Plan: | Buitensportcentrum Raalte |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0177.BP20120009-0003 |
'Vier-lagenbenadering'
In paragraaf 3.2 van de Provinciale Omgevingsvisie wordt uiteengezet hoe het provinciale uitvoeringsmodel stuurt op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Deze drie niveaus sturen op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie of, waar en hoe een ruimtelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van Generieke beleidskeuzes, Ontwikkelingsperspectieven en beleidsperspectieven en Gebiedskenmerken.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.
De beoogde ontwikkeling vloeit niet voort uit een keuze van EU, Rijk maar is wel een keuze van de provincie. De ontwikkeling van het Buitensportcentrum Raalte vloeit namelijk voort uit de gebiedsvisie Pilot Raalte Noord. Deze gebiedsvisie is een uitwerking van het Reconstructieplan Salland-Twente. Daarin wordt gesteld dat het bedrijf bijdraagt aan de vitaliteit van het landelijk gebied en aan multifunctioneel gebruik van het platteland. In de visie worden twee oplossingsrichtingen beschreven: verplaatsing van het bedrijf naar één van de zoekgebieden voor recreatie in het visiegebied of inpassing op de huidige locatie. In paragraaf 3.2 worden de alternatieve locaties beschreven. Omdat hieruit blijkt dat verplaatsing niet haalbaar is, is besloten om te kiezen voor inpassing op de huidige locatie.
Ontwikkelingsperspectieven
In paragraaf 2.6 van de Omgevingsvisie zijn voor de Groene en Stedelijke omgeving 6 ontwikkelingsperspectieven geïntroduceerd. De ontwikkelingsperspectieven geven richting wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend.
Het plangebied is gelegen in zone 1: "realisatie groene en blauwe hoofdstructuur". Conform de oplossingsrichtingen die beschreven zijn in de gebiedsvisie Pilot Raalte Noord, is in eerste instantie onderzocht of verplaatsing naar één van de zoekgebieden voor recreatie (zoals opgenomen in de visie) mogelijk was (zie paragraaf 3.2). Hieruit is gebleken dat verplaatsing niet mogelijk is. In de Variantenanalyse (zie Bijlage 1) is vervolgens onderzocht op welke wijze het bedrijf het beste op de huidige locatie ingepast kan worden. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het paintballterrein te verplaatsen naar de zuidrand van het bos. Hierdoor worden de activiteiten geconcentreerd aan de randen van het EHS-gebied.
Gebiedskenmerken
De provincie Overijssel wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. De aanwezige gebiedskenmerken in zowel de Groene als de Stedelijke omgeving zijn onderscheiden in 4 lagen:
In de Catalogus gebiedskenmerken zijn deze lagen verder uitgewerkt. In de onderstaande tabel is aangegeven onder welke aanduiding het plangebied valt binnen elke laag.
laag | aanduiding |
natuurlijke laag | dekzandvlakte en ruggen |
laag agrarisch cultuurlandschap | jonge heide- en broekontginningslandschap |
stedelijke laag | - |
lust- en leisurelaag | donkerte |
Met betrekking tot dekzandvlakte en ruggen is de norm dat deze een beschermende bestemmingsregeling hebben, gericht op de instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.
Voor gronden met de bestemming Natuur is in het bestemmingsplan een uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning opgenomen voor werken en werkzaamheden die invloed hebben op het reliëf, zoals egaliseren, ophogen, afgraven en grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm (zoals diepploegen).
Ten aanzien van het jonge heide- en broekontginningslandschap is gesteld dat als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, deze ontwikkelingen bij moeten dragen aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Het plangebied is gelegen in een bosgebied. De ontwikkeling tast het agrarische ontginningslandschap niet aan.
Het plangebied is overwegend in de lust- en leisurelaag donkerte. Vermijding van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied staat hierbij voorop. Dit betekent dat kunstlicht minimaal dient te worden ingezet.
In de regels van het bestemmingsplan wordt opgenomen dat terreinverlichting maximaal 1,5 hoog mag zijn. Hiermee wordt het gebruik van kunstlicht beperkt.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Nieuwvestiging in de groene omgeving is uitsluitend toegestaan indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. De maatregelen om aan dit vereiste te voldoen zijn beschreven in het Bedrijfsnatuurplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, en vallen samen met de maatregelen die nodig zijn in het kader van de EHS.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Omgevingsvisie en -verordening zijn de ontwikkelingsperspectieven en regelgeving met betrekking tot de EHS geformuleerd. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS waarbij tevens rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteit en beleving van rust. Dat betekent dat er geen ruimte is voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van de EHS, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij hanteert de provincie de zogenaamde EHS-spelregels: herbegrenzing van de EHS, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het 'nee, tenzij'-principe en de overige spelregels zijn verankerd in de provinciale Omgevingsverordening 2009.
Volgens de Omgevingsverordening van provincie Overijssel wijzen bestemmingsplannen binnen de EHS geen bestemmingen aan of stellen geen regels die activiteiten mogelijk maken die significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden zullen of kunnen hebben (artikel 2.7.3 lid 2c). Wanneer kan worden aangetoond en gewaarborgd dat de bestemming en/of activiteiten geen significant negatieve effect hebben op de waarden van de EHS, zal geen ontheffing nodig zijn.
Indien de bestemming significant negatieve effecten op de EHS, kent de omgevingsverordening enkele mogelijkheden om af te wijken van het basisprincipe zoals verwoord in artikel 2.7.3. De eerste mogelijkheid is wanneer er sprake is van een groot openbaar belang (artikel 2.7.6. lid 2a). Een tweede mogelijkheid is dat de provincie ontheffing verleend op basis van artikel 2.7.6 lid 4, wanneer sprake is van relatief kleinschalige wijziging als is aangetoond en verzekerd dat 1) de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate worden aangetast; 2) de kwaliteit en kwantiteiten van de EHS ten minste worden behouden; 3) plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties; 4) maatregelen bevat die resulteren in een goede landschappelijk en natuurlijke inpassing.
