gelegen aan de oostzijde van de Zwolsestraat op nummer 68a in Raalte. Ondanks alle renovaties in het verleden is het gebouwencomplex economisch niet meer te handhaven. Het sportcentrum is functioneel verouderd. Hierdoor is het gebouwcomplex niet meer in staat veranderingen in wensen en behoeften van consumenten adequaat en efficiënt te beantwoorden. Het recreatief gebruik is de afgelopen jaren afgenomen, terwijl de vraag naar zwemwater door specifieke doelgroepen (vooral gerelateerd aan ouderen, revalidatie en zorg) niet goed kan worden ingevuld in de gemeente. Daarnaast is het gebouw technisch niet meer van deze tijd, met (te) hoge energie-, schoonmaak- en onderhoudslasten als gevolg. Kortom, er is uitgebreide actie nodig om de levensvatbaarheid van Tijenraan te waarborgen.

Gezien de bovenstaande problematiek heeft de gemeenteraad op 20 februari 2014 het besluit genomen om een Programma van Eisen vast te stellen voor sloop en nieuwbouw van Tijenraan. In het Programma van Eisen is onderzocht welke functies wenselijk zijn in het nieuwe Tijenraan en welke functionaliteit financieel haalbaar is. Het nieuwe Tijenraan omvat globaal de volgende functies:

  • Twee sporthallen met bijbehorende voorzieningen;
  • Zwembad (wedstrijd-, therapie- en multifunctioneel bassin);
  • Horeca (multifunctionele horecaruimte voor meervoudig gebruik);
  • Kantoorruimte Sportbedrijf (werkplekken en vergaderruimtes).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0001.png"

Naast het Programma van Eisen heeft de gemeenteraad op 20 februari 2014 ook een besluit genomen over het zoekgebied van de locatie van het nieuwe Tijenraan, namelijk in de "Driehoek Tijenraan" alwaar het huidige sportcomplex ook is gesitueerd. De Driehoek is het gebied dat ligt ingeklemd tussen de spoorlijn, de N348 en de Ceintuurbaan. In het daartoe opgestelde locatievoorstel is gemotiveerd waarom de Driehoek de voorkeur geniet. De hoofdreden is dat de nabijheid van sport-, onderwijs- en andere maatschappelijke voorzieningen grote meerwaarde heeft, zowel voor de verschillende doelgroepen maar ook vanuit het oogpunt van gezamenlijk gebruik van voorzieningen. Die nabijheid levert daardoor een synergie op die elders niet of nauwelijks is te realiseren. In de uitgevoerde locatiestudie zijn drie potentiële locaties aangewezen:

  • 1. Langs de N348 (locatie 1A/1B);
  • 2. Veld 7 van Rohda (locatie 1C).

Deze potentiële locaties zijn weergegeven in figuur 1.1.. De locatiestudie is als bijlage 1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0002.png"

Figuur 1.1.: Potentiële locaties 1A, 1B en 1C (van links naar rechts)

Vervolgens heeft de gemeenteraad na een zorgvuldige afweging waarbij zowel omwonenden als gebruikers van de Driehoek zijn betrokken een voorkeurslocatie gekozen voor de realisatie van het nieuwe sportcomplex binnen de Driehoek. De afwegingsstudie is als bijlage 2 bij dit plan gevoegd. De voorkeurslocatie betreft locatie 1B, nader uitgewerkt in het zogenaamde voorkeursmodel 1. Voorkeursmodel 1 is weergegeven in figuur 1.2. In hoofdstuk 5 wordt model 1 nader beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0003.png"

Figuur 1.2: Globale ligging voorkeursmodel 1.

Het sportcomplex kan op basis van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd. Het voorliggende bestemmingsplan "Sportcomplex Nieuw Tijenraan" voorziet daarom in een nieuwe planologische regeling om de realisatie van het nieuwe sportcomplex mogelijk te maken.

Met diverse bestemmingen wordt aangegeven waarvoor de gronden gebruikt en ingericht mogen worden. Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het bestemmingsplan is voorzien van IMRO-codering, zodat onderlinge digitale uitwisseling van gegevens toegepast kan worden.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Raalte, Drostenkamp, partiële herziening nr.1 Nieuw-Tijenraan" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, 1 blad (schaal 1:1.000 (tek.nr.NL.IMRO.0177BP20150003);
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de planregels zijn regels opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de diverse onderzoeksaspecten en de beschrijving van de planopzet zijn weergegeven. Tevens worden de juridisch-technische aspecten belicht.

1.3 Situering van het plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden in de kern Raalte waar het nieuwe sportcomplex is voorzien. Het ligt aan de noordwestzijde van deze kern. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2 hectare. De begrenzing van het plangebied wordt aan de oostzijde globaal gevormd door de Zwolsestraat, aan de zuidzijde door de bebouwing van Landstede en aan de oost- en noordzijde de bomenrijen nabij de N348. De begrenzing is globaal weergegeven in figuur 1.2.

1.4 Geldende bestemmingsplan

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan Drostenkamp. Dit bestemmingsplan is op 20 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Raalte. Onderhavig plan vervangt gedeeltelijk dat bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied grotendeels bestemd als Sport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0004.png"

Figuur 1.3: Uitsnede plankaart vigerende bestemmingsplan.

1.5 Opbouw toelichting

De toelichting is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige ruimtelijke en functionele structuur. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Hoofdstuk 4 behandelt diverse onderzoeksaspecten, zoals archeologie, ecologie en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de beoogde toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 6 wordt nadere aandacht besteed aan de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen tot slot aan de orde in hoofdstuk 7. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de wijze waarop de gemeente met inspraak en vooroverleg is omgegaan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

Drostenkamp

Het plangebied ligt binnen het gebied Drostenkamp. Het gebied Drostenkamp is een gebied met met name aan de zuidkant een groen karakter (uitloopgebied voor meerdere wijken in Raalte), waarin een aantal maatschappelijke voorzieningen en een kleine woonwijk zijn gelegen. Aan de noordzijde liggen de sportvelden, die het gebied een groen karakter geven. Het gebied Drostenkamp is weergegeven met een rode contour in figuur 2.1; het plangebied van dit bestemmingsplan is globaal aangeduid met een blauwe contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0005.png"

Figuur 2.1: Gebied Drostenkamp

Drostenkamp heeft een belangrijke functie voor de waterhuishouding van de kern Raalte vanwege de ligging van bergingsvijvers in het parkgebied aan de westkant van de bebouwde kom. Het gebied kenmerkt zich door een ruim groengebied met retentievijvers aan de westzijde van met een aantal grotere bebouwingsmassa's, te weten scholen. De zuidzijde van het gebied wordt gevormd door woonbebouwing van de bestaande woonwijk Drostenkamp.

Het groen in Drostenkamp vormt een deel van de groenhoofdstructuur van Raalte, zoals deze in het gemeentelijk groenbeleidsplan is vastgelegd. Van belang is dat dit groen een netwerk of structuur blijft vormen en niet wordt versnipperd. De hoofdstructuur bestaat uit schaalbepalende elementen (multifunctioneel groen) en een bomenhoofdstructuur. De laanbeplanting van de volgende wegen maakt onderdeel uit van de bomenhoofdstructuur:

  • Nieuwe Deventerweg (N348);
  • Zwolsestraat;
  • Burgemeester Kerssemakersstraat;
  • Hofstedelaan;
  • Florens Radewijnstraat;
  • Verlengde Ceintuurbaan.

Het park rond de scholen en de retentievijvers en de groenelementen rond de weg Drostenkamp en de Kennedylaan, maar ook het groen rondom Angeli Custodes en de laanbeplanting langs de Zwolsestraat vormen tezamen de schaalbepalende elementen van de groenhoofdstructuur.

Rond het gebied loopt een aantal wegen die tevens de grenzen van het gebied Drostenkamp vormen. De Nieuwe Deventerweg is een deel van de rondweg aan de westzijde van Raalte. De Zwolsestraat is een belangrijke weg voor de kern Raalte. Deze weg loopt dwars door het noordelijke deel van het gebied, waaraan het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen. Een andere belangrijke weg is de Verlengde Ceintuurbaan. De parkeergelegenheid ten behoeve van specifieke functies zoals bijvoorbeeld de scholen vindt op eigen terrein plaats.

De Driehoek
Het noordelijke deel van de Drostenkamp gevormd door de gronden aan weerszijden van de Zwolsestraat vormen het gebied De Driehoek. Het plangebied is zoals in figuur 1.2 is weergegeven gelegen aan de westkant van de Zwolsestraat, ten noorden van het onderwijsgebouw Landstede. De ontsluiting van het plangebied en de Driehoek vindt plaats via de Zwolsestraat. Aan de westkant ligt de N348, aan de oostkant de spoorlijn. De N348 is via de Verlengde Ceintuurbaan bereikbaar. De ontsluitingsstructuur is weergegeven in figuur 2.2.

In De Driehoek is in de bestaande situatie grootschalige bebouwing aanwezig in de vorm van onder meer Landstede, een hotel, het bestaande sportcomplex Tijenraan, de bebouwing van Rohda Raalte inclusief een sporthal. Aan de westkant van de N348 bevindt zicht grootschalige bebouwing van de RWZI. De bebouwingsstructuur is weergegeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0006.png"

Figuur 2.2.: Ontsluitingsstructuur De Driehoek

De bestaande groenstructuur in De Driehoek is in figuur 2.3 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0007.png"

Figuur 2.3.: Bestaande groenstructuur De Driehoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0008.png"

Figuur 2.4: Bebouwingsstructuur De Driehoek

2.2 Functionele structuur

Het gebied ten oosten van de Zwolsestraat is ingericht met de sportvelden en bijbehorende bebouwing van Voetbalvereniging Rohda Raalte (inclusief sporthal) en de bestaande sportaccommodatie Tijenraan. De sportaccommodatie Tijenraan bestaat uit een zwembad en een sporthal. De bestaande sportaccommodatie wordt na realisatie van het Nieuw-Tijenraan gesloopt. Tevens bevindt zich hier de muziekvereniging Sint Caecilia.

Aan de westzijde van de Zwolsestraat bevindt zich een ruim groengebied met een aantal grotere bebouwingsmassa's. Het betreft de gronden en bebouwing van het scholencomplex voor landbouwonderwijs De Landstede met bijbehorende oefenakker, de horecavoorziening Tivoli, het Westcord Hotel en het Amerikaans motorfiets museum en het complex van handbalvereniging Kwiek. Aan de noordkant ligt een trainingsveld van Rohda Raalte.

In het plangebied liggen aan de Zwolsestraat tevens enkele woningen. Dit betreft de woningen Zwolsestraat 59a en 61, gelegen tegenover het bestaande complex Tijenraan en de woningen Zwolsestraat 82 en 84 in het noordelijk deel van de Driehoek. De woningen aan de Zwolsestraat 65 en 67 zijn in het vigerende bestemmingsplan wegbestemd. Deze twee wegbestemde woningen zijn in eigendom van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0010.png"

Figuur 2.5: Ligging woningen Zwolsestraat 59a en 61 (links) en Zwolsestraat 82 en 84 (rechts)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Medio maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio's die zorgen voor de meeste economische groei. Die zijn voor dit plan niet relevant. Het rijk zet met de structuurvisie het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • "het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn".

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Daarnaast is aangegeven dat de ambitie is dat:

  • 1. Nederland in 2040 blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoet water in droge perioden;
  • 2. Nederland een bepalende speler is in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit;
  • 3. Nederland in 2040 nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden heeft;
  • 4. Nederland in 2040 een natuurnetwerk heeft dat de flora- en faunasoorten in stand houdt.

De beoogde ontwikkeling in het plangebied past binnen het ruimtelijk beleid, zoals geschetst in de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Per 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.6.1 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd de volgende stappen te zetten (“de treden van de ladder”) wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen.

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijven- en haventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal;
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om in de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordeling door betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend (multimodaal) ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Dit betekent voor gemeenten en provincies dat de noodzaak voor en mogelijkheden om binnen dan wel buiten bestaand bebouwd gebied in een nieuwe ontwikkeling te voorzien met hun voor- en nadelen tegen elkaar moeten worden afgewogen.

