direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan 21 Steege 24 en 26 Mariënheem
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.TAM20250013-ON01

Regels

Preambule

Dit plan beoogt een woonfunctie mogelijk te maken op de locatie Steege 24 en 26 in Mariënheem. Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Raalte. Technisch is het dat niet, maar dat hoeft ook nog niet. Juridisch moeten de hoofdstukken van dit plan worden gelezen als paragrafen van hoofdstuk 22u van het omgevingsplan van de gemeente Raalte. Dus:

  • hoofdstuk 1 (Inleidende regels) moet worden gelezen als hoofdstuk 22u, paragraaf 1;
  • hoofdstuk 2 (Gebruiksactiviteiten) moet worden gelezen als hoofdstuk 22u, paragraaf 2;
  • hoofdstuk 3 (Ondergeschikte gebruiksactiviteiten) moet worden gelezen als hoofdstuk 22u paragraaf 3;
  • hoofdstuk 4 (Bouwactiviteiten) moet worden gelezen als hoofdstuk 22u, paragraaf 4;
  • hoofdstuk 5 (Algemene regels) moet worden gelezen als hoofdstuk 22u, paragraaf 5;
  • hoofdstuk 6 (Overgangsregels) moet worden gelezen als hoofdstuk 22u, paragraaf 6;
  • bijlage 1 moet worden gelezen als bijlage 1.22u;
  • bijlage 2 moet worden gelezen als bijlage 2.22u;

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit TAM-omgevingsplan gelden de volgende begripsbepalingen:

1.1 toepassing omgevingsplan

artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing op dit omgevingsplan, tenzij hierna daarvan is afgeweken.

1.2 plan

het omgevingsplan van de gemeente Raalte.

1.3 TAM-omgevingsplan

het TAM-omgevingsplan 21 Steege 24 en 26 Mariënheem met identificatienummer NL.IMRO.0177.TAM20250013-ON01 van de gemeente Raalte.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 afhankelijke woonruimte

een voor de huisvesting van een (zelfstandig) huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.

1.7 ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten

het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio.

1.8 ander bouwwerk

bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het TAM-omgevingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen op grond van een verleende omgevingsvergunning.

1.12 bestaande bouwwerken

bouwwerken die aanwezig en toegestaan waren voor het tijdstip dat dit TAM-omgevingsplan rechtskracht heeft verkregen.

1.13 beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep aan huis dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bijbehorend bouwwerk

een vrijstaand of aangebouwd gebouw of overkapping dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan een (bedrijfs)woning waarbij het volgende geldt:

  • functioneel ondergeschikt betekent dat bewoning van bijbehorende bouwwerken niet is toegestaan (met uitzondering van bewoningsfuncties zoals bijkeukens, bergingen en natte groepen);
  • bouwkundig ondergeschikt betekent dat het bijbehorend bouwwerk moet voldoen aan de voor bijbehorende bouwwerken geldende bouwregels.
1.15 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.16 detailhandelsactiviteit

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.17 gewasbeschermingsmiddel

gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU, L 309);

1.18 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.19 horeca-activiteit

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie en niet zijnde een coffeeshop.

1.20 inrichtingsplan

een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven.

1.21 landschapsontwikkelingsplan

het Landschapsontwikkelingsplan zoals vastgesteld op 23 september 2008.

1.22 landschappelijke inpassing

de situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast middels bijvoorbeeld erfbeplanting.

1.23 locatie

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde activiteiten, al dan niet onder voorwaarden, zijn toegelaten.

1.24 locatiegrens

de grens van een locatie.

1.25 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.26 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.27 paardenbak

een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.

1.28 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.29 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

1.30 steltenberg

een hooiberg met een onderbouw die minimaal 0,5 meter onder de kap is aangepakt aan één of meer zijden.

1.31 verkoop agrarische producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten.

1.32 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.33 voormalige bedrijfsbebouwing

bebouwing die niet meer in gebruik is voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.