Toetsing
Het plangebied is gelegen in de EHS. De activiteiten in het plangebied leiden mogelijk tot negatieve effecten op de EHS. De ruimtelijke ontwikkeling is daarom gezien de Omgevingsverordening 2009 toelaatbaar als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Gedeputeerde Staten hebben op 21 februari 2012 besloten hiervoor ontheffing te verlenen van de Omgevingsverordening, zie Bijlage 2. (Compenserende) maatregelen zoals beschreven in het Bedrijfsnatuurplan vormden de grondslag en worden in dit bestemmingsplan juridisch gewaarborgd.
In het natuurbeheerplan begrenzen Gedeputeerde Staten de gebieden waar subsidiëring van beheer van (agrarische) natuur en landschapselementen plaats kan vinden. Ook wordt aangegeven waar kwaliteitsimpulsen voor natuur en landschap mogelijk zijn. Daarnaast beschrijft het natuurbeheerplan per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn en stelt het natuurbeheerplan zo nodig aanvullende eisen ten aanzien van het uitvoeren van bepaalde inrichtings- en beheermaatregelen. Het plangebied is aangemerkt met het natuurbeheertype 'Droog bos met productie'. Er zijn hiervoor geen inrichtings- en beheersmaatregelen opgenomen.
Om te komen tot een integraal ruimtelijk beleid voor het buitengebied van Salland is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie van het LOP is vastgesteld in het najaar van 2008 en de aanvullende stukken thematische uitwerking en het uitvoeringsprogramma zijn eind 2009 afgerond. Op dit moment wordt aan de uitvoering van het LOP gewerkt. Voorbeelden hiervan zijn de projecten Kostbaar Salland en Shees (Streek eigen huis en erf Salland). Beide projecten zijn gericht op het versterken en verbeteren van de landschapselementen en de erven in het buitengebied.
Het LOP vormt een belangrijke onderlegger voor bestemmingsplannen waarvan het plangebied in het buitengebied is gelegen. Het LOP biedt op hoofdlijnen kaders en spelregels voor de toekomst van het landschap van Salland. Vanuit de visie wordt duidelijk welke ontwikkelingen op welke wijze passen in het Sallandse landschap en hoe het karakter van dit landschap versterkt kan worden. De visie streeft naar een duurzaam en vitaal landschap met een hoge gebruikswaarde voor landbouw, wonen, werken en recreatie. De opgave is telkens bestaande waarden te behouden (beschermen) en de ruimtelijke karakteristiek van de onderscheiden deelgebieden (verder) te versterken en te ontwikkelen.
De visie geeft richting aan nieuwe ontwikkelingen. Het huidige landschap is geen statisch gegeven, maar verandert constant door nieuwe woonvormen, schaalvergroting – of juist verbreding – van landbouw, veranderend grondgebruik, klimaatverandering, nieuwe eisen aan de toegankelijkheid van het buitengebied, etc. De dynamiek in het gebied wordt aangegrepen om het landschap te versterken en te ontwikkelen. De ontwikkelingen die in het gebied spelen en op het gebied afkomen worden ingezet als 'motoren' voor landschapsontwikkeling. In de visie zijn alle motoren in principe gelijkwaardig; het gaat vooral om de kansen die deze ontwikkelingen voor het landschap (kunnen) bieden. De belangrijkste motoren zijn benoemd in deze visie: wateropgave, natuurontwikkeling, dynamiek in de landbouw, landelijk wonen en werken, overgang stad-land en recreatie. In de toekomst kunnen zich nieuwe motoren aandienen.
Uitgangspunt voor alle ontwikkelingen in het buitengebied van Salland zijn de kenmerken van de deelgebieden uit de visie. Deze deelgebieden omvatten landschappelijke eenheden en geven inzicht in de ontstaansgeschiedenis (genese) van het landschap en de bewerking door de mens (cultuurhistorie). Het landschap van Salland is grofweg in tweeën te delen: het rivierenlandschap en het dekzandlandschap. Binnen deze tweedeling zijn vervolgens zeven deelgebieden onderscheidden.
Voor ieder deelgebied is een visie opgenomen en is aangegeven waarop het landschapsbeleid is gericht. Voor dit bestemmingsplan is de visie op het zandgebied van belang.
Zandgebied
Het gehele zandgebied bestaat uit een afwisseling van oost-westgeoriënteerde dekzandruggen en laagten met weteringen. Binnen het zandgebied is een verdeling waar te nemen: gebieden waar de ruggen een meer uitgesproken karakter hebben in hoogteligging en ruimtelijke verdichting (groen) en het landschap waar de ruggen en laagten ruimtelijk minder structurerend zijn en het ontginningslandschap de boventoon voert (bruin). Naast de ondergrond speelt de ontginningsgeschiedenis (rationele aanpak, periode van ontginningen) een bepalende rol in het karakter van deze gebieden.
De rapportage thema-uitwerkingen, behorende bij het LOP, bevat de uitwerking van drie belangrijke structuurdragers van het Sallandse landschap: erven, weteringen en lanen. Deze thema-uitwerkingen geven handvatten en inspiratie voor de uitwerking van initiatieven op deze thema's. De thema-uitwerkingen worden door de gemeenten gebruikt om in de oriëntatiefase het gesprek met een initiatiefnemer aan te gaan en op die wijze de kwaliteit van het initiatief te vergroten. Ook kunnen de initiatiefnemers er zelf inspiratie uit putten.