Beoordeling stap 1: De realisatie van een nieuw sportcomplex betreft de verplaatsing van het bestaande sportcomplex Tijenraan. Zoals in hoofdstuk 1 reeds aangegeven is het bestaande sportcentrum Tijenraan uit 1974 ondanks renovaties in het verleden economisch niet meer te handhaven. Het sportcentrum is functioneel verouderd. Hierdoor is het gebouwcomplex niet meer in staat veranderingen in wensen en behoeften van consumenten adequaat en efficiënt te beantwoorden. Gelet hierop heeft de gemeenteraad begin 2014 besloten over te gaan tot sloop en nieuwbouw van Tijenraan. Het gaat dus om een verplaatsing van een bestaand sportcomplex en een bestaande sporthal van Rohda Raalte naar de overkant van de weg. Het bestaande sportcomplex en de sporthal worden gesloopt nadat het nieuwe complex is gerealiseerd. De totale oppervlakte van de bestaande bebouwing van Tijenraan en de sporthal van Rhoda Raalte is circa 8.600 m2. De nieuwbouw voorziet in circa 8.200 m2. Dit betekent dat de ontwikkeling niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt beschouwd. De ladder is hierop niet van toepassing. Hiermee is dit thema niet van belang voor het onderhavige bestemmingsplan. De twee overige treden hoeven derhalve niet te worden behandeld.

Het huidige Tijenraan heeft overigens de afgelopen 40 jaar laten zien in een regionale behoefte te voorzien. Na verplaatsing naar de westkant van de Zwolsestraat blijft het complex dezelfde lokale en regionale functie behouden.

3.1.3 Waterbeleid

In het jaar 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:

  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • bijgedragen wordt aan afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Diverse doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn opgenomen in nationaal waterbeleid, zoals de Vierde Nota Waterhuishouding (waterkwaliteit) en de Nota Waterbeleid in de 21e eeuw (duurzaam gebruik).

De Vierde Nota Waterhuishouding (hierna: NW4), vastgesteld in december 1998, bevat het rijksbeleid voor de waterhuishouding. De hoofddoelstelling hiervan luidt:

'Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde, veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.'

De belangrijkste speerpunten van het beleid zijn:

  • vergroten van samenhang en betrokkenheid;
  • vergroten van de veerkracht;
  • gebiedsgericht beleid;
  • anders omgaan met normen;
  • herstel van watersystemen.

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw vormt de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat een aanscherping in het denken over water moet plaatsvinden. Nadrukkelijker moet rekening worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.

Het kabinet heeft voor het waterbeleid in de 21e eeuw de volgende drie uitgangspunten opgesteld:

  • anticiperen in plaats van reageren;
  • niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van 'vasthouden-bergen-afvoeren';
  • meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen.

In de Nota Ruimte, zijn de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid, zoals beschreven in de NW4, meegenomen. Water en ruimtelijke ordening worden in deze nota nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. De watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening en wordt sinds 2001 toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben.

Dit bestemmingsplan is een plan voor een ruimtelijke ontwikkeling, zodat een watertoets nodig is. De gevolgen voor de waterhuishouding staan beschreven in paragraaf X .

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Provincie Overijssel
De Omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. Het betreft het integrale, provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De rode draden van de Omgevingsvisie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om de provinciale ambities te bereiken wordt gebruik gemaakt van het uitvoeringsmodel, dat is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0011.png"

Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de sturingsfilosofie van vitale coalities: met partners een gezamenlijke visie of doel delen en dan ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken. De omschreven drie niveaus sturen op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie, of, waar en hoe een ruimtelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden. De Omgevingsvisie is sinds juli 2009 een aantal keer aangepast. Zo hebben Gedeputeerde Staten op 2 september 2013 een nieuwe begrenzing van de EHS vastgesteld en de zone Ondernemen met Natuur en Water geïntroduceerd.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De provincie verlangt op diverse terreinen, dat gemeenten over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afspraken maken met hun buurgemeenten. Dit vragen ze om het evenwicht te bewaren tussen enerzijds ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie tussen gemeenten. Zo wordt een optimale afstemming en zuinig ruimtegebruik bereikt en wordt overcapaciteit voorkomen. Tegelijkertijd laat de provincie zo ruimte voor gemeenten om met elkaar samen te werken. Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving hanteren ze bovendien de zogenaamde SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer, dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffende onder andere reserveringen voor waterveiligheid, Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur.

Herstructurering is voor de nieuwbouw geen optie op de bestaande locatie, omdat als uitgangspunt geldt dat het bestaande sportcomplex in gebruik dient te blijven totdat de nieuwe is gerealiseerd. Herontwikkeling van bestaande bebouwing komt voor de beoogde ontwikkeling niet in aanmerking vanwege het specifieke karakter en eisen van het sportcomplex. Er zijn bovendien bij de keuze voor de locatie diverse alternatieve locaties beoordeeld. De voorkeur is na een zorgvuldige afweging uitgesproken voor onderhavig plangebied, dat in gebruik is als sportveld voor de voetbalvereniging Rohda Raalte en Kwiek (handbal- en beachvolleybalvelden) met bijbehorende bebouwing van Kwiek en twee reeds wegbestemde woningen. In die zin is er sprake van een herontwikkeling, Voor de locatiekeuze en de afweging wordt verwezen naar bijlage 1 en 2.

Het plangebied ligt niet in of nabij de EHS en/of een Natura 200-gebied. Zie hiervoor paragraaf 4.3.

Ontwikkelingsperspectieven

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. In onderstaande figuur is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0015.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven

Het grootste deel van de gronden ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijke omgeving, dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus, woonwijk'. Dorpen en kernen hebben een aantal eigen karakteristieken, waardoor ze de ambitie van een breed spectrum aan woon- en werk- en mixmilieus completeren. De eigenheid kan versterkt worden door de karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken. De omgevingsvisie stelt, dat 'de actuele praktijk van de monofunctionele en monotone dorpsuitleg (die wijken en terreinen oplevert die ‘overal’ zouden kunnen liggen) verschuift'. De nadruk komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Hierbij kan het omliggende landschap beter bereikbaar worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte dorpsranden. De omgevingsvisie biedt ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus in gebieden die zijn aangeduid als woonwijk. De realisatie van een sportcomplex past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

Voor het plangebied geldt voor een beperkt deel van de gronden (aan de westzijde) het ontwikkelingsperspectief Groene Omgeving, buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren.

De betekenis hiervan volgens de gebiedskenmerken: Ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. In dit perspectief wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Conform deze ambitie en ook gemeentelijk beleid wordt gestreefd naar behoud en versterking van de laanstructuren langs de Zwolsestraat ter versterking van de relatie tussen kern en landschap. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3.1.

Gebiedskenmerken

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

De laag natuur wijst het gebied aan als dekzandvlakte, waarbij de normerende uitspraak is dat er in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling moet worden opgenomen die is gericht op het in stand houden van de hoofdlijnen het huidige reliëf. De enige herkenbare hoogteverschillen in het plangebied worden niet veroorzaak door een aanwezige es, maar door de omhoog lopende N348 en het spoor.

De agrarische laag wijst het gebied aan als "Oude Hoevelandschap". Normerend in die laag is de uitspraak: De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf. Hierbij geldt dat er sprake is van een reeds aangetaste es door bebouwing die in het verleden is gerealiseerd (Westcord en Landstede) en het gebruik voor sportvelden.

Richtinggevend is de uitspraak: als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, deze bijdragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen:

De erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Als je naar het plangebied en zijn omgeving kijkt zie je deze kenmerken niet meer terug, Er is grootschalige bebouwing grenzend aan de locatie en ook aan de overzijde van de N348 in de vorm van de RWZI. Gestreefd wordt naar inrichting van het plangebied met de juiste erfbeplanting rond de bebouwing en openheid daarbuiten. De Zwolsestraat als onderdeel is van een route horend bij het Hoevenlandschap blijft gehandhaafd.

Voor de stedelijke laag, woonwijken 1955 - nu geldt als richtinggevende uitspraak 'als ontwikkelingen plaatsvinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp'. De beoogde bebouwing past binnen de omgeving: er is sprake van een compacte benadering waarbij het Nieuw-Tijenraan aansluit bij de kenmerken van het landschap en wordt beschouwd als een erf aan een lint. De bomenlaan langs de Zwolsestraat, kenmerkend voor Raalte, blijft gehandhaafd en wordt waar mogelijk versterkt.

Lust en leisurelaag: Deze laag is niet van toepassing.

Het plan past daarmee binnen het provinciale beleid.

Omgevingsverordening Provincie Overijssel
De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk is en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.

In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie is neergelegd. Bij dergelijke ontwikkelingen geldt bovendien de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing.

In de toelichting op bestemmingsplannen moet conform de verordening worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Onder het kopje Omgevingsvisie is hierboven inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Het plan past binnen het ontwikkelingsperspectief en de gebiedskenmerken. De bebouwing wordt landschappelijk ingepast: er is sprake van een compacte benadering waarbij het Nieuw-Tijenraan aansluit bij de kenmerken van het agrarisch landschap en wordt beschouwd als een erf aan een lint. De bomenlaan langs de Zwolsestraat, kenmerkend voor Raalte, blijft gehandhaafd en waar mogelijk versterkt.

Conclusie Provinciaal beleid
De gewenste ontwikkelingen past binnen de geformuleerde doelstellingen van de provincie Overijssel zoals beschreven in de verschillende beleidsdocumenten.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Raalte 2025+

In de op 27 september 2012 vastgestelde Structuurvisie Raalte 2025+ legt de gemeente Raalte het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025 vast. Waar nodig wordt verder gekeken dan 2025, vandaar de titel Structuurvisie Raalte 2025+.

De opgaven waar Raalte voor staat zijn zowel ruimtelijk als programmatisch van aard. De gemeente heeft een belangrijke rol bij de vestiging van publieke voorzieningen zoals sportaccommodaties (velden en sportzalen of sporthallen), zwembaden, eerstelijns zorg (een huisarts en/of consultatiebureau) en de openbare bibliotheek. Door de demografische ontwikkelingen wordt het steeds moeilijker om deze voorzieningen in alle kernen overeind te houden, terwijl het de verwachting is dat de vraag naar bijvoorbeeld zorg juist toe zal nemen. De gemeente moet daarom keuzes maken over de beste manier om publieke voorzieningen voor een zo groot mogelijk deel van de Raalter bevolking bereikbaar en van voldoende niveau te houden.

Voorzieningen

Over voorzieningen zegt de structuurvisie dat sociale samenhang in de verschillende dorpen de leefbaarheid bevordert en bijdraagt aan de zelfredzaamheid van inwoners. Ontmoeting en gezamenlijke activiteiten leveren daar een essentiële bijdrage aan. Daar zijn goede accommodaties voor nodig. De meeste kennen echter een moeizame exploitatie en/of zijn aan investeringen toe. Voor publieke voorzieningen op het gebied van sport en ontmoeting zoekt de gemeente naar combinaties van functies in multifunctionele accommodaties. Dat betekent dat niet altijd de huidige voorziening in stand kan blijven, maar wel de ‘functie’. De gemeente voert hierbij de regie, waarbij partnerschap wordt gezocht met andere partijen om concepten te ontwikkelen die qua investering en exploitatie haalbaar zijn.

Ruimtelijke kwaliteit

Op het gebied van ruimtelijke kwaliteit heeft Raalte ambities voor zowel het bebouwde gebied als het buitengebied. Na de kwaliteitsslag die de afgelopen jaren in het hart van een groot aantal kernen is gerealiseerd vormt het verbeteren van de randen van de kernen nog een belangrijke ambitie. Vooral daar waar de relatie tussen het landschap en kernen kan worden versterkt. Dit kan onder andere door het versterken en beter inpassen van de voor Raalte zo kenmerkende laanstructuren; deze leggen immers als geen ander de verbinding tussen kernen en buitengebied. Het plangebied ligt aan een dergelijke laanstructuur.

Herontwikkelingslocaties

Bij alle ingrepen in de kernen staat het versterken van de hoofdstructuur van de betreffende kern voorop. Ook door strategisch om te gaan met herontwikkelingslocaties kan de hoofdstructuur van een kern worden versterkt. Locaties die aan een (historische) hoofdstructuur liggen hebben daarbij prioriteit. Het plangebied ligt langs een dergelijke hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0017.png"

Figuur 3.2: Uitsnede kaart 'versterken hoofdstructuur Raalte, structuurvisie Raalte 2025+

3.3.2 Beleidsnota archeologie

Door de wetswijziging van de Monumentenwet 1988 op 1 september 2007 met de Wet voor de archeologische monumentenzorg zijn gemeenten zélf verantwoordelijk voor het archeologisch erfgoed binnen hun gemeentegrenzen. Archeologie is door het van kracht worden van de nieuwe wet een verplicht onderdeel van het ruimtelijk besluitvormingsproces geworden. Gemeenten krijgen de belangrijke taak om het archeologisch belang af te wegen tegen alle andere belangen die een rol spelen in dit proces. Zij moeten rekening houden met mogelijke archeologische waarden bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of bij aanpassing/actualisering van een bestaand bestemmingsplan. De gemeente heeft de mogelijkheid om bij het afgeven van omgevingsvergunningen archeologisch onderzoek te eisen. De gemeente Raalte is zich bewust van deze verantwoordelijkheid en heeft het beleid vastgelegd in een beleidsnota archeologie. Op deze wijze wordt archeologie in een integraal kader geplaatst en wordt er op de juiste wijze vorm gegeven aan de nieuwe verplichtingen.