1.34 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.35 wooneenheid

een woning.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • a. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • b. De regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 van het plan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.
  • c. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie "TAM-omgevingsplan 21 Steege 24 en 26 Mariënheem", waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0177.TAM20250013-ON01.

Artikel 3 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het plan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit TAM-omgevingsplan.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

In aanvulling op of in afwijking van artikel 22.24 van het plan, gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:

4.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

4.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

4.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

4.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

4.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenkant van de begane grondvloer, de binnenzijde van de buitenmuren en/of scheidsmuren en de binnenzijde van daken en dakkapellen.

4.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

4.7 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van locatiegrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Artikel 5 Algemeen gebruiks- en bouwverbod

Niet genoemde gebruiks- en bouwactiviteiten en gebruiks- en bouwactiviteiten die in strijd zijn met dit omgevingsplan zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande bouwwerken.

Hoofdstuk 2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Artikel 6 Waarde - Archeologisch waardevol gebied

De locatie 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' is aangewezen als gebied met een archeologische verwachtingswaarde.

Artikel 7 Waarde - Landschappelijk waardevol gebied

De locatie 'Waarde - Landschappelijk waardevol gebied' is aangewezen als gebied met een landschappelijke waarde die samenhangen met de essen, te weten openheid en reliëf.

Hoofdstuk 3 Gebruiksactiviteiten

Artikel 8 Agrarisch - agrarische activiteiten - toegestaan

8.1 Toepassingsbereik
  • a. De regels in dit artikel zijn van toepassing op agrarische activiteiten ter plaatse van de locatie 'Agrarisch - agrarische activiteiten - toegestaan'.
  • b. Onder agrarische activiteiten wordt verstaan het gebruiken van gronden als agrarisch grasland, waarbij geen gewasbestrijdingsmiddelen worden gebruikt:
    • 1. met daarbij verband houdend het in gebruik hebben en in stand houden van:
      • groenvoorzieningen;
      • natuur;
      • water;
      • landschapsmaatregelen, zoals genoemd in het Ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen in Bijlage 1.

8.2 Agrarisch - agrarische activiteiten - toegestaan

Agrarische activiteiten zijn toegestaan.

Artikel 9 Wonen - woonactiviteiten - toegestaan

9.1 Toepassingsbereik
  • a. De regels in dit artikel zijn van toepassing op woonactiviteiten ter plaatse van de locatie 'Wonen - woonactiviteiten - toegestaan'.
  • b. Onder woonactiviteiten wordt verstaan het huisvesten van één huishouden in één wooneenheid:
    • 1. met daarbij verband houdend het aanleggen, in gebruik hebben en in stand houden van:
      • groenvoorzieningen;
      • water;
      • parkeervoorzieningen;
      • paardenbakken;
      • tuinen en erven;
      • verhardingen; en
      • nutsvoorzieningen.
  • c. Onder woonactiviteiten wordt niet verstaan:
    • 1. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige of afhankelijke woonruimte.

9.2 Woonactiviteiten - toegestaan
  • a. Het aantal wooneenheden wat mag worden gebruikt bedraagt niet meer dan twee wooneenheden.
  • b. Woonactiviteiten zijn toegestaan als:
    • 1. De landschappelijke inpassing, zoals bedoeld in Bijlage 1 van dit TAM-omgevingsplan, binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit TAM-omgevingsplan is verwezenlijkt en in stand wordt gehouden
    • 2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in Bijlage 1 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het Ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden.

Hoofdstuk 4 Ondergeschikte gebruiksactiviteiten

Artikel 10 Kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis - toegestaan

10.1 Toepassingsbereik
  • a. De regels in dit artikel zijn van toepassing op het uitoefenen van kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis ter plaatse van de locatie 'Kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis - toegestaan'.
  • b. Onder kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis wordt verstaan:
    • 1. een dienstverlenend beroep of een activiteit die op bedrijfsmatige wijze wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
  • c. Onder kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis wordt niet verstaan:
    • 1. milieubelastende activiteiten zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
    • 2. m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten.

