direct naar inhoud van Artikel 7 Wonen - 1
Plan: Franciscushof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20090020-0003

Artikel 7 Wonen - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis in de volgende categorieën:
    • 1. vrijstaande woningen;
    • 2. twee-aaneengebouwde woningen;
    • 3. aaneengebouwde woningen;
    • 4. gestapelde woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';

met de daarbijbehorende:

  • b. aanbouwen en bijgebouwen;
  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. (infiltratie)groenvoorzieningen;
  • h. wegen, straten en paden;
  • i. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • j. per hoofdgebouw een parkeervoorziening op de begane grond van het hoofdgebouw ten behoeve van minimaal één motorvoertuig, ter plaatse van de aanduiding 'garage'.
7.1.2

Het aantal woningen bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de maximale goot- en bouwhoogte bedragen de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
  • c. de minimale goothoogte bedraagt de ter plaatse van de aanduiding 'minimale goothoogte' aangegeven goothoogte;
  • d. de minimale dakhelling bedraagt 25° en de maximale dakhelling bedraagt 50°;
  • e. het bebouwingspercentage van een bouwperceel ten behoeve van vrijstaande woningen, woningen twee-aaneen en aaneengebouwde woningen, inclusief aanbouwen en bijgebouwen, bedraagt maximaal 60%;
  • f. de bouwdiepte van hoofdgebouwen ten behoeve van vrijstaande woningen, woningen twee-aaneen en aaneengebouwde woningen bedraagt maximaal 15 m;
  • g. afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens is bij hoofdgebouwen van woningen in de volgende categorieën:
    vrijstaand aan twee zijden minimaal 3 m;
    twee-aaneen aan één zijde minimaal 3 m;
    aaneengebouwd aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoningen minimaal 3 m.
7.2.2 Aanbouwen en bijgebouwen , anders dan bij gestapelde woningen

Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van woningen, niet zijnde gestapelde woningen, gelden de volgende regels:

  • a. aanbouwen en bijgebouwen mogen binnen de bestemming wonen worden gerealiseerd;
  • b. aanbouwen en bijgebouwen dienen tenminste 3 m achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. aanbouwen en bijgebouwen dienen in, dan wel tenminste 1 m uit de bouwperceelgrens te worden gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m2 bedragen met dien verstande dat het bebouwingspercentage van een bouwperceel inclusief het hoofdgebouw maximaal 60% mag bedragen;
  • e. de goothoogte, bouwhoogte en, bij toepassing van een hellend dak, de dakhelling van de aanbouwen en bijgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
    Goothoogte in meters.   Bouwhoogte in meters.   Dakhelling in º  
    Min.   Max.   Min.   Max.   Min.   Max.  
    -   3,25   -   5,5   25   50  
  • f. in aanvulling op het bepaalde in artikel 7.2.2 onder e geldt dat bij toepassing van een lessenaarsdak, het dakvlak naar de dichtstbijzijnde perceelgrens dient te worden gericht;
  • g. in afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.2 onder e mag de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen tot 3 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 6,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1,5 m.
7.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen bij gestapelde woningen

Bij gestapelde woningen zijn geen aanbouwen en bijgebouwen toegestaan.

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,7 m bedragen.
7.2.5 Overkappingen bij woningen

Voor overkappingen gelden in aanvulling op het bepaalde in 7.2.2, 7.2.3 respectievelijk 7.2.4de volgende regels:

  • a. een overkapping dient ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag een overkapping tot niet minder dan 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd met dien verstande dat de overkapping aan de voorzijde geheel open dient te zijn;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 m bedragen, tenzij de afstand tot de voorgevel of het verlengde daarvan meer dan 3 m bedraagt, in welk geval de in 7.2.2 onder e genoemde goot- en bouwhoogtes van toepassing zijn;
  • d. overkappingen worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte en het percentage als bedoeld in 7.2.2 onder d.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. het handhaven van het groene karakter van het gebied.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1

Gebruik in overeenstemming met de bestemming is:

Een gebruik van 35 % of 50 m2 van de woning voor een beroep en/of bedrijf aan huis, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie dient te worden behouden;
  • b. het bedoelde gebruik mag geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
  • geen sprake mag zijn van bedrijvigheid, die valt onder de werking van het inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
  • het gebruik naar aard met het woonkarakter van de woonomgeving in overeenstemming dient te zijn;
  • het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, in die zin dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw dient te zijn;
  • c. geen sprake mag zijn van activiteiten die zodanig verkeersaantrekkend zijn dat zij kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in direct verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw.
7.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel anders dan detailhandel als bedoeld in 7.4.1 onder e;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
7.5 Afwijking van de gebruiksregels
7.5.1 Afwijkingsbevoegdheid:

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.4.2 onder b voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning);

7.5.2 Toetsingscriteria:

De in 7.5.1 vermelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • 2. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • 4. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • 5. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is.