Om het archeologiebeleid uit te kunnen voeren op het door de wet verlangde niveau maakt de gemeente Raalte gebruik van de regio-archeoloog vanuit Het Oversticht. Op deze wijze verzekert de gemeente zich van gekwalificeerde archeologische kennis en van continuïteit van kennis en inzet.

In de beleidsnota zijn de volgende verwachtingskenmerken opgenomen:

Buitengebied:

  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge verwachting bij plangebieden groter dan 2500 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge verwachting bij plangebieden groter dan 5000 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Lage verwachting: onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 ha én bij een verstoring dieper dan 50 cm.

Bebouwde kom:

  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 100 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 250 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Lage verwachting: onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 5 ha én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Bovenstaande is alleen geldig wanneer binnen een straal van 50 meter geen archeologische waarnemingen/vondstmeldingen bekend zijn.

Archeologische waarde (AMK-terreinen):

Bij terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, is het beleid behoud in situ. Is dit niet mogelijk dan geldt altijd een onderzoeksplicht. Vooraf wordt advies gevraagd aan de regio-archeoloog.

De gemeente Raalte telt 15 terreinen van hoge tot zeer hoge waarde (niet wettelijk beschermd).

De voor dit plangebied relevante aspecten worden verder behandeld in paragraaf 4.1.

3.3.3 Groenbeleidsplan (2004) en Nota Groenhoofdstructuur (2010)

In het Groenbeleidsplan is per kern de groene hoofdstructuur vastgelegd, bestaande uit de meest beeldbepalende groene onderdelen van de buitenruimte. De groene hoofdstructuur 2010 is in januari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

Doel van het groenbeleidsplan is het versterken en handhaven van het groene karakter van de gemeente Raalte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst aan bepaalde criteria, zoals cultuurhistorisch inpasbaarheid en ecologisch waardevol. Daarnaast is in het groenbeleidsplan een groenhoofdstructuur aangegeven. Het beleid is gericht op het handhaven, het versterken, het beter ontsluiten en onderling verbinden van de onderdelen van de groenhoofdstructuur. Van belang is dat de groenhoofdstructuur een netwerk of structuur blijft vormen en niet wordt versnipperd. De groenhoofdstructuur is weergegeven op een kaart. Op de kaart wordt onderscheid gemaakt tussen de bomenstructuur en de schaalbepalende groenelementen.

De bomenstructuur bestaat uit een bomenhoofdstructuur, een bomenstructuur en puntelementen. De puntelementen betreft de in de groenstructuurvisie opgenomen monumentale bomen. Monumentale bomen zijn speciaal door hun hoge leeftijd, schoonheid of zeldzaamheid. Sinds 1990 bestaat het landelijk register van monumentale bomen. Hierin zijn de belangrijkste bomen en boomgroepen van ons land opgenomen. Er is echter geen landelijke wetgeving en zelfs geen nationaal beleid voor de bescherming van bomen.

De schaalbepalende groenelementen bestaan uit multifunctioneel groen (inclusief bomen), multifunctioneel groen dat in eigendom is van derden en groene verbindingszones.

Met betrekking tot zogenaamde 'open plekken' kan vermeld worden dat het uitgangspunt van de gemeente is om verdere verstening van de bebouwde kom te voorkomen. Het zeldzame groen in de kernen moet worden behouden. In het Groenbeleidsplan wordt dit beleid onderschreven. Per situatie zal een nauwkeurige stedenbouwkundige afweging plaatsvinden, waarbij de leefbaarheid en kwaliteit worden betrokken. Ter voorkoming van precedentwerking wordt in principe geen medewerking verleend aan verzoeken om op grote kavels een extra woning te realiseren. Het groene karakter van de kern Raalte wordt gevormd door de ruime aanwezigheid van privé- en openbaar groen. Voor behoud van dit groene karakter is het noodzakelijk de open ruimten die vanaf de weg zichtbaar zijn te vrijwaren van bebouwing.

De gebieden die op de bij het Groenbeleidsplan behorende kaart zijn aangeduid als 'multifunctioneel groen' en van voldoende formaat zijn, zijn bestemd tot 'Groen' en worden zo beschermd. Op de bij het Groenbeleidsplan behorende kaart zijn binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan geen puntelementen aangeduid. Er komen binnen het plangebied dus geen waardevolle bomen voor die als zodanig zijn aangeduid in het vigerende bestemmingsplan of het Groenbeleidsplan.

In en rond het plangebied is een beperkt deel van de gronden opgenomen in de categorie 'multifunctioneel groen (inclusief bomen)' en is de Zwolsestraat en een strook langs de N348 aangeduid als 'Bomenhoofdstructuur'. Zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0019.png"

Figuur 3.3: Nota Groenhoofdstructuur, uitsnede plangebied

Alle groene onderdelen van de openbare ruimte die van belang zijn voor de kwaliteit van de openbare ruimte zijn ondergebracht in de groenhoofdstructuur. Het beleid is gericht op het handhaven en versterken alsmede het onderling verbinden van de verschillende elementen.

De groenvoorzieningen die tot de schaalbepalende groenelementen worden gerekend vinden de basis in de bomenstructuur. Dit houdt in dat het gehele wegprofiel of plantstrook waar waardevolle bomen staan tot de schaalbepalende groenelementen worden gerekend. Verder vallen alle groengebieden met een multifunctioneel karakter van betekenis onder de schaalbepalende groenelementen.

De in dit plan voorziene ontwikkelingen hebben geen invloed op de groene elementen uit de groenhoofdstructuur. De gronden met de aanduiding bomenhoofdstructuur en multifunctioneel groen, inclusief bomen liggen buiten het plangebied. Hiermee is dit aspect niet relevant voor dit plan. Er bevindt zich wel groen op de locatie (bestaande bomen en beplanting rond het trainingsveld) waar de nieuwbouw met de bijbehorende voorzieningen zijn geprojecteerd, dat (deels) moet wijken en na planrealisatie wordt heringericht met bomen. Dit tast de groenhoofdstructuur echter niet aan.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Deventer, Olst-Wijhe en Raalte

Om te komen tot een integraal ruimtelijk beleid voor het buitengebied van Salland is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie van het LOP is vastgesteld in het najaar van 2008 en de aanvullende stukken thematische uitwerking en het uitvoeringsprogramma zijn eind 2009 afgerond.

Het LOP vormt een belangrijke onderlegger voor bestemmingsplannen. Het LOP biedt op hoofdlijnen kaders en spelregels voor de toekomst van het landschap van Salland. Vanuit de visie wordt duidelijk welke ontwikkelingen op welke wijze passen in het Sallandse landschap en hoe het karakter van dit landschap versterkt kan worden. De visie streeft naar een duurzaam en vitaal landschap met een hoge gebruikswaarde voor landbouw, wonen, werken en recreatie. De opgave is telkens bestaande waarden te behouden (beschermen) en de ruimtelijke karakteristiek van de onderscheiden deelgebieden (verder) te versterken en te ontwikkelen.

De visie geeft richting aan nieuwe ontwikkelingen. Het huidige landschap is geen statisch gegeven, maar verandert constant door nieuwe woonvormen, schaalvergroting – of juist verbreding – van landbouw, veranderend grondgebruik, klimaatverandering, nieuwe eisen aan de toegankelijkheid van het buitengebied, etc. De dynamiek in het gebied wordt aangegrepen om het landschap te versterken en te ontwikkelen. De ontwikkelingen die in het gebied spelen en op het gebied afkomen worden ingezet als 'motoren' voor landschapsontwikkeling. In de visie zijn alle motoren in principe gelijkwaardig; het gaat vooral om de kansen die deze ontwikkelingen voor het landschap (kunnen) bieden. De belangrijkste motoren zijn benoemd in deze visie: wateropgave, natuurontwikkeling, dynamiek in de landbouw, landelijk wonen en werken, overgang stad-land en recreatie. In de toekomst kunnen zich nieuwe motoren aandienen.

Uitgangspunt voor alle ontwikkelingen zijn de kenmerken van de deelgebieden uit de visie. Deze deelgebieden omvatten landschappelijke eenheden en geven inzicht in de ontstaansgeschiedenis (genese) van het landschap en de bewerking door de mens (cultuurhistorie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0021.png"

Figuur 3.4: Uitsnede visiekaart Landschapsontwikkelingsplan

In het LOP is het plangebied aanduid als 'dekzandvlakte - essencomplex'. De Zwolsestraat is aangeduid als 'lanen (met erven, indicatief').

De dekzandvlakte vormt de oorspronkelijke overgang van het oude naar het jonge dekzandlandschap. Het is een oud dekzandlandschap dat onder sterke invloed stond van kwel uit de Sallandse heuvelrug. Het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen wat heeft geresulteerd in een uitgesproken ontginningslandschap. Het ruimtelijk beeld van het gebied wordt voornamelijk bepaald door de karakteristieke lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Er wordt ingezet op het versterken van het lanenstelsel. Doorgaande structuren zoals het Overijssels Kanaal en de (doorgaande) wegen passen zich aan deze karakteristiek aan: laanbeplanting past hierin. Op de hogere gronden zijn in het verleden essencomplexen en kampen (eenmansesssen) ontstaan. Ten oosten van Raalte en rondom Heeten komen deze escomplexen veelvuldig voor. Door het verdwijnen van randbeplanting rondom de essen zijn de complexen minder herkenbaar geworden. Een opmerkelijk gebied is de Luttenberg, dit is een uitloper van de stuwwal van de Sallandse heuvelrug met een uitgesproken reliëf. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.

Landschappelijke karakteristiek:

  • Open ruimtes omsloten door rechte wegen;
  • Erven met rationele opzet gekoppeld aan wegen;
  • Bebouwing gericht op weg;
  • Weg- en erfbeplantingen zijn belangrijkste ruimtevormende elementen;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan, variatie open/gesloten
  • Erfbeplantingen langs lanen zijn rationeel en kennen heldere overgang van erf naar landschap (door middel van bijvoorbeeld een haag);
  • Blokvormige verkaveling;
  • Rationele bosblokken en heiderelicten (bijvoorbeeld het Boetelerveld).

Incidenteel komen kampen en essen voor in deelgebied dekzandvlaktes:

  • De essen en kampen zijn open en kennen een bolle ligging;
  • Rondom de essen staan boerderijen in een losse setting met meerdere bijgebouwen;
  • Wegen rondom de essen hebben een slingerend verloop;
  • Houtwallen, singels, hagen en wegbeplantingen markeren de rand van de essen;
  • Lokaal is kavelgrensbeplanting aanwezig, dit resulteert in een plaatselijk kleinschalig landschap rondom de essen en kampen.

In het plan (zie hoofdstuk 5) is sprake van een compacte benadering, waarbij het Nieuw-Tijenraan aansluit bij de kenmerken van het landschap en wordt beschouwd als een erf aan een lint, gelegen in de rand van het stedelijk gebied. De voorkant van de bebouwing is gericht op de Zwolsestraat. Exposure aan de N348 is ook mogelijk door een deel van de bestaande bomen / bosschages te verwijderen. De laanbomen langs de Zwolsestraat blijven behouden. De es is als zodanig niet meer herkenbaar in het landschap doordat de gronden zijn benut als sportvelden. De enige herkenbare hoogteverschillen in het plangebied worden niet veroorzaak door een aanwezige es, maar door de omhoog lopende N348 en het spoor. De landschappelijke waarde in het gebied wordt bepaald door de aanwezige laanstructuur van de Zwolsestraat. Deze blijft gehandhaafd. De uiteindelijke inpassing wordt in samenhang met het gebouwenontwerp gedaan door de gemeente, die daarbij aansluit bij het gemeentelijk en provinciaal beleid.

3.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) zet in op verkeersveiligheid en bereikbaarheid. Een van de belangrijke middelen hiervoor is het vaststellen van een wegencategorisering. Bij deze categorisering wordt onderscheid gemaakt tussen stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Binnen de gemeente is de rijksweg N35 als stroomweg aangemerkt. Alle provinciale wegen vallen volgens het GVVP binnen de categorie gebiedsontsluitingswegen en dat geldt ook voor enkele toeleidende wegen in de kern Raalte. Inmiddels heeft de provincie in de Omgevingsvisie haar koers gewijzigd voor wat betreft de N348. Deze wordt nu ook gezien als een stroomweg. Alle overige wegen binnen de gemeente zijn erftoegangswegen.