10.2 Kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis - toegestaan

De uitoefening van een kleinschalig beroep of bedrijf aan huis is toegestaan als:

  • a. het kleinschalige beroep of bedrijf aan huis wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw of in bijgebouwen;
  • b. het kleinschalige beroep of bedrijf aan huis wordt uitgeoefend door de bewoner van het hoofdgebouw;
  • c. de vloeroppervlakte ten behoeve van een kleinschalig beroep- of bedrijf aan huis ten hoogste 35% bedraagt van de maximaal toegestane bebouwing, met een maximum van 100 m2;
  • d. geen sprake is van horeca-activiteit of detailhandelsactiviteit.

Artikel 11 Bed & breakfast aan huis - toegestaan

11.1 Toepassingsbereik
  • a. De regels in dit artikel zijn van toepassing op het uitoefenen van bed & breakfast aan huis ter plaatse van de locatie 'Bed & breakfast aan huis - toegestaan'.
  • b. Onder bed & breakfast aan huis wordt verstaan:
    • 1. een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning;
  • c. Onder bed & breakfast aan huis wordt niet verstaan:
    • 1. overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

11.2 Bed & breakfast aan huis - toegestaan

De uitoefening van een bed & breakfast is toegestaan, mits:

  • a. de bed & breakfast uitsluitend wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw;
  • b. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van de bed & breakfast ten hoogste 10 bedraagt.

Artikel 12 Nevenfuncties aan huis - toegestaan

12.1 Toepassingsbereik
  • a. De regels in dit artikel zijn van toepassing op het uitoefenen van nevenfuncties aan huis ter plaatse van de locatie 'Nevenfuncties aan huis - toegestaan'.
  • b. Onder nevenfuncties aan huis wordt verstaan:
    • 1. een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de gebruiksactiviteit wonen.

12.2 Nevenfuncties aan huis - toegestaan

De uitoefening van nevenfuncties is toegestaan, mits:

  • a. wordt voldaan aan het bepaalde in tabel 12.1;
  • b. de nevenfuncties uitsluitend worden uitgeoefend binnen bestaande bebouwing;
  • c. niet meer dan 5.000 m2 aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen ten behoeve van nevenfuncties; en
  • d. bij een combinatie van nevenfuncties het vloeroppervlak ten behoeve van de activiteiten ten hoogste 50% bedraagt van de totale oppervlakte aan gebouwen, met een maximum van 850 m².

Nevenfunctie   Maximaal aantal m2  
  Gronden in gebruik voor nevenfunctie   Bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie  
Verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten   -   100  
Inpandige opslag en stalling   -   500  
Ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   -   200  
Kano-, boot- of fietsenverhuur   -   100  

Tabel 12.1 Toegestane nevenfuncties

Artikel 13 Nevenfunctie niet-agrarische bedrijven - vergunningplicht

13.1 Toepassingsbereik
  • a. De regels in dit artikel zijn van toepassing op het uitoefenen van een nevenfunctie in de vorm van niet-agrarische bedrijven ter plaatse van de locatie 'Nevenfunctie niet-agrarische bedrijven - vergunningplicht'.
  • b. Onder nevenfunctie in de vorm van niet-agrarische bedrijven wordt verstaan:
    • 1. een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de gebruiksactiviteit wonen.

13.2 Nevenfunctie niet-agrarische bedrijven - vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een nevenfunctie in de vorm van niet-agrarische bedrijven uit te oefenen.

13.3 Nevenfunctie niet-agrarische bedrijven - beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.2 wordt alleen verleend als:

  • a. het een nevenactiviteit betreft in categorie 1 of 2 zoals is opgenomen in Bijlage 2 of een nevenactiviteit van categorie 3 of hoger die gelijk kan worden gesteld met activiteiten in categorie 1 of 2;
  • b. de nevenfunctie wordt uitgeoefend binnen bestaande bebouwing als het gaat om een nevenfunctie waarvoor bebouwing nodig is;
  • c. de nevenfunctie wordt uitgeoefend op gronden zonder bebouwing als het gaat om een nevenfunctie waarvoor geen bebouwing nodig is;
  • d. de nevenfunctie milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • e. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig wordt beperkt;
  • f. geen sprake is van buitenopslag;
  • g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van de nevenfunctie niet onevenredig groot is;
  • h. de bestaande infrastructuur berekend is op de nieuwe nevenactiviteit;
  • i. parkeren ten behoeve van de nevenfunctie op eigen terrein plaatsvindt en binnen de locatie 'Nevenfunctie niet-agrarische bedrijven - vergunningplicht';
  • j. een detailhandelsactiviteit alleen plaatsvindt als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  • k. een horeca-activiteit alleen plaatsvindt als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  • l. geen sprake is van m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten;
  • m. het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de nevenactiviteit niet meer bedraagt dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 250 m2;
  • n. het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de combinatie van nevenactiviteiten niet meer bedraagt dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m2 en niet meer dan 5.000 m2 aan onbebouwde gronden in gebruik wordt genomen wanneer het gaat om een combinatie van nevenactiviteiten.

13.4 Nevenfunctie niet-agrarische bedrijven - voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 13 kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 14 Nevenfunctie plattelandskamers - vergunningplicht

14.1 Toepassingsbereik
  • a. De regels in dit artikel zijn van toepassing op het uitoefenen van een nevenfunctie in de vorm van plattelandskamers plaatse van de locatie 'Nevenfunctie plattelandskamers - vergunningplicht'.
  • b. Onder nevenfunctie in de vorm van plattelandskamers wordt verstaan:
    • 1. het aanbieden van een appartement ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
  • c. Onder nevenfunctie in de vorm van plattelandskamers wordt niet verstaan:
    • 1. het gebruik van plattelandskamers voor permanente bewoning.

14.2 Nevenfunctie plattelandskamers - vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een nevenfunctie in de vorm van plattelandskamers uit te oefenen.

14.3 Nevenfunctie plattelandskamers - beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.2 wordt alleen verleend als:

  • a. de nevenfunctie milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • b. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig wordt beperkt;
  • c. het aantal plattelandskamers niet meer bedraagt dan 5;
  • d. de afstand tussen de plattelandskamer en het hoofdgebouw niet meer dan 25 m bedraagt;
  • e. de oppervlakte per plattelandskamer niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bijgebouw bedraagt met een maximum van 50 m2;
  • f. parkeren ten behoeve van de nevenfunctie op eigen terrein plaatsvindt en binnen de locatie 'Nevenfunctie plattelandskamers - vergunningplicht';
  • g. een horeca-activiteit alleen plaatsvindt als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  • h. het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de nevenactiviteit niet meer bedraagt dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 250 m2 wanneer het gaat om een enkele nevenactiviteit.

14.4 Nevenfunctie plattelandskamers - voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 14 kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 5 Bouwactiviteiten

Artikel 15 Algemene regels voor bouwactiviteiten

15.1 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

15.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen, locatiegrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

15.3 Afstand ten opzichte van de weg

Onverminderd de algemene bouwregels in dit Tam-omgevingsplan, geldt dat gebouwen op een afstand van minimaal 15 meter ten opzichte van de as van de weg met de functie 'Verkeer' of 'Verkeer - Onverhard' moeten worden opgericht. Indien deze afstand op het moment van vaststelling van het TAM-omgevingsplan minder bedroeg, geldt de bestaande afstand als maximaal toelaatbaar.

15.4 Verbouw bouwwerken met afwijkende maatvoering

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikelen 16.3, 18.3 en 20.3 kan voor het verbouwen van een bouwwerk met afwijkende maatvoering ten aanzien van de op de locatie geldende beoordelingsregels ook verleend worden als er sprake is van legaal aanwezige bouwwerken met afwijkende maatvoering. Hierbij geldt dat:

  • a. De bestaande maten, die meer bedragen dan in de desbetreffende beoordelingsregel in artikelen 16.3, 18.3 en 20.3 voorgeschreven, als hoogst toelaatbaar aangehouden mag worden.
  • b. De bestaande maten, die minder bedragen dan in de desbetreffende beoordelingsregel in artikelen 16.3, 18.3 en 20.3 voorgeschreven, als minst toelaatbaar aangehouden mag worden.

