direct naar inhoud van Artikel 3: Agrarisch met waarden - Landschap
Plan: Ter Borgweg 14
Status: Vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20100001-0002

Artikel 3: Agrarisch met waarden - Landschap

3.1. Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, zoals genoemd in artikel 1 onder 7onder a, b, e en i;
  • b. een intensieve veehouderij, zoals genoemd in artikel 1 onder 7 onder c, ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";
  • c. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
  • d. evenementen;
  • e. recreatief medegebruik;
  • f. de in tabel 1 vermelde toegestane nevenfuncties;

met de daarbij behorende:

  • g. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water;
  • h. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • i. bedrijfswoning;
  • j. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Tabel 1 Niet-agrarische nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie   maximaal aantal m2  
  gronden in gebruik voor nevenfunctie   bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie  
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten   -   100  
inpandige opslag en staling   -   500  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   -   200  
kano-, boot- of fietsenverhuur   -   100  
rondleidingen op het agrarisch bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte)   gehele bedrijf   100  
kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis     50  

3.2. Bouwregels
3.2.1. Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. er zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, zal inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 750 m3 bedragen;
  • e. de goothoogte van de bedrijfswoning zal ten hoogste 4,50 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de bedrijfswoning zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • g. de dakhelling van de bedrijfswoning zal ten minste 20° bedragen;
  • h. de dakhelling van de bedrijfswoning zal ten hoogste 55° bedragen;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van teeltondersteunende kassen zal ten hoogste 500 m2 bedragen;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van een rijhal ten behoeve van een paardenfokkerij zal ten hoogste 1.000 m2 bedragen;
  • k. de goothoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 5,50 m bedagen;
  • l. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 12,00 m bedragen;
  • m. de dakhelling van bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten minste 12° bedragen;
  • n. de dakhelling van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 55° bedragen.

3.2.2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning zullen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning zal ten hoogste 100 m2 bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m2 bedragen;
  • d. de afstand tussen een bijgebouw en de bedrijfswoning zal ten hoogste 20,00 m bedragen;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

3.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zullen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en veekeringen;
  • b. er zal ten hoogste één windturbine worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een windturbine zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van sleufsilo's zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van voedersilo's zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van mestsilo's zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van mestopslagplaten zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van verlichting ten behoeve van paardenbakken zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • i. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 zal bedragen;
  • j. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

3.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing alsmede aan de terreininrichting teneinde een verantwoorde landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf te verzekeren, indien en voor zover meer dan 1.000 m3 aan bebouwing wordt opgericht.

3.4. Afwijken van de bouwregels
3.4.1. Ten behoeve van overschrijding van het bouwvlak

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1sub a., lid 3.2.2 sub a en lid 3.2.3 sub a, met inachtneming van het volgende:

  • a. overschrijding van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan is in ieder geval sprake, indien de overschrijding van het bouwvlak vanwege de milieuwetgeving of het dierenwelzijn is vereist;
  • b. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing waarbij tevens de bestaande landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 3.1 sub c niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. het bouwvlak mag eenmalig worden overschreden met niet meer dan 25,00 m;
  • d. door het verlenen van de omgevingsvergunning mogen de omliggende agrarische percelen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

3.4.2. Ten behoeve van innovatieve stalsystemen waaronder serrestallen en boogstallen

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1sub k, m en n teneinde een afwijkende dakvorm voor bedrijfsgebouwen te realiseren, met inachtneming van het volgende:

  • a. ten behoeve van de bouw van serrestallen en/of boogstallen;
  • b. afwijken is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
  • c. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische waarden en natuurwaarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig worden aangetast.

3.4.3. Ten behoeve van kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestopslag buiten het bouwvlak

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.3sub a teneinde kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestopslag buiten het bouwvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien de bouwwerken, geen gebouwen zijnde aansluitend aan het bouwvlak en binnen een zone van 50 m vanaf de grens van het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • b. omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien voldoende afstand tot omliggende hindergevoelige objecten in acht wordt genomen;
  • c. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing waarbij tevens de bestaande landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 3.1 sub c niet onevenredig worden aangetast;
  • d. mestopslag in mestsilo's is niet toegestaan.

3.4.4. Ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1onder a teneinde tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. lage permanente en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan aansluitend aan het bouwvlak;
  • c. het oppervlak van lage permanente teeltondersteunende voorzieningen bedraagt ten hoogste 2 ha;
  • d. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing waarbij tevens de bestaande landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 3.1 sub c niet onevenredig worden aangetast.

3.4.5. Ten behoeve van paardenbakken behorende bij een agrarisch bedrijf

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 en 3.5 sub f ten behoeve paardenbakken buiten het bouwvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. per agrarisch bedrijf is maximaal één paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan;
  • b. de afmeting van een paardenbak mag maximaal 1.200 m² bedragen;
  • c. de paardenbakken dienen aansluitend aan het agrarische bouwvlak gerealiseerd te worden;
  • d. de afstand tussen de paardenbak en de bestemmingsvlakken van derden of agrarische bouwvlakken bedraagt ten minste 25,00 m;
  • e. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m.

3.4.6. Ten behoeve van de realisatie van een biomassavergistingsinstallatie

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van de realisatie van een biomassavergistingsinstallatie, met inachtneming van het volgende:

  • a. aan het verzoek om omgevingsvergunning wordt uitsluitend medewerking verleend indien sprake is van een duurzaam, volwaardig agrarisch bedrijf;
  • b. realisatie van de biomassavergistingsinstallatie dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak;
  • c. de inhoud van de biomassavergistingsilo's bedraagt ten hoogste 3.000 m³;
  • d. de verwerkingscapaciteit bedraagt ten hoogte 80 ton per dag;
  • e. de biomassavergisting dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn.