Bij elk wegtype hoort een bepaalde, landelijk vastgestelde inrichting, met als achterliggende gedachte, dat wegen hiermee herkenbaarder worden, dat weggebruikers weten welke wegsituaties men kan verwachten en dat men daarom beter kan anticiperen op verkeerssituaties.

Zo’n 90% van de wegen binnen de gemeente voldoet op dit moment aan de gestelde inrichtingseisen. Het GVVP zet er op in ook de overige 10% om te vormen. Uit kostenoverwegingen zal deze omvorming zo veel mogelijk worden opgepakt bij regulier onderhoud, rioleringswerkzaamheden en/of revitaliseringsplannen. Voor enkele wegen geldt dat reconstructie op korte termijn noodzakelijk is, aangezien ze een belangrijke rol spelen in de wegenstructuur. Ook voor nieuwe wegen geldt uiteraard de eis dat ze aan de landelijke inrichtingseisen moeten voldoen.

Daarnaast moet bij alle maatregelen aan de wegenstructuur rekening worden gehouden met de zogenaamde ‘uitrukroutes’ voor veiligheidsdiensten. Deze mogen niet belemmerd worden.

Binnen het plangebied vallen geen openbare wegen. De Zwolsestraat die buiten het plangebied ligt is in het GVVP aangemerkt als primaire fietsroute. Dit betekent dat het fietsverkeer voorrang krijgt boven het overige verkeer. IN de bestaande situatie ontstaan onveilige situaties vanwege het busverkeer. Door bij de inrichting in het nieuwe plan rekening te houden met parkeerplaatsen voor bussen en rekening te houden met een keerlus voor de bussen ontstaat een veiligere situatie voor het fietsverkeer op de Zwolsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0022.png"

Figuur 3.5: Uitsnede afbeelding 22 uit GVVP: Primaire en secundaire fietsroutes kern Raalte

Het GVVP is niet van toepassing op het plangebied.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De wettelijke bescherming van onroerende rijksmonumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder water. Er is in geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als wettelijk beschermd monument. Daarnaast geeft de wet voorschriften voor het ' wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen' van een beschermd monument. Die voorschriften houden in dat er niets aan het monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning.

In 1998 is het Europees verdrag betreffende de bescherming van het archeologisch erfgoed (het verdrag van Malta) aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Sinds 1 januari 2012 is het op grond van artikel 3.1.6 onder 2a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te besteden aan cultuurhistorie.

Met betrekking tot de cultuurhistorische en archeologische waarden wordt in deze paragraaf beschreven welke waarden in het plangebied aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Tevens wordt ingegaan op de resultaten van het uitgevoerde archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorie

Het plangebied heeft geen status van beschermd dorpsgezicht. In de omgeving ligt wel een gemeentelijke monument. Het betreft het monument Zwolsestraat 61, Het Tolhuis (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0023.png"

Figuur 4.1: Monument Het Tolhuis

Via de Monumentenwet en de gemeentelijke erfgoed verordening wordt voldoende bescherming geboden tot instandhouding van de monumenten. Bovendien ligt het monument op ruime afstand van het plangebied, waarbij tussen het plangebied en het monument de bebouwing van Landstede aanwezig is. Uit de cultuurhistorische atlas van de provincie Overijssel blijkt dat er verder geen andere cultuurhistorische waarden binnen of nabij het plangebied aanwezig zijn.

Archeologie

De gemeente Raalte heeft het archeologiebeleid beschreven in een beleidsnota archeologie. Deze beleidsnota in combinatie met de archeologische verwachtings- en beleidskaart vormen de handvatten voor het archeologiebeleid binnen de gemeente Raalte. Het plangebied valt deels binnen een gebied met een hoge archeologische verwachting en deels binnen een gebied met een lage archeologische verwachting. Gebieden met een hoge archeologische verwachting (buiten de bebouwde kom) zijn onderzoeksplichtig bij een geplande bodemverstoring met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en een diepte groter dan 0,5 m -mv. Voor gebieden binnen de bebouwde kom geldt al een onderzoeksplicht vanaf 100 m2 . Voor gebieden met een lage archeologische verwachting geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 hectare en een verstoring dieper dan
0,5 m -mv.

Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is in 2014 een archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd. Het resultaat van dit onderzoek is hieronder beschreven. Het rapport is als bijlage 4 bijgevoegd.

De bodemopbouw binnen het plangebied bestaat deels uit hoge zwarte enkeerdgronden en in de lager gelegen delen van het plangebied uit beekeerdgronden. In het gebied zijn enkele lokale verstoringen aangetroffen waarbij het esdek (deels) is vergraven. De dikte van de antropogene laag van de enkeerdgronden varieert in diepte van circa 0,55 tot 1,2 m -mv. Er zijn geen resten van het oorspronkelijke podzolprofiel bewaard gebleven onder het esdek.

Er zijn tijdens het veldonderzoek geen eenduidige archeologische indicatoren aangetroffen. Er is geen sprake van een archeologische laag. De eventuele oude bouwvoor alsmede de oorspronkelijke podzolhorizonten zijn bij de ontginnning en ontwikkeling van het esdek in dit dek opgenomen.

Uit het bureauonderzoek bleek dat het plangebied gelegen is op de overgang van een dekzandrug naar een lager gelegen (droog)dal. Op de dekzandrug zelf zijn tijdens het veldonderzoek hoge zwarte enkeerdgronden aangetroffen.

In het plangebied zijn tijdens het veldonderzoek hoge zwarte enkeerdgronden aangetroffen, uit het bureauonderzoek blijkt dat dergelijke gronden in de omgeving van het plangebied zeer kansrijk zijn op het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Er zijn geen resten meer aanwezig van het oorspronkelijke podzolprofiel waardoor de kans op het aantreffen van oppervlakte vindplaatsen uit de steentijd klein wordt geacht. De hoge archeologische verwachting binnen het plangebied geldt met name voor vindplaatsen geassocieerd met landbouwsamenlevingen. Op basis van de resultaten is geadviseerd om de hoge archeologische verwachting van deze gronden te handhaven. Aangezien na de uiteindelijke beslissing over de locatie voor Nieuw Tijenraan blijkt dat er bodemverstorende ingrepen plaatsvinden in de zone met enkeerdgronden wordt een vervolgonderzoek uit gevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Hiermee kan
een vindplaats worden aangetoond of uitgesloten en worden beoordeeld of een eventuele vindplaats binnen het plangebied behoudenswaardig is. Voor de delen van het plangebied waar beekeerdgronden zijn aangetroffen kan redelijkerwijs worden verwacht dat het gebied te nat is geweest voor bewoning. Voor de zone met beekeerdgronden is daarom de archeologische verwachting bijgesteld naar laag en is het gebied vrijgegeven voor toekomstige ontwikkelingen. De regionaal archeoloog heeft hiermee ingestemd.

Vervolgonderzoek

In opdracht van de gemeente Raalte heeft ADC ArcheoProjecten op 26-5-2015 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het plangebied Tijenraan aan de Zwolseweg te Raalte. Dit onderzoek betrof het toetsen van het plangebied op aanwezigheid van archeologische resten. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport dat als bijlage 5 is bijgevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd conform KNA 3.3, protocol IVO-P en het Programma van Eisen (PvE) dat voor dit gebied is opgesteld. Uit het onderzoek volgt dat in het plangebied sporen zijn aangetroffen van zandwinning. De bodemprofielen zijn sterk verstoord door agrarische activiteiten en door veldonderhoud. Aangezien er geen sprake is van een vindplaats is aanvullend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor ontwikkeling. Het huidige onderzoek heeft geen consequenties voor de verwachtingskaart en de daaraan gekoppelde beleidsadvieskaart buiten het nu onderzochte plangebied. Het Oversticht heeft op basis van het rapport het plangebied vrijgegeven.

4.2 Bodem

Wettelijk kader

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn, dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd, dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Bodem-asbest en asfaltonderzoek

In opdracht van de gemeente Raalte is door Antea Group in de periode februari - mei 2015 een bodem-, asbest- en asfaltonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het projectgebied ‘Nieuw Tijenraan’ te Raalte. In de periode juni - juli 2015 is door Antea Group een nader bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van de Zwolsestraat 65-67 te Raalte uitgevoerd.

De resultaten van het verkennend en nader onderzoek is weergegeven in het rapport 'Bodem-, asbest- en asfaltonderzoek Nieuw Tijenraan te Raalte (prnr. 401727.02, juli 2015, revisie 05) dat als bijlage 3 is bijgevoegd.

Conclusies bodem en asfalt

In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 en de NEN 5707 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoeklocatie vastgesteld. Daarnaast is conform de CROW 210 vastgesteld of het aanwezige asfalt teerhoudend is.

  • 1. Sportvelden

Grond

Ter plaatse van de onverharde sportvelden bestaat de bodem tot circa 0,5 uit zeer fijn tot matig fijn humeus zand. In de zintuiglijk schone boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters van het standaardpakket en arseen gemeten. Ter plaatse van de parkeerplaats zijn in de bovengrond matige bijmengingen aan puin aangetroffen. Analytisch is deze bovengrond met matige bijmengingen aan puin licht verontreinigd met PCB’s, PAK en minerale olie. Vermoedelijk worden de verhoogde gehalten aan PCB’s, PAK en minerale olie veroorzaakt door de matige bijmengingen aan puin in deze bodemlaag. De boven- en ondergrond voldoen indicatief aan kwaliteitsklasse ‘Altijd toepasbaar, AW2000’. Uitzondering hierop is de zandlaag met matige bijmengingen aan puin ter plaatse van de parkeerplaats. Deze zandlaag met matige bijmengingen aan puin voldoet indicatief aan klasse ‘Industrie’.

Grondwater

Het grondwater is licht verontreinigd met barium en cadmium. Aangezien een duidelijke oorzaak/bron voor deze concentraties ontbreekt, het om zeer licht verhoogde concentraties gaat en de concentraties in twee van de drie peilbuizen zijn aangetoond is het aannemelijk dat het hier van nature voorkomende concentraties betreft.

Asbest

In de zandlaag met matige bijmengingen aan puin ter plaatse van de parkeerplaats is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.

Asfalt

De twee handbalvelden zijn verhard met asfalt. Het asfalt bestaat uit drie verschillende lagen. De toplaag bestaat uit dichtasfaltbeton. Hieronder is openasfaltbeton gevolgd door grindasfaltbeton aanwezig. De dikte van het asfalt is 0,16 à 0,18 meter. Uit de PAK-marker test blijkt dat in de asfaltlagen geen PAK-gehalte boven 250 mg/kg ds. is aangetoond. Uit de DLC-analyses blijkt dat in de asfaltlagen geen PAK-gehalte boven 75 mg/kg ds. is aangetoond.

Toetsing hypothese

De vooraf opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ wordt verworpen, vanwege de licht verhoogde gehalten aan PCB’s, PAK en minerale olie in de bovengrond met matige bijmengingen aan puin en vanwege de licht verhoogde concentraties aan cadmium en barium in het grondwater.

Conclusie en aanbevelingen

De onderzoeksresultaten van het verkennend bodem- en asbestonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. Dit omdat gehalten/concentraties in de grond/het grondwater de achtgrondwaarde respectievelijk streefwaarde slechts in lichte mate overschrijden (index<0,5). De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de toekomstige ontwikkeling. Het asfalt van de twee handbalvelden is geschikt is voor hergebruik (kleiner/gelijk dan 75 mg/kg ds.).

  • 2. Woningen aan de Zwolsestraat 65-67

Grond

Over het gehele perceel zijn in de bovengrond bijmengingen aan puin en/of kolengruis aanwezig. De mate van bijmengingen varieert van sporen tot matige bijmengingen. De matige bijmengingen zijn aangetroffen in boring 206 ter plaatse van de schuur. Het betreft hier matige bijmengingen met kolengruis. De mate van bijmengingen in de ondergrond is lager en het betreft hier maximaal sporen aan bijmengingen (kolengruis, puin).

De bovengrond met matige bijmengingen aan kolengruis bevat een licht verhoogd gehalte aan lood. Het PAK-gehalte in dit monsters blijft beneden de achtergrondwaarde. In het mengmonster van de bovengrond met sporen kolengruis zijn een matig verhoogd gehalte aan PAK (> index 0,5) en licht verhoogde gehalten aan lood, zink en PCB’s gemeten. Uit het aanvullend onderzoek naar de PAKverontreiniging blijkt dat in de individuele monsters van het mengmonster van de bovengrond met kolengruis licht verhoogde gehalten aan PAK zijn aangetoond. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

In het tweede mengmonsters van de bovengrond, met sporen puin, zijn licht verhoogde gehalten aan PCB, lood en PAK aangetroffen. In het mengmonsters van de zintuiglijk “schone” ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn zeer waarschijnlijk te relateren aan de bijmengingen.