15.5 Locatie bouwwerken volgens inrichtingsplan

De bebouwing dient qua situering overeen te komen met het inrichtingsplan zoals opgenomen is in Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan.

15.6 Afwijkende locatie bouwwerken ten opzichte van het erfinrichtingsplan - vergunningplicht

het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.5 wanneer voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. De locatie stedenbouwkundige aanvaardbaar is;
  • 2. De nieuwe woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • 3. De nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven.

Artikel 16 Hoofdgebouw bouwen - vergunningplicht

16.1 Toepassingsbereik

Dit artikel is van toepassing op het bouwen, verbouwen en in stand houden van hoofdgebouwen ter plaatse van de locatie 'Hoofdgebouw bouwen - vergunningplicht' en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het plan.

16.2 Hoofdgebouw bouwen - vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen, in stand te houden en te gebruiken.

16.3 Hoofdgebouw bouwen - beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.2 van het plan wordt alleen verleend als:

  • a. de kwaliteit van de bodem waarop het hoofdgebouw wordt gebouwd voldoet aan de grenswaarden opgenomen in bijlage IIa bij het Besluit activiteiten leefomgeving, als de omgevingsvergunning is aangevraagd voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw;
  • b. indien sprake is van algehele herbouw van woningen, uitsluitend als op of binnen de bestaande funderingen wordt gebouwd;
  • c. indien sprake is van algehele herbouw van woningen buiten bestaande funderingen:
    • 1. de nieuwe situering van de woning niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
    • 2. de herbouw buiten de bestaande funderingen stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 3. de geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer de standaardwaarde, zoals is vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet overschrijdt;
    • 4. de nieuwe woning milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • d. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m;
  • e. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
  • f. de dakhelling niet minder bedraagt dan 20°;
  • g. de dakhelling niet meer bedraagt dan 55°;
  • h. de inhoud niet meer bedraagt dan 750 m3.
16.4 Hoofdgebouw bouwen - voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.2 van het plan kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 17 Bijbehorend bouwwerk bouwen - toegestaan

17.1 Toepassingsbereik

Dit artikel is van toepassing op het bouwen, verbouwen en in stand houden van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de locatie 'Bijbehorend bouwwerk bouwen - toegestaan'.

17.2 Aanvulling artikel 22.36

Bij de toepassing van artikel 22.27 en 22.36 van het plan moet ook worden voldaan aan de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een bodemgevoelig bijbehorend bouwwerk bedraagt niet meer dan 50 m2; en
  • b. het bijbehorend bouwwerk is uitsluitend toegestaan binnen de locatie 'Bijbehorend bouwwerk bouwen - toegestaan'.

Artikel 18 Bijbehorend bouwwerk bouwen - vergunningplicht

18.1 Toepassingsbereik
  • a. Dit artikel is van toepassing op het bouwen, verbouwen en in stand houden van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de locatie 'Bijbehorend bouwwerk bouwen specifieke locatie 1 Steege 24 - vergunningplicht' en 'Bijbehorend bouwwerk bouwen specifieke locatie 2 Steege 26 - vergunningplicht' en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het plan.
  • b. Bij de toepassing van de regels in dit artikel wordt rekening gehouden met Artikel 17 van dit TAM-omgevingsplan en artikel 22.27 en 22.36 van het plan.
18.2 Bijbehorend bouwwerk bouwen - vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk te bouwen, in stand te houden en te gebruiken.