3.5. Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de bouwwerken ten behoeve van nevenfuncties, anders dan de in lid 3.1 bij recht toegestane nevenfuncties;
  • b. het gebruik van de gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoeder;
  • c. het gebruik van de gronden ten behoeve van buitenopslag met een totale stapelhoogte van meer dan 4,00 m;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een combinatie van nevenfuncties waarbij het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten meer bedraagt dan 800 m2 en meer dan 5.000 m2 onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • e. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak voor zover de gronden buiten het bouwvlak zijn gelegen;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

3.6. Afwijken van de gebruiksregels

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5 sub a ten behoeve van het toestaan van één of meer, anders dan bij recht toegestane nevenfuncties, met inachtneming van het volgende:

  • a. de nevenfunctie dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat nieuwbouw ten behoeve van de nevenfunctie tot ten hoogste 100 m² is toegestaan met dien verstande dat aangetoond dient te worden dat de nevenactiviteit niet passend is in de bestaande bebouwing;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat nevenfuncties waarvoor geen bebouwing nodig is tevens is toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits grenzend aan het bouwvlak;
  • d. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • e. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing waarbij tevens de bestaande landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 3.1 sub c niet onevenredig worden aangetast;
  • f. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  • g. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • i. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • j. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf dient behouden te worden en waar mogelijk worden versterkt;
  • k. detailhandel is uitsluitend toegestaan indien dit in directe relatie staat met de hoofdactiviteit;
  • l. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 800 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • m. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt tevens het volgende:
    • 1. de nevenfunctie is alleen toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 2. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
    • 3. uitsluitend mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, zijn toegestaan;
    • 4. de afstand tot het bouwvlak van derden bedraagt ten minste 50 m;
    • 5. de afstand tot andere verblijfsrecreatieve terreinen bedraagt ten minste 500 m;
    • 6. er dient een inrichtingsplan te worden overlegd waarin wordt aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de eisen uit het Landschapsontwikkelingsplan zoals is vastgesteld. Dit inrichtingsplan dient vergezeld te worden van deskundigenadvies over de inrichting van erf.

3.7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1. Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  • b. de aanleg van verhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden).

3.7.2. Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen;
  • a. het normale onderhoud of normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. binnen het bouwvlak plaatsvinden.

3.7.3. Voorwaarde

De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, zoals genoemd in lid 3.1 sub c.

3.8. Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1. Ten behoeve van het vergroten van agrarische bouwvlakken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap met inachtneming van het volgende:

  • a. wijziging van de begrenzing van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
  • b. wijziging van de begrenzing van het bouwvlak is alleen toelaatbaar indien het bestaande bouwvlak voor ten minste 60% bebouwd is;
  • c. de noodzaak tot uitbreiding dient aangetoond te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort;
  • d. de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • e. indien het bouwvlak vergroot wordt tot 1,5 ha dient er voorzien te worden in een landschappelijke inpassing waarbij tevens de bestaande landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder c niet onevenredig worden aangetast;
  • f. indien het bouwvlak tot meer dan 1,5 ha vergroot wordt, dient er een inrichtingsplan te worden overlegd waarin wordt aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de eisen uit het Landschapsontwikkelingsplan zoals is vastgesteld. Dit inrichtingsplan dient vergezeld te worden van deskundigenadvies over de inrichting van erf.

3.8.2. Ten behoeve van rood-voor-rood

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap met dien verstande dat:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de bestemmingswijziging niet leidt tot een belemmering van de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de bestemmingswijziging niet leidt tot een belemmering voor de nieuwvestiging van een intensief veehouderijbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'overig - vestigingsgebied' en de aanduiding 'overig - geen reconstructie';
  • d. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien ten minste 850 m² landschapsontsierende bedrijfsbebouwing wordt gesloopt met dien verstande dat het minimaal aanwezige en te slopen oppervlak per bouwvlak ten minste 250 m² bedraagt;
  • e. per 850 m² te slopen landschapsontsierende bedrijfsbebouwing is 1 compensatiewoning toegestaan;
  • f. alle op het bouwvlak aanwezige bebouwing, uitgezonderd de bedrijfswoning, bijgebouwen en karakteristieke bebouwing, dient te worden gesloopt;
  • g. de nieuw te realiseren burgerwoning dient te worden voorzien van een zelfstandig bouwvlak met de bestemming Wonen;
  • h. indien het zelfstandige bouwvlak zoals genoemd onder g niet binnen het voormalige agrarische bouwvlak gerealiseerd kan worden, is het toestaan van een nieuw bouwvlak elders in het plangebied toegestaan;
  • i. de huidige bedrijfswoning dient voorzien te worden van de bestemming Wonen;
  • j. de overige gronden van het voormalig agrarisch bouwvlak dienen te worden voorzien van de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap of Agrarisch met waarden - Natuur en landschap zonder bouwvlak;
  • k. de inhoudsmaat van de compensatiewoning niet meer mag bedragen dan 750 m³;
  • l. de oppervlakte van de compensatiebijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • m. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving van de compensatiewoning niet onevenredig mogen worden belemmerd;
  • n. compensatie ter plaatse niet is toegestaan wanneer er een onevenredige aantasting plaatsvindt van landschaps- en natuurwaarden die in het gebied of op het perceel aanwezig zijn;
  • o. er dient een inrichtingsplan te worden overlegd waarin wordt aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de eisen uit het Landschapsontwikkelingsplan zoals is vastgesteld. Dit inrichtingsplan dient vergezeld te worden van deskundigenadvies over de inrichting van erf;
  • p. er een inrichtingsplan dient te worden overlegd, waarin in ieder geval wordt aangetoond dat de ligging en uitstraling van de compensatiewoning passen binnen de bestaande bebouwingsstructuur.