Voor de afperking van het in voorgaand onderzoek aangetoonde matig verhoogde gehalte aan PAK (boring 4) is geen mengmonster ingezet maar zijn direct separate monsters geanalyseerd. Ter plaatse van boring 04 is in onderhavig onderzoek boring 301 geplaatst. Rondom boring 301 zijn vier aanvullende boringen geplaatst. Uit de resultaten van het actualisatie onderzoek blijkt dat in de bovengrond sporen kolengruis en sporen puin aanwezig zijn. In de boven- en ondergrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan PAK gemeten. Op basis van deze resultaten wordt geconcludeerd dat het eerder aangetoonde matig verhoogde gehalte aan PAK zowel horizontaal als verticaal is afgeperkt. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

In de tuin ten westen van de woningen is tijdens de werkzaamheden een stookplaats aangetroffen. Aangenomen wordt de laag met verbrandingsresten een verhoogd gehalte aan PAK bevat. Derhalve is deze bodemlaag niet ingezet voor analyses. De bodemlaag direct onder de verbrandingsresten is ingezet voor analyses. Hieruit blijkt dat in deze bodemlaag geen verhoogde gehalten zijn aangetoond voor de parameters uit het standaard pakket. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat een eventuele verontreiniging ter plaatse van de stookplaats zich beperkt tot de laag met verbrandingsresten (niet analytisch bepaald). De omvang van deze laag is zowel horizontaal als verticaal in voldoende mate in beeld. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Grondwater

Het grondwater is licht verontreinigd met cadmium. Aangezien een duidelijke oorzaak/bron voor deze concentratie ontbreekt en het om een zeer licht verhoogde concentratie gaat is het aannemelijk dat het hier een van nature voorkomende concentratie betreft.

Asbest

Ter plaatse van boring 203 nabij de schuur met asbestdak zijn in de bovengrond twee stukken asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In de fijne fractie van de bovengrond van het gehele perceel en in de fijne fractie van boring 203 is geen asbest aangetoond. Op basis van het aangetroffen plaatmateriaal is sprake van een indicatief asbestgehalte boven de 100 mg/kg ds.

Rondom de schuur is een nader asbestonderzoek bestaande uit vijf gaten uitgevoerd. Ter plaatse van de zuidwestelijke zijde van de schuur is in de bovengrond van gat 511 asbesthoudend plaatmateriaal in de bovengrond aangetoond. In de fijne fractie van de bovengrond is asbest aangetoond. Het berekend asbestgehalte van gat 511 is boven de 100 mg/kg ds. In de overige gaten van het nader asbestonderzoek is in de bovengrond geen asbest aangetoond.

Toetsing hypothese

De vooraf opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ wordt verworpen, vanwege de licht verhoogde gehalten aan PAK, PCB, lood en zink aangetroffen en is een licht verhoogde concentratie aan cadmium in het grondwater gemeten.

Conclusie en aanbevelingen

De onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek geven aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat een matig verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond in het mengmonster van de bovengrond en sprake is van een indicatief asbestgehalte van meer dan 100 mg/kg ds. ter plaatse van boring 203. Uit het nader bodemonderzoek is gebleken dat in de deelmonsters van het mengmonster van de bovengrond met sporen kolengruis maximaal licht verhoogde gehalten aan PAK zijn gemeten. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK.

Uit het nader asbestonderzoek is gebleken, dat rondom de schuur de bovengrond lokaal asbesthoudend plaatmateriaal bevat. Ter plaatse van gat 203 (oostzijde van de schuur) en gat 511 (zuidwestzijde van de schuur) is een asbestgehalte boven de 100 mg/kg ds. aangetoond. Conform de Circulaire Bodemsanering 2013 (juni 2013) is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met asbest, waarvoor in de huidige situatie geen onaanvaardbare risico’s aanwezig zijn. Voor het saneren van de asbestverontreiniging dient een saneringsplan te worden opgesteld en bij het bevoegd gezag te worden ingediend ter goedkeuring.

In verband met de toekomstige ontwikkeling dient rekening te worden gehouden dat rondom de schuur lokale spots met asbest boven de 100 mg/kg ds. aanwezig zijn. De oppervlakte waar spots met asbest rondom de schuur aanwezig zijn, is geschat op circa 200 m2 (25 x 8 m). Hierbij dient de grond met asbest onder veiligheidsmaatregelen van de locatie te worden afgevoerd naar een erkende reiniger/stort.

De asbestverontreiniging wordt door de gemeente gesaneerd. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3 Natuur

Algemeen

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor (Flora- en faunawet) en een gebiedsgericht spoor (Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natuurbeschermingswet 1998). De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en de NNN en Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd.

Flora- en faunawet

Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit deze wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van het NNN en Natuurbeschermingswetgebieden geldt het ‘Nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van de Natuurbeschermingswetgebieden geldt het ‘Nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke waarden van het gebied direct of indirect aantasten.

Onderzoek 1

In het kader van het bestemmingsplan is natuuronderzoek gedaan, waarbij is beoordeeld in hoeverre de hierboven genoemde regelgeving een belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd in bijlage 6. De conclusies ervan zijn hieronder samengevat.

Conclusies soortenbescherming

Tabel 2 en 3 soorten en jaarrond beschermde nesten

In het plangebied kan het voorkomen van meerdere tabel 3 soorten niet worden uitgesloten. Tevens kan het voorkomen van jaarrond beschermde nesten niet worden uitgesloten. Naar het voorkomen van de steenmarter (tabel 2 van de Flora- en Faunawet) en vleermuizen (tabel 3 van de Flora- en Faunawet) zal nader onderzoek verricht moeten worden. Deze soorten kunnen mogelijk nestgelegenheid hebben in de te slopen bebouwing in het plangebied. Afhankelijk van de uitkomsten van deze nader onderzoeken zullen mitigerende maatregelen moeten worden getroffen en zal mogelijk een ontheffing op de Flora- en Faunawet 1998 moeten worden aangevraagd. Er wordt aangeraden maatregelen te nemen om het plangebied onaantrekkelijk te maken voor de rugstreeppad door tijdelijk ontstane plassen te dempen of af te dekken. Op deze manier kan worden voorkomen dat rugstreeppadden het plangebied tijdens de werkzaamheden koloniseren.

Algemene broedvogels

Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) en indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden ingezet, maar doorlopen tot in het broedseizoen dan kan het verstoren van vogels voorkomen worden door continu door te werken en werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stil leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt.

In onderstaande tabel zijn de zwaarder beschermde soorten opgenomen die mogelijkerwijs in het plangebied voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0024.png"

Tabel 4.1 Mogelijk voorkomen van en effecten op beschermde soorten in het plangebied en de noodzaak voor ontheffing.

Er dient nader onderzoek plaats te vinden naar de steenuil, steenmarter en vleermuizen. Mogelijk is op grond daarvan een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig.

Conclusies gebiedenbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Ook liggen er in de directe omgeving geen gebieden die deel uitmaken van het NNN. Negatieve effecten op het NNN zijn dus uitgesloten.

Natura 2000

Binnen drie kilometer van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Van wegede aard van de werkzaamheden en de afstand tot Natura 2000 natuur wordt geen effect verwacht op Natura 2000-gebieden.

Onderzoek 2

Op basis van de hierboven beschreven natuurtoets wordt nader onderzoek uitgevoerd. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan loopt dit onderzoek nog. Vooruitlopend op de resultaten kan het volgende worden gezegd over de relatie tussen de Flora- en faunawet en de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Steenuil

Het plangebied dient mogelijk als deel van het foerageergebied voor de steenuil. In het tuingedeelte bij het hotel Westcord Hotel Salland) is een steenuilenkast aangetroffen. De steenuil is in het kader van de Flora- en faunawet een zwaar beschermde soort en kent een vermelding op de "Aangepaste lijst met jaarrond beschermde vogelnesten" 2009. Naast de vaste rust- en verblijfplaats is tevens het foerageergebied van de soort van belang als onderdeel van het functionele leefgebied van de soort. Ook activiteiten die alleen gericht zijn op die onderdelen van de steenuilhabitat kunnen effect hebben op de functionaliteit van de voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats en dus leiden tot een overtreding van de artikelen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het veldbezoek in 2014 kon niet worden vastgesteld of de kast in gebruik is. Dit wordt in het lopende onderzoek onderzocht. Indien blijkt dat de steenuilenkast in gebruik is als vaste broed- en verblijfplaats van de soort dient voorkomen te worden dat de functie aangetast of zelfs verloren gaat. Dit kan mogelijk veroorzaakt worden door het foerageergebied van de soort aan te tasten (ruimtebeslag). Echter dient eerst inzichtelijk te worden gemaakt of de steenuil aanwezig is. Mocht de verblijfplaats in gebruik zijn door een steenuil dan zal dit niet leiden tot het onmogelijk maken van het bestemmingsplan indien tijdig passende mitigerende dan wel compenserende maatregelen genomen worden. Dit dient in samenspraak met steenuildeskundigen te gebeuren. De verwachting is dat door de aard van het plangebied (kortgemaaid gras en handbal en volleybalvelden) met daarom heen bomen en bosschages, het plangebied geen onderdeel is van het foergageergebied. Het foerageergebied wordt met name gevormd door weidegebieden aan de westzijde van de N348 en de oefenakker van Landstede. Op grond daarvan kan worden aangenomen dat de aanwezigheid van de steenuil geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.

Vleermuizen

Foerageergebied/vliegroutes vleermuizen

Het plangebied is onderdeel van een foerageergebied voor vleermuizen en onderdeel van vliegroutes voor vleermuizen. Dit wordt nader onderzocht. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit plan geldt, dat wanneer voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden indien nodig de volgende maatregelen worden genomen om aanbod en functioneren van alternatieve vliegroutes en foerageergebied te garanderen:

  • er moet een alternatieve vliegroute worden gecreëerd nabij of parallel aan de originele vliegroute, zodanig dat energieverliezen door omvliegen worden beperkt. De beplanting die de alternatieve route gaat vormen moet zo goed mogelijk de oorspronkelijke situatie (gaan) benaderen wat betreft hoogte, dichtheid, structuur, e.d.;
  • deze vliegroutes moeten tijdig voor aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn om de dieren de nieuwe route te laten ontdekken;
  • de werkzaamheden waarbij een essentiële vliegroute aangetast of verwijderd wordt moeten plaatsvinden in de periode dat vleermuizen niet actief zijn, dus in de periode dat ze in winterrust zijn. Dit is de periode van november tot en met maart, afhankelijk van de weersomstandigheden.

Als de bovenvermelde voorzorgsmaatregelen tijdig zijn getroffen, kan ook in de actieve periode gewerkt worden. Met deze maatregelen vormt de Flora- en faunawet geen belemmering voor de uitvoering van het plan. De gemeente zal indien dit uit het natuuronderzoek volgt de aanbevolen maatregelen uitvoeren.

Te slopen bebouwing

Mogelijk worden de twee bestaande woningen met bijgebouwen op Zwolsestraat 65 en 67 vanwege dit plan gesloopt. In deze gebouwen komen mogelijk vleermuizen voor. Dit wordt nader onderzocht. Wanneer er vleermuizen voorkomen zal voordat gesloopt kan worden een ontheffing moeten worden verleend en in het kader van de ontheffing mogelijk maatregelen worden getroffen. De gemeente zal deze maatregelen uitvoeren. Op grond daarvan is de Flora- en faunawet geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Steenmarter

In de hierboven genoemde bestaande bebouwing kan een steenmarter aanwezig zijn. Dit wordt momenteel onderzocht. Indien een steenmarter aanwezig is kan op basis van een vastgesteld gedragsprotocol de bebouwing worden gesloopt. Op grond daarvan is de Flora- en faunawet geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Geur

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied voor geur afkomstig van de rioolwaterzuivering die aan de westkant van de N348 is gelegen. Van belang is in hoeverre de geurbelasting van de nabijgelegen rioolwaterzuivering een belemmering is voor de ontwikkeling van het plangebied.

De norm

Volgens Wet- en regelgeving moet in het kader van vergunningverlening en het doorlopen van ruimtelijke procedure een sportcentrum waar doorlopend mensen aanwezig zijn als geurgevoelig object worden beschouwd. De maximale geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten is 0,5 ouE/m3 berekend als 98-percentiel. Een hogere geurbelasting tot maximaal 1 ouE/m3 berekend als 98-percentiel is toegestaan bij:

  • een gezoneerd industrieterrein;
  • een bedrijventerrein;
  • woningen buiten de bebouwde kom.

Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde wordt een verhoogde toetsingswaarde gehanteerd. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State wordt de grens van de bebouwde kom bepaald door de feitelijke situatie en de aard van de omgeving. Van belang is waar de bebouwing feitelijk (nagenoeg) ophoudt. In het kader van de ruimtelijke ordening hoeft geen doorslaggevende betekenis toe te worden gekend aan de verkeerstechnische regeling uit de Wegenverkeerswet. Op basis hiervan zijn wij van mening dat het plangebied als binnen de bebouwde kom moet worden beschouwd.

Is een sportcomplex een geurgevoelig object

Uit bijlage 7 volgt dat een sportcentrum, waarin mensen gedurende langere periode aanwezig zijn (verblijven) een geurgevoelig object is. Toetsing dient plaats te vinden aan een geurgevoelig object.

Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is het aspect geur onderzocht, waarbij is beoordeeld in hoeverre het aspect geur vanwege de RWZI een belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd in bijlage 7. Er is ook onderzoek gepleegd naar de gevolgen voor de RWZI. Dit onderzoek is als bijlage 13 bijgevoegd.

Conclusie

Het plangebied voor Nieuw-Tijenraan ligt binnen het invloedsgebied van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Raalte. Gelet hierop heeft Antea Group de geursituatie beoordeeld op basis van beschikbaar gesteld documenten. Het te realiseren sportcomplex Nieuw-Tijenraan moet volgens vigerende regelgeving als geurgevoelig worden beschouwd. Omdat het gebied als bebouwde kom moet worden beschouwd is voor Nieuw-Tijenraan de geurnorm van 0,5 ouE/m3 berekend als 98-percentiel van toepassing.

Uit het onderzoek is gebleken, dat het plangebied binnen de geurcontour van 0,5 ouE/m3 en deels binnen de geurcontour van 1,0 ouE/m3 berekend als 98-percentiel valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0025.png"

Figuur 4.2: Geurcontouren RWZI

Wat bij deze toetsing opvalt is, dat de normen voor het sportcomplex strenger zijn dan de geurnormen die gelden voor de reeds aanwezige geurgevoelige objecten, zoals de school en het hotel, dat bovendien op kortere afstand van de RWZI Raalte ligt.

Van de geurnormen kan gemotiveerd worden afgeweken. De onderbouwing hiervan is als volgt:

  • 1. De werkelijke geurbeleving in de huidige situatie (bijvoorbeeld op basis van registratie geurklachten) bij bestaande objecten. Volgens gemeente Raalte is in de huidige situatie geen sprake van geurklachten vanuit de Driehoek. Dit betekent, dat ter hoogte van het hotel, dat op kortere afstand van de RWZI Raalte ligt, geen geurhinder wordt ervaren. Gelet hierop kan voor het sportcomplex voor een goed woon- en leefklimaat minimaal een zelfde norm, i.c. 1,5 ouE/m3, als acceptabel worden beschouwd als voor het hotel.
  • 2. Bepalen uitbreidingsruimte van de RWZI Raalte. De gemeente Raalte heeft verschillende gesprekken gevoerd met het waterschap (RWZI Raalte), waarbij het waterschap heeft aangegeven, dat uitbreidingsplannen nu niet concreet zijn, maar in de toekomst niet zijn uit te sluiten. Uit het rapport van Witteveen en Bos (bijlage 13) volgt, dat op basis van het overgangsrecht van het Activiteitenbesluit de bestaande berekende geurbelasting van toepassing is. Uit figuur 4.2 volgt de bestaande geurbelasting in en rond het plangebied. Bij een uitbreiding/wijziging moet de RWZI op grond van het overgangsrecht blijven voldoen aan de vigerende geurbelasting. Alleen in het geval van een ingrijpende verandering aan de RWZI, bijvoorbeeld complete herbouw of een forse toename van de capaciteit, zoals een verdubbeling is het overgangsrecht niet van toepassing en kan conform het rapport van Witteveen en Bos geen gebruik worden gemaakt van het overgangsrecht. Het waterschap kan binnen de geurnomen als bepaald door het overgangsrecht uitbreiden, ondanks de realisatie van het nieuwe sportcomplex.
  • 3. Technische maatregelen bij de ontvanger. Bij sporthallen en zwembaden worden ventilatiesystemen toegepast. Bij het ontwerp van deze ventilatiesystemen moet worden bekeken op welke wijze de inname van 'geurhoudende' lucht van buiten kan worden voorkomen. Dit is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Bepaald is, dat het innamepunt van het ventilatiesysteem niet in een gebied mag liggen waar de geurbelasting hoger is dan 1 OuE/m3. De ligging van die contour is in figuur 4.2 weergegeven.

Deze conclusie is gebaseerd op het rapport, dat als bijlage 7 is opgenomen, de diverse overleggen die hebben plaatsgevonden tussen het Waterschap en de gemeente (zie brief waterschap, bijlage 12) en het geuronderzoek van Witteveen en Bos dat is opgenomen in bijlage 13.

Uit jurisprudentie volgt dat bouwen binnen geurcontouren mogelijk is, mits dit goed is onderbouwd. Gelet op bovenstaande is de realisatie van het sportcomplex Nieuw-Tijenraan binnen het plangebied binnen de geurcontour van de RWZI mogelijk. Er kan immers gemotiveerd worden afgeweken van de genoemde geurnormen, waarbij een hogere geurnorm acceptabel wordt geacht. Hierbij geldt, dat met de voorgestelde maatregel en op grond van de andere argumenten er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien is bij de afweging van de locatiekeuze de ligging in de geurcontour meegewogen. Op basis van een groot aantal criteria (zie bijlage 2) is de keuze op onderhavig plangebied gevallen. Tot slot geldt dat door het opnemen van een bouwvlak de minimale afstand tussen de bebouwing van het geurgevoelige sportcomplex en de RWZI is vastgelegd; de bebouwing kan niet dichterbij de RWZI komen.

Voor een nadere onderbouwing van de afstand tussen het sportcomplex en de RWZI verwijzen we naar paragraaf 4.6.

4.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. De EU heeft Nederland inmiddels derogatie (verlenging van de termijn om luchtkwaliteitseisen te realiseren) verleend. De maatregelen staan genoemd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Op grond van art. 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit.

In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIMB (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de regeling is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Onderhavig plan valt niet onder deze gevallen.

Onderzoek

In het rapport Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen Nieuwbouw Tijenraan Raalte (OLCO advies en management b.v., 15 januari 2014) zijn prognoses opgenomen voor de bezoekers van het nieuwe sportcomplex en afgezet tegen het aantal bezoekers in 2012 van het huidige Tijenraan. Deze prognose is weergeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0026.png"

Uit deze tabel kan worden afgeleid dat het aantal bezoekers van het zwembad zal afnemen ten opzichte van het aantal bezoekers in 2012. Dit betekent dat ook het aantal vervoersbewegingen zal afnemen. Aangezien de nieuwe locatie qua situering vlak bij het bestaande Tijenraan ligt is het aannemelijk dat het aandeel van bezoekers dat met de auto komt niet anders wordt. De autobewegingen van en naar het sportcomplex zal derhalve afnemen. Daarnaast geldt dat de overige functies in het nieuwe complex ook al aanwezig zijn in het bestaande complex / bestaande sporthal van Rhoda. Verplaatsing van die functies naar het nieuwe complex leidt niet tot een toename in het aantal verkeersbewegingen.

Conclusie

Op grond van bovenstaande is het aannemelijk dat het aantal autobewegingen door de realisatie van het sportcomplex niet toenemen, waardoor de luchtkwaliteit vanwege het plan niet verslechtert. Het aspect luchtkwaliteit is derhalve geen belemmering voor het plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk
overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een
bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijfsactiviteiten op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd (Bedrijven en milieuzonering, 2009). Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen activiteiten milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 6, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden. In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, 2009) is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1.000 meter;
  • categorie 6 grootste afstand 1.500 meter.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Wanneer aan de afstanden wordt voldaan kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is, dat er geen sprake is van hinder.

Onderzoek

Volgens het gemeentelijk Programma van Eisen worden de volgende functies/objecten in het sportcomplex voorzien:

  • sporthal;
  • zwembad (overdekt);
  • horeca;
  • werkplekken werknemers van het Sportbedrijf;
  • facilitair en nutsvoorzieningen;
  • commerciële functie.

De te realiseren functies zijn niet geluidgevoelig. Er hoeft derhalve geen aandacht te worden besteed aan de invloed van inrichtingen in de omgeving op het sportcomplex.

In de omgeving van het plangebied liggen milieugevoelige objecten in de vorm van diverse woningen, Opleidingscentrum Landstede, Hotel WestCord Hotel Salland Raalte en Carmel College Salland. In een toets aan de afstanden (zie bijlage 8) zijn de relevante milieugevoelige functies in de bestaande feitelijke situatie en de functies die mogelijk zijn volgens het geldende bestemmingsplan Drostenkamp en Raalte Kern getoetst. Op basis van de VNG-systematiek zoals beschreven in de brochure Bedrijven en Milieuzonering is beoordeeld welke afstanden tussen het sportcomplex en de gevoelige functies dienen te worden aangehouden. Hierbij is uitgegaan dat er sprake is van een gemengd gebied. Een gemengd gebied is volgens de VNG-uitgave een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Gezien de ligging van het plangebied aan de N348 (hoofdinfrastructuur) en de bestaande functies in het gebied is er sprake van een gemengd gebied. Wanneer er sprake is van een gemengd gebied kunnen de hierboven genoemde richtafstanden zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied gelden de volgende aan te houden afstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0027.png"

De afstanden worden volgens de VNG-systematiek gemeten vanaf de perceelsgrens van de milieubelastende activiteit tot de uiterste situering van de gevel van de milieugevoelige functie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Op grond van het Besluit omgevingsrecht, bijlage 2 moet er daarom van worden uitgegaan dat een milieugevoelig gebouw in het achtererf buiten de bouwgrens uit het bestemmingsplan nog 4 meter vergunningvrij kan worden uitgebouwd. Deze regeling geldt vanaf 1 november 2014. Ten tijde van het opstellen van het rapport was die afstand nog 2,5 meter.

De relevante functies rond het plangebied zijn de woningen aan de oostkant van het plangebied en Landstede. Overige geluidgevoelige objecten liggen op ruime afstand van het plangebied en hoeven niet nader te worden beschouwd.

In onderstaande figuur zijn de contouren vanaf de gevels / bouwvlakken van de gevoelige objecten rond het plangebied ingetekend waarbinnen het sportcomplex niet kan worden gerealiseerd. Voor parkeervoorzieningen geldt aanvullend aan bovenstaande tabel, dat een afstand van 10 meter tot de gevel van gevoelige objecten moet worden aangehouden vanwege het aspect geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0028.png"
Figuur 4.3: Contouren vanuit VNG-systematiek

Aan de afstanden tussen de perceelsgrens van Nieuw-Tijenraan ten opzichte van de woningen aan de Zwolsestraat aan de oostkant wordt voldaan. Voor de afstand tussen Nieuw-Tijenraan en Landstede geldt het volgende. De afstand tussen de perceelsgrens voor Nieuw-Tijenraan is daar minder dan 30 meter (deze is 6 meter) die vanwege de sporthal en zwembad moet worden aangehouden. Echter, de locatie waar de bebouwing van het nieuwe sportcomplex mogelijk is, en de geluidsemissie van deze activiteit plaatsvindt ligt op 55 meter afstand van de gevel van Landstede. Tussen deze bebouwing en Landstede is derhalve voldoende afstand aangehouden om geluidhinder te voorkomen.

Op het terrein tussen de bebouwing van het nieuwe sportcomplex en Landstede vindt parkeren plaats. De afstand van deze parkeerplaatsen en de omliggende woningen is ruim meer dan 10 meter en dus planologisch acceptabel. Ten aanzien van Landstede geldt, dat de aan te leggen parkeervoorzieningen bij Nieuw-Tijenraan tevens worden gebruikt door Landstede (dubbel ruimtegebruik). Dit parkeren is derhalve niet als milieuhinder te beschouwen voor Landstede.

Voor wat betreft de RWZI geldt het volgende. De gronden zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als bedrijf. Op deze gronden zijn bedrijven vallende in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Op grond van deze bestemming geldt in een gemengd gebied een minimale afstand van 10 meter tot milieugevoelige objecten. an deze afstand wordt ruimschoots voldaan. De gronden zijn tevens aangeduid als 'waterzuiveringsinstallatie' waarmee er op de gronden tevens een waterzuiveringsbedrijf is toegestaan. Een RWZI is een categorie 4.1-bedrijf, waarvoor een minimale afstand geldt van 100 meter (gemengd gebied). De kortste afstand tussen de uiterste geprojecteerde bebouwing van het sportcomplex en de bestaande emissiebronnen van het RWZI bedraagt circa 115 meter. Hiermee wordt uitgaande van de bestaande bedrijfssituatie van de RWZI voldaan aan de minimale afstandsmaat uit de VNG-systematiek.

Conform het bestemmingsplan moeten op het RWZI-terrein gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak komt overeen met de bestemmingsgrens. Bebouwing is conform de bouwvoorschriften dus mogelijk tot op de perceelsgrens. De kortste afstand tussen de perceelsgrens van de RWZI en de (uiterste) bebouwing van Nieuw Tijenraan bedraagt circa 40 meter. De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief en afwijking hiervan in verband met de specifieke omstandigheden van het betrokken gebied is mogelijk, met dien verstande dat een afwijking zorgvuldig dient te worden gemotiveerd.

Zoals in paragraaf 4.4 is aangegeven is de bestaande berekende geurbelasting bij uitbreidingen van de RWZI maximaal. De geursituatie verandert ter plaatse van het sportcomplex derhalve niet. In de bestaande situatie zijn er geen geurklachten bekend, ook niet bij het hotel dat op kortere afstand ligt en een hogere geurbelasting kent vanwege de RWZI dan het sportcomplex (zie figuur 4.2). Een dergelijke geurbelasting wordt daarom ook als acceptabel beschouwd voor het sportcomplex. Tot slot is in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd, dat het innamepunt van het ventilatiesysteem van het sportcomplex niet in een gebied mag liggen waar de geurbelasting hoger is dan 1 OuE/m3. Hiermee is voldoende gemotiveerd, dat er voor het sportcomplex sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Voor de bedrijfsvoering van de RWZI geldt dat binnen de bestaande berekende geurbelasting uitbreidingen mogelijk zijn voor zover deze niet van ingrijpende aard zijn. Op grond hiervan is het mogelijk af te wijken van de indicatieve afstand voor het aspect geur en een kortere afstand toe te staan.

Voor een RWZI gelden op basis van de VNG-uitgave in een gemengd gebied ten aanzien van geluid, stof en gevaar de volgende minimale afstanden: 50 meter, 0 meter en 0 meter. Aangezien het sportcentrum met de daarin voorziene functies niet geluidsgevoelig is, is de minimale afstand voor geluid niet relevant; aan de minimale afstanden voor stof en gevaar wordt voldaan.

Conclusie

De bestemmingen en bestemmingsregels zijn dusdanig ingericht dat voldoende afstand tussen het plan en de omliggende milieugevoelige objecten wordt aangehouden, waarbij rekening is gehouden met vergunningvrij bouwen tot maximaal 4 meter in het achtererf van gevoelige objecten. Opgemerkt wordt dat de woningen direct ten zuiden van het plangebied in het vigerende bestemmingsplan zijn wegbestemd. Deze hoeven derhalve niet als gevoelig object te worden beschouwd.

4.7 Geluid vanwege wegverkeer

Algemeen

Langs alle (spoor)wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszone waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Onderzoek

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies of een nieuwe weg gerealiseerd. Ook is er geen sprake van een aanpassing van een bestaande weg. Een onderzoek naar het geluid vanwege spoor- en wegverkeer is derhalve niet nodig. In het gebied is geen sprake van een geluidzone vanwege een industrieterrein.

Conclusie

Op grond van de Wet geluidhinder gelden er geen beperkingen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.8 Geluid vanwege de inrichting

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of het geluid vanwege de inrichting tot hinder kan leiden in de omgeving

Onderzoek

Ten aanzien van geluid vanwege het sportcomplex op de omgeving geldt dat dit reeds is onderbouwd in paragraaf 4.6, waarbij is aangetoond dat aan de minimale afstanden tot omliggende geluidgevoelige objecten wordt voldaan.

Daarnaast geldt ten aanzien van geluid vanwege wegverkeer vanwege de inrichting het volgende.

Zoals uit de tabel in paragraaf 4.5 kan worden afgeleid zal het aantal bezoekers afnemen ten opzichte van het aantal bezoekers in 2012. Dit betekent, dat het aannemelijk is dat ook het aantal vervoersbewegingen zal afnemen. Aangezien de nieuwe locatie qua locatie vlak bij het bestaande Tijenraan ligt is het aannemelijk dat het aandeel van bezoekers dat met de auto komt niet anders wordt. De autobewegingen van en naar het sportcomplex zullen derhalve afnemen ten opzichte van de situatie in 2012. Dit betekent dat het geluid vanwege het wegverkeer niet zal toenemen.

Wel zal door de verplaatsing van het complex in noordelijke richting de intensiteit van het verkeer op het noordelijk deel van de weg tot aan de nieuwe parkeerplaatsen toenemen. De parkeervoorzieningen zijn geprojecteerd in het zuidelijk deel van het plangebied. De afstand van het parkeerterrein tot de dichtstbijzijnde woning Zwolsestraat 82 is circa 100 meter. Er is onderzoek gedaan naar de geluidseffecten op de dichtstbijzijnde woning. De resultaten van dit onderzoek zijn in bijlage 9 opgenomen.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt, dat als gevolg van indirecte hinder ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt voldaan. Het equivalente geluidniveau bedraagt ten hoogste 38 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de indirecte hinder.

4.9 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor inrichtingen het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR): Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR): Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers :valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0029.png"

Figuur 4.4: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevb, het Bevi en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Vanuit de 'circulaire' dient aandacht aan de verantwoording gegeven worden wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt of wanneer het groepsrisico (significant) toeneemt. Bij hogedruk aardgastransportleidingen (Bevb) dient het groepsrisico verantwoord te worden als het plangebied binnen het invloedsgebied van een leiding ligt. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten.

Onderzoek

In het kader van de realisatie van Nieuw Tijenraan is onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid. Het onderzoek is als bijlage 10 bijgevoegd. De verschillende risicobronnen zijn in dat rapport beoordeeld. Er is daarbij zowel gekeken naar de vigerende regelgeving in de vorm van de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs) als het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dat inmiddels in werking is getreden.

N35

De N35 heeft geen PR 10-6-contour, plaatsgebonden risico vormt geen belemmering. De ontwikkeling van het sportcomplex in het plangebied leidt niet tot een hoger groepsrisico van de N35 (en ligt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde). Verantwoording van het groepsrisico conform het Bevt is niet verplicht.

N348

De N348 heeft geen PR 10-6-contour, plaatsgebonden risico vormt geen belemmering. Het groepsrisico van de N348 zal in de toekomstige situatie toenemen ten opzichte van de huidige situatie, maar zal in beide situaties lager zijn dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Op grond van het Bevt geldt de verantwoordingsplicht voor deze situatie niet.

Spoorlijn Zwolle – Almelo

Over deze spoorlijn vindt geen structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Maatschappelijke verantwoording

Wanneer het Besluit externe veiligheid transportroutes in werking is getreden is geen volledige verantwoording van het groepsrisico van toepassing (artikel 8 nieuwe wet, de inwerkingtreding / overgangsdatum is niet bekend) In dat kader dient wel aandacht te worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid (artikel 7 nieuwe wet). Zelfredzaamheid is reeds beschouwd in het rapport (zie bijlage 10 paragraaf 4.3 en 4.4 van dat rapport). Ten aanzien van bestrijdbaarheid wordt advies ingewonnen bij brandweer/veiligheidsregio.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.10 Water

Bij plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid. Er wordt naar gestreefd om het bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Het behalen/behouden van de goede ecologische toestand betekent het bereiken van een evenwichtige samenstelling van planten- en diersoorten en een chemische samenstelling die geen belemmering vormt voor een gezond ecosysteem.

Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn het Nationaal Waterplan (NWP) en het vernieuwde Bestuursakkoord Water (NBW-actueel 2008) en de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het NWP beschrijft in hoofdlijnen het nationale waterbeleid voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het NBW heeft tot "doel" om in de periode tot 2015 het watersysteem te verbeteren en op orde te houden en te anticiperen op de klimaatsverandering (o.a. wateroverlast voorkomen). In de SVIR wordt aangegeven dat het belangrijk is dat bij ruimtelijke plannen, waaronder plannen voor stedelijke (her)ontwikkeling, rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Hiervoor is een samenhangende inzet van afwegingsinstrumenten zoals de watertoets nodig.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:

  • Wet op de waterhuishouding;
  • Wet op de waterkering;
  • Grondwaterwet;
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
  • Wet verontreiniging zeewater;
  • Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904);
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte');
  • Waterstaatswet 1900;
  • Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. De uitvoering van het waterbeheer is een taak van de waterschappen.

Beleid Waterschap
In West-Overijssel beheert het Waterschap Groot Salland zowel de kwaliteit als het peil (kwantiteit) van het oppervlaktewater. Daarnaast beheert het waterschap de waterkeringen. Afstemming van waterbeleid op Europees, rijks-, provinciaal en regionaal niveau en een goede samenwerking met de waterpartners is een must om dit mogelijk te maken. In het "Waterbeheersplan 2010 - 2015", zet het waterschap het beleid voor de komende jaren op een rij om de nagestreefde doelstellingen voor de korte en lange termijn te realiseren.

Gemeentelijk beleid - Waterplan Raalte
Het Waterplan Raalte "Een helder verhaal" is een gezamenlijk plan van de gemeente en het Waterschap. Hierin wordt een kader geschapen voor het maken van beleidsmatige en procesmatige afspraken over de wijze waarop ruimtelijke ordening en water op elkaar afgestemd moeten worden. Het is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Daarmee vormt het een basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem en daarnaast biedt het een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het rapport is een visie op de toekomst van het watersysteem uiteengezet. Deze visie heeft een vertaling gekregen in een concrete set van maatregelen voor de thema's:

  • te veel en te weinig water (wateroverlast);
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • waterbeleving;
  • communiceren.

Gemeentelijk beleid - Gemeentelijk Rioleringsplan
De gemeente Raalte heeft een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) vastgesteld voor een periode van 2014-2020. In het GRP zijn de zorgplichten voor het afvalwater, hemelwater en grondwater ingevuld en is de benodigde financiële dekking bepaald. Het beoogde effect betreft het volgende: een goede invulling geven aan de wettelijke zorgplichten gedekt door een gezonde voorziening, zodat:

  • voor hemelwater wordt gestreefd naar ontvlechten, zodat alleen nog afvalwater wordt afgevoerd naar de RWZI;
  • hemelwater lokaal benutten, infiltreren of lozen op oppervlaktewater;
  • grondwateroverlast oplossen als er structurele overlast is die doelmatig met maatregelen kan worden opgelost;
  • samenwerking binnen de regio en met het Waterschap Groot Salland om de kwetsbaarheid van de individuele organisaties te verminderen.

Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een (hoofd)watergang. Op enige afstand liggen de watergangen nr. SW.55.98 en SW.55.104 (Hondemotswetering). Deze watergangen zijn onderdeel van het watersysteem Raalte. De watergangen zijn eigendom van en in beheer en onderhoud bij het waterschap Groot Salland.

Veiligheid
Met het oog op het overstromingsrisico dienen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor kapitaalsintensieve en/of publieksaantrekkende functies in de laaggelegen gebieden van oudsher zo veel mogelijk vermeden worden. Onderhavig gebied behoort niet tot deze gebieden.

Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Er is geen sprake van grondwateroverlast.

Riolering
Het rioleringssysteem in de gemeente Raalte is niet overal gelijk. In de Zwolsesstraat ligt een gemengd stelsel. In de nabijheid van het plangebied liggen transportriolen en rioolpersleidingen, maar deze hebben geen invloed op het plangebied. Regenwater van verhard oppervlak wordt niet aangesloten op riool.

Afvalwater

Er is geen toename van het afvalwater gelet op feit dat er nabij het plangebied het bestaande zwembad en sporthallen gesloopt worden. Het vuilwater kan worden afgevoerd naar het bestaande gemengde rioolstelsel in de Zwolsestraat

Hemelwater
De gemeente streeft er naar waar mogelijk de duurzaamheidprincipes (trits vasthouden-bergen-afvoeren) voor het waterbeheer in Raalte toe te passen. De nadruk ligt daarbij opnieuw te ontwikkelen bebouwing, maar dit wordt tevens beoordeeld voor delen van het plangebied waar geen structurele ingrepen zijn voorzien. De aandacht is hierbij voornamelijk gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit en de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering. Dit is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voldoende waterberging wordt gerealiseerd.

In en grenzend aan het plangebied is in de bestaande situatie geen oppervlaktewater aanwezig (op enige afstand een watergang). Het verhard oppervlak bestaat uit max. 8.250 m2 dakoppervlak en ca. 2.750 m2 parkeerverharding. De ondergrond is geschikt voor infiltratie. De grondwaterstand is voldoende laag om infiltratie mogelijk te maken.

Bovengrondse afvoer en infiltratie van hemelwater heeft de voorkeur boven ondergrondse voorzieningen. Zichtbaarheid is de beste garantie tegen foutieve aansluitingen en draagt bij aan de bewustwording van lozers. Om hier invulling aan te geven kiest de gemeente Raalte bij voorkeur om dit te realiseren door de aanleg van wadi 's. In de wadi's kan het hemelwater tijdelijk worden geborgen en kan infiltratie plaatsvinden via een graspassage. Een combinatie van infiltratie voorzieningen met waterpasserende verharding voor het parkeerterrein kan goed worden toegepast.

De wadi krijgt een overloop naar de watergang SW.55.104 (Hondemotswetering).

Samenvatting
Bij nieuwe bouwplannen in het plangebied moet worden aangesloten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • er grondwaterneutraal gebouwd moet worden;
  • regenwater binnen het plangebied waar mogelijk geïnfiltreerd moet worden in de bodem met een eventuele mogelijkhe overloop naar oppervlaktewater;
  • voldoende waterberging (min. 20 mm) aanwezig is;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen niet is toegestaan.

Afstemming Waterschap Groot Salland
Het voorontwerpbestemmingsplan is begin april 2015 door de gemeente besproken met het Waterschap Groot Salland.

Het waterschap Groot Salland is tevens geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl/). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'normale procedure' van de watertoets wordt toegepast, omdat er sprake is van een waterbelang. Het watertoetsresultaat is opgenomen in bijlage 11 van deze toelichting.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De bestemming die met dit bestemmingsplan vastgelegd wordt, maakt het sportcomplex Tijenraan met bijbehorende voorzieningen mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, mogelijk maakt.

Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het bestemmingsplan maakt door middel van de bestemmingen sportvoorzieningen mogelijk. Het betreft een verplaatsing van een bestaande voorziening naar een locatie nabij de bestaande locatie. De verwachting, dat dit niet gepaard zal gaan met een grote toename aan verkeersintensiteiten en een toename van de milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Als gevolg van de realisatie van het plan zijn er naar verwachting ook nauwelijks effecten op het milieu te verwachten. De onderzoeken en de beoordeling die in het kader van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd, ondersteunen deze conclusie.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt aan de rand van een stedelijke omgeving met daaromheen wegen, wonen, groen en voorzieningen in de vorm van een scholen, horeca en sport. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

Hoofdstuk 5 Het plan

5.1 Inleiding

Zoals uit voorgaande hoofdstukken volgt wordt het bestaande sportcomplex gesloopt en een nieuw sportcomplex 'Nieuw-Tijenraan' gerealiseerd aan de westzijde van de Zwolsestraat, te noorden van de onderwijsinstelling Landstede. Het nieuwe Tijenraan omvat globaal de volgende functies:

  • Twee sporthallen met bijbehorende voorzieningen;
  • Zwembad (wedstrijd-, therapie- en multifunctioneel bassin);
  • Horeca (multifunctionele horecaruimte voor meervoudig gebruik);
  • Kantoorruimte Sportbedrijf (werkplekken en vergaderruimtes).

In dit hoofdstuk wordt de toekomstige situatie beschreven aan de hand van het opgestelde programma van eisen en de stedenbouwkundige en ruimtelijke uitgangspunten.

5.2 Programma van eisen

De gemeenteraad heeft 20 februari 2014 besloten om een programma van eisen vast te stellen voor de sloop en nieuwbouw van Tijenraan. In het programma van eisen is onder meer onderzocht welke functies wenselijk zijn in het nieuwe Tijenraan. Dit heeft geresulteerd in een zogeheten adviesmodel dat 20 februari 2014 door de raad is goedgekeurd. In het adviesmodel staat centraal dat:

  • a. er een ambitie ligt die erop gericht is om de dalende trend van het gebruik van Tijenraan een halt toe te roepen;
  • b. het huidige verenigingsgebruik gecontinueerd kan worden met een kwaliteitsniveau dat in tegenstelling tot het huidige Tijenraan voldoet aan de eisen van de sportbonden;
  • c. de recreatiefunctie van het zwembad gewaarborgd blijft, zij het op kleinere schaal dan in het huidige Tijenraan.

Het adviesmodel van het Programma van Eisen omvat in essentie de volgende functionaliteit.

Sport

  • Een sporthal en sportzaal aan elkaar gekoppeld, uitgerust met een tribune en een akoestische scheidingswand die borgt dat tegelijkertijd wedstrijden kunnen worden gespeeld (geldt met name voor handbal en volleybal). In 2015 is besloten dat er in plaats van een sporthal en een sportzaal 2 sporthallen worden gerealiseerd.
  • De sporthallen bieden ook goede mogelijkheden voor sporten die nu geen gebruik maken van Tijenraan (bijvoorbeeld tafeltennis of zaalvoetbal).
  • Ruimte voor biljart (een kleinere ruimte dan nu het geval is omwille van de betaalbaarheid).

Zwembad

  • Wedstrijdbassin dat is gedimensioneerd op wedstrijdzwemmen, (recreatief)baanzwemmen, waterpolotrainingen en synchroon zwemmen (huidig gebruik).
  • Therapiebassin dat ruimte biedt voor doelgroepen en therapeutische zwemmers.
  • Een multifunctioneel bassin met een geschikte temperatuur voor instructie zwemmen en doelgroepen. Dit 3e bassin geeft het Sportbedrijf de kans om de vraag van doelgroepen te accommoderen, wat nu niet mogelijk is door de beperkingen van het huidige recreatiebassin.
  • Recreatieve functie voor gezinnen met jonge kinderen.

Horeca

  • Een goed bereikbare, toegankelijke en multifunctionele horecaruimte die bij voorkeur is geïntegreerd met de entreeruimte (referentie: sportcentrum De Koekoek in Vaassen). Ook zijn zichtrelaties met het zwembad en de sporthal belangrijk. De horeca neemt daarmee een sleutelpositie in Nieuw-Tijenraan in. In een dergelijke opzet is meer zeggenschap wenselijk voor de verenigingen in vergelijking met de huidige situatie. NB: dit vraagt derhalve om een zorgvuldige afstemming in het vervolgtraject.
  • Het Programma van Eisen gaat uit van een grotere ruimte dan nu het geval is, zodat de ruimte meervoudig gebruikt kan worden (evenementen, bijeenkomsten) en er ruimte is om de gewenste thuishonkfunctie voor verenigingen te ontplooien.

Kantoorruimte Sportbedrijf

  • Er is rekening gehouden met 6 tot maximaal 8 flexibele werkplekken (er zijn er nu 8 vast).
  • Het Programma van Eisen voorziet in een grote vergaderruimte en een kleine vergaderruimte, die ook gebruikt kunnen worden door verenigingen en derden.
  • De kantoorruimte is doelmatig en representatief en heeft een goede ligging ten opzichte van de entreezone.

Het Programma van Eisen leidt tot de volgende ruimteclaim:

  • programma Nieuw-Tijenraan: 7.700 m2 (footprint c.q. het te bebouwen oppervlak inclusief beheerruimte);
  • optie extra programma commerciële functies 500 m2;
  • Daarnaast wordt bij de aanleg van parkeerplaatsen rekening gehouden met de bestaande parkeerproblematiek bij Landstede (zie paragraaf 5.3). Daarnaast geldt als uitgangspunt dat er voorzien moet worden in een keerlus voor bussen en twee bus-parkeerplaatsen.

5.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Stedenbouwkundig model

Op 29 januari 2015 heeft de gemeenteraad het definitieve besluit genomen om een nieuw sportcomplex in Raalte te bouwen. In overleg met gebruikers heeft het college van B&W voorgesteld een aantal wijzigingen door te voeren. Hiermee is de Gemeenteraad akkoord gegaan. De belangrijkste aanpassingen zijn:

  • Nieuw-Tijenraan krijgt de beschikking over een dubbele sporthal in plaats van anderhalve sporthal, dit in combinatie met de sloop van de Rohda-hal en het vernieuwen van de openbare ruimte van de plek die het huidige Tijenraan ‘achterlaat’
  • De sporthallen worden verbreed van 24 meter naar 28 meter voor een beter zicht vanaf de tribune, ruimte voor tijdelijke tribunes en een extra veld voor de volleybal
  • Het wedstrijdbassin wordt deels 3 meter diep voor de duikvereniging en de reddingsbrigade
  • Het multifunctionele zwembad wordt 8 x 15 meter en het therapiebad wordt 10 x 12,5 meter
  • Het recreatieve profiel van het zwembad wordt versterkt door een springplank, whirlpool en indien kosten neutraal een (grote) glijbaan
  • Het sportcomplex wordt gerealiseerd conform de internationale toegankelijkheid standaard (ITS), zodat het gebouw goed is te gebruiken door mensen met een beperking
  • Rohda krijgt een extra kunstgrasveld om het verlies van een trainingsveld op te vangen.

Deze aanpassingen leiden niet tot een aanpassing van het model, dat als basis heeft gediend voor de keuze van de voorkeurslocatie.

Stedenbouwkundige uitgansgpunten

De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn weergegeven in bijlage 14. In deze bijlage wordt nader ingegaan op de aspecten stedenbouw en architectuur, landschap en parkeren en verkeer.

Sfeerimpressie

In onderstaande foto's is een sfeerimpressie van Nieuw-Tijenraan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20150003-0002_0030.png"

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht - de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien.

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene op te nemen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

De omschrijving van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en het gebruik van gronden en gebouwen is vermeld in hoofdstuk 2. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld (zie ook paragraaf 6.2).

Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen. Het betreft in dit bestemmingsplan de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 ten slotte bevat regels ten aanzien van het overgangsrecht en de tenaamstelling van het plan.

6.2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt ingegaan op de bestemmingregels die dit bestemmingsplan kent.

Artikel 3 Sport

De voor Sport aangewezen gronden mogen worden gebruik ten behoeve van sport en sportieve recreatie, medische en/of therapeutische praktijken die gerelateerd zijn aan sportactiviteiten, verenigingsleven, vergaderruimte, kinderopvang, horecavoorzieningen voor zover hoofdzakelijk rechtstreeks gerelateerd aan het toegestane gebruik en kantoorruimte ten behoeve van de genoemde functies.

In de bouwregels is bepaald dat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd, met uitzondeirng van bergingen en fietsenstallingen. Er mag in totaal 500 m2 aan bergingen en fietsenstallingen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding. Voor het nieuwe sportcomplex is een maximale hoogte van 10,5 meter noodzakelijk. Aan de zuidzijde (entree/parkeerterrein) is de maximale hoogte 13 meter, zodat functies eventueel gestapeld kunnen worden (en de footprint verkleind). Deze hoogte geldt voor de hele breedte van de zuidzijde van het bouwvlak met een maximale 'diepte' van 1/3 van het bouwvlak. Voor de glijbaan met bijbehorende bebouwing is een hoogte van maximaal 20 meter toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat het innamepunt van het ventilatiesysteem van de gebouwen niet mag worden gerealiseerd op gronden waar de geurbelasting vanwege de RWZI hoger is dan 1,0 OuE/m3, zoals aangegeven in figuur 4.2 van de toelichting.

Ten aanzien van parkeren is bepaald dat er ten minste 130 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd op gronden die zijn aangeduid als parkeerterrein. Parkeren mag binnen het plangebied uitsluitend plaatsvinden op die gronden. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regel, dat er minimaal 130 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd, als de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Tot slot zijn er maximale bouwhoogtes opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Inspraak

Gezien de intensieve communicatie met omwonenden en gebruikers van het plangebied en de directe omgeving ervan is besloten om dit plan niet ter inzage te leggen in het kader van inspraak alvorens de officiële procedure te starten. Gestart wordt met de ter inzage legging van het ontwerpplan, waartegen een ieder zienswijzen kan indienen.

7.1.2 Overleg

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Overijssel en het Waterschap Groot Salland. De provincie ziet geen aanleiding voor het maken van opmerkingen. Met het Waterschap Groot Salland is afgesproken gezamenlijk te bepalen op welke wijze het hemelwater het best kan worden afgekoppeld.

7.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 21 mei 2015 tot en met 1 juli 2015 ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van terinzagelegging kon eenieder naar schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren brengen bij de gemeenteraad.

Er is één zienswijze ingediend, te weten door het Waterschap Groot-Salland. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota van Zienswijzen, die als bijlage 15 bijgevoegd.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

De gronden zijn eigendom van de gemeente Raalte. Het plan wordt ontwikkeld door de gemeente. De financieel-economische haalbaarheid is onderzocht. Op basis daarvan
kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van het nieuwe sportcomplex in financiële zin haalbaar is. De gemeente heeft een budget ter beschikking gesteld waarmee de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de uitvoering van het plan zijn gedekt. Daarmee is het plan economisch uitvoerbaar. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.