18.3 Bijbehorend bouwwerk bouwen - beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan wordt, voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, alleen verleend als:

  • a. de kwaliteit van de bodem waarop het gebouw wordt gebouwd voldoet aan de grenswaarden opgenomen in bijlage IIa bij het Besluit activiteiten leefomgeving, als de omgevingsvergunning is aangevraagd voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw;
  • b. de bijbehorende bouwwerken achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de afstand tussen de bijbehorende bouwwerken en het hoofdgebouw niet meer dan 20 m bedraagt;
  • d. In afwijking van het bepaalde onder c, mag de afstand tussen de bijbehorende bouwwerken en het hoofdgebouw groter zijn dan 20 m, mits de locatie van een bijbehorend bouwwerk in overeenstemming is met Bijlage 1 (het erfinrichtingsplan).
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer bedraagt dan 150 m2 per woning;
  • f. In aanvulling van het bepaalde onder e, geldt dat op de locatie 'Bijbehorend bouwwerk bouwen specifieke locatie 1 Steege 24 – vergunningplicht' een bijbehorend bouwwerk van maximaal 330 m2 mag worden gebouwd.
  • g. In aanvulling van het bepaalde onder e, geldt dat op de locatie 'Bijbehorend bouwwerk bouwen specifieke locatie 2 Steege 24 – vergunningplicht' een bijbehorend bouwwerk van maximaal 530 m2 mag worden gebouwd.
  • h. de goothoogte van een vrijstaande steltenberg niet meer bedraagt dan 5 m;
  • i. de goothoogte van overige bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 3 m;
  • j. de bouwhoogte van een vrijstaande steltenberg niet meer bedraagt dan 7 m;
  • k. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 6 m;
  • l. de dakhelling niet minder bedraagt dan 20°;
  • m. de dakhelling niet meer bedraagt dan de 55°.

18.4 Bijbehorend bouwwerk bouwen - voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 19 Erf- of perceelafscheiding bouwen - toegestaan

19.1 Toepassingsbereik

Dit artikel is van toepassing op het bouwen, verbouwen en in stand houden van erf- of perceelafscheidingen ter plaatse van de locatie 'Erf- of perceelafscheiding bouwen - toegestaan'.

19.2 Erf- of perceelafscheiding bouwen - toegestaan

Bij de toepassing van artikel 22.27 sub f van het plan en artikel 2.1b van de Vangnetregeling Omgevingswet moet ook worden voldaan aan de volgende regel:

Artikel 20 Ander bouwwerk bouwen - vergunningplicht

20.1 Toepassingsbereik
  • a. Dit artikel is van toepassing op het bouwen, verbouwen en in stand houden van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de locatie 'Ander bouwwerk bouwen - vergunningplicht' en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het plan.
  • b. Bij de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met Artikel 19 van dit TAM-omgevingsplan en artikel 22.27, 22.28 en 22.36 van het plan.
20.2 Ander bouwwerk bouwen - vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning ander bouwwerk te bouwen, in stand te houden en te gebruiken.

20.3 Ander bouwwerk bouwen - beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan wordt alleen verleend als:

  • a. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, niet zijnde erf- of perceelafscheidingen, niet meer bedraagt dan 3 m.

20.4 Ander bouwwerk bouwen - voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 21 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - vergunningplicht

21.1 Toepassingsbereik
  • a. Dit artikel is van toepassing op het uitvoeren van activiteiten ter plaatse van de locatie 'Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - vergunningplicht' en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het plan en Artikel 15 tot en met Artikel 20 vandit TAM-omgevingsplan.
  • b. De regels in dit artikel zijn niet van toepassing op het bouwen en in stand houden van bouwwerken als:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

21.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op:

  • a. de bescherming van aanwezige archeologische waarden.

21.3 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - specifieke aanvraagvereisten

In aanvulling op artikel 22.29 van het plan wordt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan, voor het bouwen van bouwwerken in archeologisch waardevol gebied, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. 

21.4 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan wordt, voor het bouwen van bouwwerken in archeologisch waardevol gebied, alleen verleend als:

  • a. daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

21.5 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - inwinnen advies

Voordat door het college wordt besloten over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan wint het college schriftelijk advies in bij de regionale archeoloog omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden. 

