direct naar inhoud van Artikel 10 Wonen - 3
Plan: Raalte, Salland I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20120015-0002

Artikel 10 Wonen - 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen - 3 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis in de volgende categorieën:
  • b. ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. "vrijstaand", voor vrijstaande woningen;
    • 2. "twee-aaneen", voor twee-aaneengebouwde woningen;
    • 3. "aaneengebouwd", voor aaneengebouwde woningen;
    • 4. "gestapeld", voor gestapelde woningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage", tevens voor een ondergrondse parkeergarage;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf", tevens voor bedrijven in categorie 1 en 2 zoals vermeld in Bijlage 1: Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een maximale bruto-vloeroppervlakte van 140 m2, mits de bedrijfsfunctie ondergeschikt is aan de woonfunctie en het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • e. ter plaatse van de aanduiding "kantoor", voor kantoren en dienstverlening (zonder baliefuncties);
  • f. ter plaatse van de aanduiding "gemengd", op de begane grond, met een maximum oppervlakte van 515 m² voor:
    • 1. maatschappelijke voorzieningen;
    • 2. detailhandel;
    • 3. lichte horeca;
    • 4. dienstverlening;

met de daarbijbehorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. paden;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. (infiltratie)groenvoorzieningen;
  • l. water.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte dan wel de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven goot- dan wel bouwhoogte;
  • c. de dakhelling van een gebouw mag niet minder dan 25º bedragen en niet meer dan 600 bedragen, tenzij uitsluitend een bouwhoogte op de verbeelding is opgenomen, dan geldt er geen minimum of maximum dakhelling;
  • d. een hoofdgebouw mag niet worden gebouw ter plaatse van de aanduiding "bedrijf";
  • e. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan de niet aangebouwde zijde ten minste 3 m te bedragen.

10.2.2 Bedrijfsgebouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 10.2.1 ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" geldt dat:

  • a. een bedrijfsgebouw uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" mag worden gebouwd;
  • b. de goothoogte dan wel de bouwhoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan de op de verbeelding aangegeven goot- dan wel bouwhoogte;
  • c. bedrijfsgebouwen een platte dakafdekking hebben.

10.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat dit niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen in, dan wel ten minste 1 m uit de perceelgrens te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen waaronder mede begrepen overkappingen binnen de bestemming Tuin als bedoeld in 6.2.2  onder c bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de totale bebouwing niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  • d. de goothoogte, bouwhoogte, en bij toepassing van een hellend dak, de dakhelling van bijbehorende bouwwerken dienen te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Goothoogte in meters.   Bouwhoogte in meters.   Dakhelling in graden.  
Min.   Max.   Min.   Max.   Min.   Max.  
-   3,25   -   5,50   25   60  

  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen tot 3 m achter de achterste bouwgrens maximaal 6,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1,5 m;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder d is een andere dakhelling toegestaan waarbij wordt aangesloten bij de kapvorm van het hoofdgebouw;
  • g. in aanvulling op het bepaalde onder d geldt dat bij toepassing van een lessenaarsdak, het dakvlak naar de dichtstbijzijnde perceelsgrens dient te worden gericht;
  • h. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken blijven buiten beschouwing: (gedeelten van) gebouwen gelegen binnen het bouwvlak meer dan 3 m van de zijdelingse perceelsgrens aan de niet aangebouwde zijde(n) van het hoofdgebouw, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op de bouwvlakken met de aanduiding 'bijgebouwen'.

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel dan wel het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,7 m bedragen.

10.2.5 Overkappingen

Voor overkappingen geldt in aanvulling op het bepaalde in 10.2.3 respectievelijk 10.2.4  de volgende regel:

  • a. een overkapping dient ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag een overkapping tot niet minder dan 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd met dien verstande dat de overkapping aan de voorzijde geheel open dient te zijn;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 m mag bedragen, tenzij de afstand tot de voorgevel of het verlengde daarvan meer dan 3 m bedraagt, in welk geval de in 10.2.3 onder d genoemde goot- en bouwhoogtes van toepassing zijn;
  • d. overkappingen worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte en het percentage als bedoeld in 10.2.3 onder c.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de milieusituatie.

10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.1  onder c en de bouw van gebouwen toestaan met een plat dak of met een kap met een afwijkende dakhelling.

10.4.2 Toetsingscriteria

De in 10.4.1 vermelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.5 Specifieke gebruiksregels

10.5.1 Gebruik in overeenstemming met de bestemming

In overeenstemming met de bestemming is een gebruik van 35% of 50 m2 van de woning voor een beroep en/of bedrijf aan huis met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie dient te worden behouden;
  • b. het bedoelde gebruik mag geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen sprake mag zijn van bedrijvigheid, die valt onder de werking van het inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de woonomgeving in overeenstemming dient te zijn;
    • 3. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, in die zin dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw dient te zijn;
  • c. geen sprake mag zijn van activiteiten die zodanig verkeersaantrekkend zijn dat zij kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in direct verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels
10.6.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.1  voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning).

10.6.2 Toetsingscriteria:

De in 10.6.1 vermelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per woning niet meer dan één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is.