21.6 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 6 Aanlegactiviteiten

Artikel 22 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied – vergunningplicht

22.1 Toepassingsbereik
  • a. De regels in dit artikel zijn van toepassing op aanlegactiviteiten ter plaatse van de locatie 'Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied – vergunningplicht'.
  • b. Onder aanlegactiviteiten als bedoeld in dit artikel wordt niet verstaan:
    • 1. normaal onderhoud of normale exploitatie;
    • 2. aanlegactiviteiten die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit TAM-omgevingsplan;
    • 3. aanlegactiviteiten ten dienste van de in artikel 21.1 onder b genoemde bouwactiviteiten;
    • 4. uitvoeren van archeologisch onderzoek;
    • 5. aanlegactiviteiten die mogen worden uitgevoerd op basis van een verleende vergunning.

22.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op:

  • a. de bescherming van aanwezige archeologische waarden.

22.3 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied – vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden die zijn aangeduid als 'Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied – vergunningplicht' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm (zoals diepploegen) en ontginnen;
  • b. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  • c. de aanleg van verhardingen > 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden);
  • d. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen.

22.4 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied – beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.3 wordt alleen verleend als:

  • a. door de aanlegactiviteiten of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van de archeologische waarden.

22.5 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - specifieke aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.3 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. 

22.6 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.3 van dit TAM-omgevingsplan kunnen voorschriften worden verbonden

Artikel 23 Aanlegactiviteiten in landschappelijk waardevol gebied - vergunningplicht

23.1 Toepassingsbereik
  • a. Dit artikel is van toepassing op aanlegactiviteiten ter plaatse van de locatie 'Aanlegactiviteiten in landschappelijk waardevol gebied - vergunningplicht' en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het plan.
  • b. Onder aanlegactiviteiten als bedoeld in dit artikel wordt niet verstaan:
    • 1. reeds vergunningplichtig zijn ingevolge de andere voor deze gronden geldende functie(s);
    • 2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de functie betreffen;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

23.2 Oogmerk

De regels over de locatie 'Aanlegactiviteiten in landschappelijk waardevol gebied - vergunningplicht' zijn gesteld met het oog op

  • a. het behoud, de versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten:
    • 1. openheid;
    • 2. reliëf.

23.3 Aanlegactiviteiten in landschappelijk waardevol gebied - vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende aanlegactiviteiten te verrichten:

  • a. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm (zoals diepploegen) en ontginnen;
  • b. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  • c. het aanbrengen van opgaande beplanting uitgezonderd erfbeplanting;
  • d. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  • e. de aanleg van verhardingen > 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden).

23.4 Aanlegactiviteiten in landschappelijk waardevol gebied - beoordelingsregels

De werken of werkzaamheden, zoals in lid 23.3 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden, zoals in lid 23.2 bedoeld, niet onevenredig worden aangetast.

23.5 Aanlegactiviteiten in landschappelijk waardevol gebied - voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.3 van dit TAM-omgevingsplan kunnen voorschriften worden verbonden

Hoofdstuk 7 Algemene regels

Artikel 24 Parkeren

  • a. Bij bouwplannen en gebruikswijzigingen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto en fiets op eigen terrein, zoals vastgelegd in de beleidsregels “Parkeernormen Raalte 2015” en wijzigingen of de rechtsopvolgers daarvan.
  • b. De onder a genoemde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden.
  • c. Met een maatwerk- of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van het bepaalde onder a als wordt voldaan aan het gestelde in paragraaf 4.4 van de beleidsregels “Parkeernormen Raalte 2015” en wijzigingen of de rechtsopvolgers daarvan.

Hoofdstuk 8 Overgangsregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • 5. Het overgangsrecht voor gebruik zoals bedoeld in lid 25.1 van dit TAM-omgevingsplan, heeft een geldingstermijn van 10 jaar vanaf de dag van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan.

25.2 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  • 4. Het overgangsrecht voor bouwwerken zoals bedoeld in lid 25.2 van dit TAM-omgevingsplan, heeft een geldingstermijn van 10 jaar vanaf de dag van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan.